Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Samenzang, op de geboortedag van mejoffer ****** voor de heer *****. Een in opdracht geschreven gedicht waarin een onbekend gebleven heer zijn beminde het hof maakt ter gelegenheid van haar verjaardag. De geliefde toont zich aanvankelijk, zoals het hoort, afkerig. Aan het einde trekt ze bij. Met variaties in de strofevorm en soms met kunstige binnenrijmen betoont Poot zich een deskundig uitvoerder van opdrachten. De laatste zes regels zijn waarschijnlijk niet aan Amaril in de mond gelegd, maar zijn slotwoorden van de dichter, die de twee gelieven geluk wenst en suggereert dat hij terug zal komen (bij hun huwelijk?). Thirsis moet hem maar eens komen opzoeken zodat hij kan zien wat er van de mooie woorden van het gedicht terechtkomt. | |
Samenzang, op de geboortedag van mejoffer ****** voor de heer *****
Thirsis.
Amaril, sieraad der maagden,
wens van 't eerbaar vrijersdom;
zo me ooit zwier en zeên behaagden,
't waren d' uwe. Kom, ai kom.
't Is uw jaardag; en dees linde
spreidt haar schaêu op 't malse gras.
Zit hier neder, zielbeminde;
nimmer kwam 't zo wel te pas.
Amaril.
Dat mijn jaardag is verschenen
raakt mij meest, en maakt me blij.
Maar wat moogt ge, o Thirsis, menen
met dees taal, zo los en vrij?
‘Zit hier neder!’ 't Mocht me rouwen.
‘Zielbeminde!’ Ben ik die?
'k Durf uw woorden schaars betrouwen,
omdat ik in 't hart niet zie.
Thirsis.
Kon ik dat u heden geven
uit mijn boezem, gij zoudt daar
Amaril in zien geschreven
door het kind dat van uw haar
gouden pezen voor zijn boogjes
heeft gebreid, en mij gewond
| |
[pagina 332]
| |
uit de hemel van uw oogjes.Ga naar margenoot*
Op mijn tong ligt 's harten grond.
Amaril.
O simpele vogels, de listige knippen
bedriegen u schendig door 't veinzende voêr.
't Zoet fluitjeGa naar margenoot* speelt vrede, 't loos net dekt de vloer
der weiden, waarop gij uw welstand laat glippenGa naar margenoot*.
Hoe blind zijn de klippen in 's minnerijks zout!
Men troont met goê woorden, en loont met snô koorden,
van honderd pasGa naar margenoot* een die 't beloven recht houdt.
Thirsis.
'k Hoop niet, dat men mij wil tellen
onder d' ongetrouwe schaar.
Doch hoe 't zij; een wens te stellen
op de ingang van uw jaar,
meen ik, dat geen leed kan geven.
Amarillis, deze dag
zal ik vieren al mijn leven,
zo 'k uw gunst verwerven mag.
Amaril.
Maar jongeling, die zal men laat verkrijgen
door vleierij. Een maagd zij zacht en fier.
Gij moogt ook wel van mijn verjaardag zwijgen
en smoort schier, dunkt me, in ijdel liefdevier.
Die mij iets wenst, dat elk in vrede laat,Ga naar margenoot*
behoort te zien op 't nut van mijnen staatGa naar margenoot*,
maar niet op eigenbaat.
Thirsis.
'k Zoek uw heil met al mijn zinnen,
heuste schoonheid van het land.
Dus moete u 't gezag beminnen
dat de kroon van alles spant.Ga naar margenoot*
Maar hoe gaan de tijden henen!
erger volgen beter staagGa naar margenoot*.
Gij, van 't mild geluk omschenen,
volgt dies ook de min te traag.
| |
[pagina 333]
| |
Amaril.
O wentelende jaren,
zult gij ooit slimmerGa naar margenoot* zijn dan nu;
zo wens ik nooit te paren,
en schrik alree voor u.
Thirsis.
Maar evenwel een jong gemoed...
De wereld wordt door min gevoed,
die strekt haar tot pilaren,
En schenkt in 't zuur het zoet.
Amaril.
'k Eer de vrijheid, eer der knapen.
Gouden boeien klemmen ook.
Thirsis.
Niemand is voor zich geschapen,
slechts alleen; en waar ontlook
ooit een bloempje dat de mensen
naar hun wensen, vreugd bestelt,
zo 't op 't steeltje moet verkwijnen
en verdwijnen in het veld.
Amaril.
Thirsis, 'k ben door uw gezangen
schier gevangen, doch sta afGa naar margenoot*.
'k Hoor wat in der hagen doren.
't Woud heeft oren. Maar hoe strafGa naar margenoot*
handelt CyprisGa naar margenoot*! Vier 't verjaren
van deez' dag: 't behaagt mij wel.
Maar 'k zal nu niet rond verklaren
waar ik uwen zang voor tel.
Thirsis.
Daar spreekt nochtans uit uwen mond een engel
de zoetste taal.
Wie weet of hij niet onze liefde strengel'
in 's hemels zaal.
Hierop moete u nooit zielgekwel bejegenen,
| |
[pagina 334]
| |
noch lichaamsleed;
hierop moete u de Hemel eeuwig zegenen,
al waar gij treedt.
Amaril.
Ik bedank u voor uw wensen
onder deze groene boom.
Leef gelukkig, jonge mensen,
totdat ik hier weder koom.
Maar gij, Thirsis, kom ook weder
waar ik trouw ben opgewiegd.
'k Zal dan zien licht met wat veder
uw lieftallig wensen vliegt.
|
|