Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Behouden reis naar Engeland, aan de heer N. hier Daphnis genoemd. Dit propempticon (goede-reisgedicht) voor de ons onbekende N. is het eerste gedicht van Poot waaraan een uitgebreide analyse (4 pagina's) is gewijd. In 1763 heeft een zekere U.D.B., waarachter P. Paludanus schuilgaat, in een verhandeling ‘Over de navolging’ (Nieuwe bijdragen tot opbouw der vaderlandsche letterkunde i. Leiden 1763. p. 110-117) de ‘Behouden reis’ besproken als een imitatio van Horatius Ode i, 3 (Vondel wb vii, p. 265-266). Poot heeft het model zo bewerkt dat het voor iedere kenner duidelijk was dat hij zich het reisdicht van Horatius tot voorbeeld had genomen, maar anderzijds heeft hij zijn eigen tekst met zo veel weglatingen, toevoegingen en verplaatsingen gecomponeerd dat dezelfde kenners het als een eigen gedicht zullen beschouwen. De wens dat Aeolus de winden bindt, komt uit Horatius maar diens hoop dat Castor en Pollux de reiziger zullen begeleiden heeft Poot naar het eind van zijn gedicht verplaatst. Ook de beschouwing over de aan overmoed grenzende dapperheid van het mensdom dat gescheiden werelden via een nieuwe uitvinding, het schip, tot elkaar brengt, is aan Horatius ontleend, en ook Daedalus staat in het model (vanwege de door hem vervaardigde vleugels). Poot kiest echter voor een minder bekende variant waarbij Daedalus als uitvinder van schepen en zeilen wordt genoemd (Ovidius, Valentyn i, p. 88 noot). De strekking is ook anders: bij Horatius ligt het accent op de overmoed van de mens die door Jupiter steeds maar weer gestraft wordt, bij Poot op de vriendschap en op meeleven met de gevaren die Daphnis bedreigen. Begrijpelijk dus dat hij eindigt met de wens dat die behouden zal weerkeren, een wens waarmee Horatius begon maar die hij bijna uit het oog verloren leek te hebben. Voorts stond hem ook het sonnet ‘Behouden reis’ van Hooft voor Huygens voor de geest, ook al gedicht ter gelegenheid van een reis naar Engeland, waarin zowel Aeolus als de broedende ijsvogel een rol speelt. | |
Behouden reis naar Engeland, aan de heer N. hier Daphnis genoemdDat nu Aeool de winden
al t' samen pass' te binden
in hun spelonk met kracht,
behalve die van 't oost ons toeblaast, koel en zacht.Ga naar margenoot*
Dat NereusGa naar margenoot* 't grimmig woeden
der groene pekelvloeden
belette, op mijn gebeên.
Mijn vriend bezoekt het rijk der witte GalatheenGa naar margenoot*.
In 't zeegevaar kloekmoedig,
zeilt Daphnis, mij te spoedig,
naar d' oevers van de Theems,
en volgt langs 't waterspoor dus zijn fortuin uitheemsGa naar margenoot*.
| |
[pagina 252]
| |
Hij ziet alree de kruinen
der vaderlandse duinen
verdwijnen van zo veer,
en waagt in zichGa naar margenoot* mijn vreugd op 't ongetrouwe meer.
Hoe moet de vriendschap lijden
die hier van wederzijden
gerekt wordt over 't zout!
Zij trekt vergeefs terug als 't noodlot tegenhoudt.
Wat baat het, schoon de BrittenGa naar margenoot+
van 't rond der wereld zitten
gescheidenover de door het nat?
Phoenicië vond vroeg op zee een reisbaar pad.
De pijn werd omgehouwen.Ga naar margenoot*
Men ging aan 't schepenbouwen.
De vloed, al viel 't hem zuur,
kreeg berdenGa naar margenoot* op zijn rug, in weerwil der natuur.
Daedaal bracht mast en zeilen.
Het dieplood leerde peilen.
De starren lichtten voor.
Zo voer men tussen bank en blinde klippen door.
Doch 't most een stouthart wezen,Ga naar margenoot+
die d' eerste, zonder vrezen,
een uitgeholde boom
dus tot zijn kerker koos, en afstak in de stroom;
en onder 't ommezwerven
een zeldzaam slag van sterven,
nog vreemd en onbekend,
met moeite en arbeid zocht op 't schuimende element.
Maar zacht. Geen reisgezangen
kan Daphnis' oor nu vangen.
Het zeepaard draaft vast heen,
en toont zich ginds op 't veld der baren smal en kleen.
't Stuift voort gelijk een vogel
die met gezwinde vlogel
de lichte winden splijt.
Onze ogen raken schip en zeil en vlaggen kwijt.
Nu wordt mijn boezem droever
op deze dorre oever.
'k Beveel Neptuin de wacht
voor 't zeegevaart en voor zijn toebetrouwde vracht.
| |
[pagina 253]
| |
Indien Heleens gebroedersGa naar margenoot*
nu als getrouwe hoeders
de zeereis spoeien doen,
en 't water legg' gelijk wanneer d' ijsvogels broênGa naar margenoot*;
indien mijn vriend na 't landen,
op 't krijt der Britse stranden,
ras lof zingeGa naar margenoot*, en ras keer',
zo gaat het naar mijn wens: zo komt mijn blijdschap weer.
|
|