Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot[p. 285] | |
Aan de heer en meester Adriaen Swalmius. De advocaat Mr. Swalmius was een van Poots trouwste begunstigers, zoals ook weer uit dit gedicht blijkt. In tegenspoed, toen veel andere vrienden de dichter in de steek lieten, bleef hij hem helpen met vriendelijke brieven en geldelijke ondersteuning. Het gedicht is niet gedateerd. Het stamt waarschijnlijk uit de jaren 1725-1726 als Poot weer in Abtswoude woont en een beetje tot rust gekomen is. In het eerste deel van het gedicht bedankt hij zijn weldoener voor zijn voortdurende steun, het tweede deel is een algemene beschouwing over de zegeningen van een deugdzaam leven in tevredenheid en zonder geldzucht, ongetwijfeld ook bedoeld als lof op Swalmius. Mythologische deugdhelden als Hercules en Pollux worden ten hemel opgenomen. Poot verwacht hetzelfde voor zijn beschermer maar hoopt dat het nog even zal duren. Swalmius is midden dertig. | |
Aan de heer en meester Adriaen SwalmiusDraag thans, o zangheldin, met spoed
aan Swalmius mijn brief en groet,
en meld hem, met een dankbaar wezen,
hoe zeer zijn edelmoedig schrift
en gouden gaaf mijn liefdedrift
naar u doen streven, als voor dezen.
Of schaamt gij* u in 't end mijn min;
en heb ik, balling van uw zin*,
de groene Helicon te mijden?
O neen: ik ken uw zoete lonk,
die gij verdubbelt nu een vonk
van gul geluk ons komt verblijden.
Voorwaar ik meende dat men Poot
al lang gerekend had voor dood,
zo maalt men in verwarde kansen.
'k Zei dikwijls: nu 't geluk mij haat
kan ik in ene korenmaat
wel rond met al mijn vrienden dansen.
Want die uw waan als vrienden eert,
zijn haters, als gij heil ontbeert.
Dus wijkt de zwaluw 't winterkrimpen*.
'k Noem hen een echo, en dat sluit*:
zij zijn een lichaamloos geluid,
slechts klaar* met snood gevlei of schimpen.
Maar 't gaat hier anders. 't Lot draait goed*.
Wij worden door een trouw gemoed
| |
[p. 286] | |
met onverwachte gunst bejegend.
Calliope, nu lij* geen frons
in 't aangezicht; wij vinden ons
nog niet vergeten, daar men zegent.
Maecenas Swalmius, zie neer;
of kent gij deze hand niet meer,
door 't lang verloop der korte tijden?
Z' is Poots; dat zal haar stijl en taal
doen blijken in dit kort verhaal
waarin we ons om uw deugd verblijden.
Gij hebt mij (en dat zou mijn ziel
onthouden, schoon de hemel viel)
met weldaên dikwijls overladen.
Gij gaaft: en had ik meer begeerd,
uw gulheid had mij meer vereerd.
Hoe kan de malse* gunst u raden!
Uw heusheid weet wel, dat de prijs
des aardsen rijkdoms bijster rijz',
maar schenkt mij echter* eer en giften:
dies zal ook uw roemwaarde naam
lang klinken uit de mond der faam,
en luister geven aan mijn schriften.
Hoe heeft mij uw gelukkig huis
geborgen tegen lastig kruis,
dat mij bijwijlen drukt en teistert!
Hoe vrolijk schaftte uw rijke hof
mij levendige vreugdestof,
als 't lot mijn boezem had ontheisterd*!
En schoon haast elk naar hoogheid tracht,
gij stelde uw oud en eêl geslacht
voor mij niet zelden heus ter zijde.
Ik weet dat gij geen boer versmaadt,
indien hij ooit met wijs beraad
zijn zucht en vlijt de deugden wijdde.
Dat dies u 't juichend hemelrijk
met zegen overstroom', gelijk
de milde Nijl zijn rijke zomen.*
Dat nimmer druk het heil belett'
't geen gij met uwe Elizabeth
in 't eerbaar huwlijk hebt bekomen.
| |
[p. 287] | |
Hier zou ik (want mijn tijd valt dier*)
besluiten, maar het breed papier
wil gaarne nog iets laten lezen.
Zie daar dan een wel vreemde print
waarvan men 't leven nauwlijks vindt.
hoe helder blinkt dit hemelwezen!
Een erelijk en deugdzaam man
is waarder dan men schrijven kan:
ook heeft hij genen roem van noden.
Zijn doen bestelt hem rust en vree,
en hij ontziet in gene stee
het wraakgeweer van gramme goden.
Het noodlot met zijn hoog gebied
en wetten, wederstreeft hij niet,
maar haat de dwaze wellust bitter.
Hoe triomfeert hij met zijn reên
en zeden over d' ijdelheên!
Men vier' hem als een rijksbezitter.
Al woelt en woest* de dwinglandij,
hij vindt zich in de boeien vrij,
en wankelt niet in weerspoedswinden.
Ja als de Waterman* uit haat
't gekeerde jaar* met sneeuw belaadt
kan hij alom een zomer vinden.
't Genoegen houdt hem altijd rijk.
Men ziet hem, als een mol in 't slijk,
niet blind naar losse schatten wroeten.
Hij wendt zich tot weldadigheid,
en overwint het onbescheid*
en maakt het misdrijf radde voeten*.
O vrekken, die uw hart verslaaft
aan 't geen een moor* uit d' aarde graaft,
en weer bij u in d' aarde schimmelt,*
wat weet gij weinig hoe het geld
voor brood en wijn dient uitgeteld,
terwijl uw kop van zorgen grimmelt!
Hoe veel eet toch een knecht wel meer
op enen weg dan vrouw en heer,
wier zware spijskorf hij moet dragen?*
't Lot hoede mij voor overvloed,
| |
[p. 288] | |
die mij noch andren voordeel doet.
Wie kan onnut metaal behagen?
Mijn vroomaard prijst de middelmaat*
in doen en laten, en leeft raad*
in alles met de billijkheden.
De rode gramschap stookt geen strijd
in hem: ook is de vale nijd
nooit in zijn reine ziel gegleden.
Sta pal, o held; ik eer u des.
Langs deze weg is Hercules*
ten trans der sterren opgevaren.
dit spoor geleidde Pollux* mee
naar 's hemels kreitsen*, rijk van vree,
zo hoog bij d' eeuwigblijde scharen.
Langs deze koninklijke baan
is Swalmius tot nog gegaan.
Dat hem een heilzaam end belone.
Maar vriend, uw scheiden dreigt ons schâ.
Beërf bij 't vroom geslacht, doch spa,
de gloriepronk der beste krone*.
|
|