Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
Geboortezang voor *****. Somber gestemd schrijft de dichter waarschijnlijk in opdracht dit geboortegedicht. Veel heeft hij niet te bieden, behalve zijn deskundigheid als Nederlands dichter. | |
Geboortezang voor *****Waarmee zal ik uw wieg en bakermat vereren,
o nieuwe wereldling?
De woelende fortuin laat mij haar gunst ontberen,
en schuwt mij waar ik zing.
Ik zal u echter mijn onnoozleGa naar margenoot* mildheid tonen:
zie daar een krans van blaên,
een krans van letterloof, om 't kleine hoofd te kronen.
Een kind is ras voldaan.
Veel andren hebben baat van 't blind geluk ontvangen;
natuur bestelde mij
een weinig wetenschap van Nederduitse zangen
en heuseGa naar margenoot* dienstvaardij.
Nu ziet mijn dichtheldinGa naar margenoot* u 't vrolijk licht beschouwen,
en heet u wellekom.
Laat u, o tedre knaap, mijn zingen niet berouwen,
noch maak mijn citer stom.
LucijnGa naar margenoot* viel trouw en zacht; men moet de blijdschap wekken.
O gulden morgenstond,
o koesterende zon, schuif alle nevelvlekken
nu van ons hemelrond.
Bestraal met lieve glans de versgeboren leden,
en zie het weke brein
hierna versierd met geest en erelijke zeden;
gedurig fris en rein.
O trits van zustrenGa naar margenoot*, spin van d' allerbolsteGa naar margenoot* zijde
thans hagelwitte draên.
En gij, geleigeestGa naar margenoot*, stier, opdat hij 't onheil mijde,
deez' zoon op effen paên.
Dat ook de grenstermijn van 't welgelukkig leven
hier verre zij gesteld:
ja dat de nimfen hier de spade bloemenGa naar margenoot* geven
van 't omgelegen veld.
Voorwaar, dees stille wieg stelt ons een beeld voor d' ogen
des ouden gouden tijds
| |
[pagina 330]
| |
waarin d' onnozelheid niet kende 't zwart vermogen
des wreveligen nijds;
waarin d' uitzinnigheid niet greep naar 't bloedig wapen,
uit goud- of scepterlust,
en 's werelds kindsheid niet dan lachen deed of slapen,
in aangename rust.
O spruit van braaf geslacht, hoe streeft gij in oprechtheid
en onschuld ons voorbij!
Tot d' inkomstGa naar margenoot* van de deugd strekt gij een baan wiens slechtheidGa naar margenoot*
haar welgevallig zij.
Sta vast, gelijk een rots, in onweer van ellende
of stilte van geluk.
HierGa naar margenoot* zeilt het levensschip zijn snelle reis ten ende
door vrolijkheid en druk.
Het klare licht der reênGa naar margenoot* zij uwe reislantaren
op 's werelds donker pad.
De wijze onnozelheid met vree zij al uw jaren
uw lust en boezemschat.
Onnozelheid en vree zijn stoffen voor het zingen;
men kent hun naam naar 't schijn:
maar 'k achte dat ze meest in zwakke zuigelingen
bij ons te zoeken zijn.
Gij hebt die zachte hand nooit uitgestrekt ten kwade,
die mond heeft nooit miszeid;
dies vreest uw kleine ziel ook niet voor d' ongenade
der aartsrechtvaardigheid.
Lach dan uw ouders toe en eer hun zorg na dezen.
Waartoe dit kinds geween?
Nu lach. Wij zien in u hun beider bloed en wezen
gedommeldGa naar margenoot* ondereen.
Was op tot onze vreugd en lees na vele jaren
nog dit geboortedicht;
Zo houde uw braaf gemoed en blanke deugd mijn snaren,
en 't edel Delft verplicht.
Geboren de 11de der herfstmaandGa naar margenoot* 1723 |
|