Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Lettergroet aan de heer Pieter de Bye, rechtsgeleerde. De adressaat van dit gedicht was een Haagse jurist die ook enkele gedichten op zijn naam heeft, onder meer in verband met de ‘poëtenstrijd’ waarin ook Poot zich heeft gemengd (zie p. 257). Poot heeft hem waarschijnlijk leren kennen in de vriendenkring van zijn eerste uitgever Arnold Willis (Geerars p. 100-104, 134). Mogelijk was hij een broer van Poots verhoopte schoonmoeder Maria 't Hart-de Bye. De ontvangst in Den Haag, waarvoor dit gedicht bedankt, bracht Poot onder andere langs het Voorhout, oftewel Batava Tempe, zoals het door Huygens werd genoemd in zijn gelijknamige gedicht uit 1622. Tijdens de wandeling bespreken ze de dichtkunst van Hooft, Vondel, oftewel de Agrippijnse zwaan, diens leerling Antonides van der Goes en de dominee-dichters Brandt, Vollenhove en Moonen. | |
Lettergroet aan de heer Pieter de Bye, rechtsgeleerdeUit Abtswouds brede buitenbuurt
wordt u dit vrolijk dicht gestuurd,
schoon kort en schaars gemeten,
De By, zo rijk van geest en kunst.
Een dankbaar hart mag milde gunst
noch heus onthaal vergeten.
Uw vriendschap, openhartigheid,
lofwaarde zeên en wijs bescheid
verbinden mij te krachtigGa naar margenoot*.
Maar die te lonen naar waardij
daartoe valt mijne poëzij
te tengerGa naar margenoot* en onmachtig.
G' ontving mij kortsGa naar margenoot* in 's Gravenhaag,
uw wieg en woonplaats, waar gestaag
's lands groten zich vertonen:
wij gingen door dit vlek, een hof
vol hoven, hoog van praal en lof,
waar weelde en rijkdom wonen.
Voorts traden wij, verheugd van zin,
't Bataafse TempeGa naar margenoot* spoedig in,
tot vriendenkout gerederGa naar margenoot*.
Hoe kort viel ons die wandelbaan
waarlangs de groene linden staan,
befaamd door Huygens' veder!
Hier prezen wij Hoofts maat en zwier
en kracht van taal. Wij prezen hier
| |
[pagina 246]
| |
de zwaan van Agrippijne:
ook Vollenhove, Moonen, Brandt,
en 't Goes vernuft wiens dicht-ster land
en water overschijneGa naar margenoot*.
Hier streelde gij met ernst en jok
mijn ziel, totdat de middagklok
met haar metalen stemme
ons diswaarts preste, waar uw wijn
te node lijdtGa naar margenoot* dat dwaze pijn,
of zorg de geest beklemmen.
Nadat het lichaam geen gebrek
meer voelde ging uw boekvertrek
ons open. O! hier bloeien
de kruiden (dacht ik) daar de bij
uit gaart de honinglekkernij
waarvan zijn woorden vloeien.
Hoe dikwijls denk ik aan die dag!
De tijd liep sneller dan hij plag.
'k Vertrok, maar vrij ongaren.
Uw rede, elks oren wellekom,
weerhield mij; 'k zag wel driemaal om.
Waar was de vreugd gevaren?
Indien gij nu nog, vrij van druk,
MinervaGa naar margenoot* viert, en, van 't geluk
gezegend, lang moogt leven
met uwe kuise gemalin
en blijde kindren, in mijn zin
om uw gezang verheven;
indien ApolGa naar margenoot* die 't licht verspreidt,
en ThemisGa naar margenoot*, voor wiens achtbaarheid
't krakeel verstuift der mensen,
u altijd minnen, leiden, raên,
en ik in uwe gunst mag staan,
zo gaat het naar mijn wensen.
|
|