Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Rijke armoede. Aan Saloninus. Zoals Poot in ‘Epicurus' hoven’ een juiste interpretatie van het epicurisme bepleitte, doet hij dat hier voor de leer van de Stoa, gesticht door Zeno. Hij houdt een vriend, onder een schuilnaam, diens onstoïcijnse gedrag voor. De Stoa leerde standvastigheid en gelijkmoedigheid in voor- en tegenspoed. Het gedicht herinnert op verschillende plaatsen aan Juvenalis' tiende satire, zoals de slotregel, de vertaling van Mens sana in corpore sano. Ook de klassieke tegenstelling tussen het zorgeloze platteland en het zorgenvolle hofleven komt aan de orde, zoals besproken in Juvenalis maar ook vaak bij Horatius voorkomend. Ook in de Nederlandse literatuur is het een bekend gegeven en Poot had het ook bij Vondel kunnen aantreffen. De anekdote over Anacreon komt uit de Anthologie van Stobaus. In het Nederlands heb ik het verhaaltje aangetroffen in de veelgelezen en vaak herdrukte Guldene annotatiën van Fr. Heerman (6de dr. 1642, p. 16). Het hele gedicht getuigt van een brede eruditie uit diverse bronnen samengelezen. | |
Rijke armoede. Aan SaloninusTot nog heb ik u voor een groot stoïek versleten,
maar nu, o Salonijn,
nu schijnt ge uw eigen les en regels te vergeten.
Gij schreit om uwe schade en klaagt uw nood met pijn.
Is dat standvastigheid? Zijn dat gelijke zinnen,
in voor- en tegenspoed?
Heet dat het tijdlijk heil zo onverschillig minnen
dat ons 't verlies daarvan nooit leed of hinder doet?
Vergeef mij dit: gij zijt met al te snelle stappen
uit Zeno's school getreên.
Gij kent het wijf nog niet dat, wuft van eigenschappen,
zo los en wankel staat op enen ronden steen.Ga naar margenoot*
De droevige armoe kwam u onverwacht bezoeken,
maar drukt u zacht en licht:
nogGa naar margenoot* schijnt ze u helser dan d' afgrijselijkste vloeken,
en schrikkelijker dan Medusa's aangezichtGa naar margenoot*.
Waartoe dees bittre klacht, dit ongeregeldGa naar margenoot* schrikken?
AlectoGa naar margenoot* spookt hier niet.
Laat liever zachte troost uw angstig hart verkwikken.
Een dwalend misverstand baart u dit zielverdriet.
'Tgeen overtollig was heeft u 't geval ontnomen:
gij Vindt uw nooddruftGa naar margenoot* nog;
die kan men zonder angst of lijfsgevaar bekomen.
Men slaaft om overvloed. Wat baat de rijkdom toch?
| |
[pagina 228]
| |
De matige natuur eist weinig voor het leven.
Men hoort der voglen zang
die, rijk voor enen dagGa naar margenoot*, door blaên en takken zweven.
Met weinig leeft men minst zijn erfgenaam te lang.
Al 't kwaad 't geen d' armoe baart is dat ze, tegen reden,
de mens verachtlijk maakt.
Een vrolijke armoe brengt geluk en zaligheden;
maar ze is geen armoe nog tenzij ze ons droef genaaktGa naar margenoot*.
Die niets verliezen kan mag onbekommerd zingen
bij dieven, heet op buit.
Hij wandelt onbelet door vijandlijke klingen,
en slaapt gerust, daarGa naar margenoot* kram noch grendel hem besluit.Ga naar margenoot*
Geloof mij, onder 't riet der laaggebouwde hutten
woont d' ongestoorde rust.
Een marmeren paleis kan gene zorgen schutten;
men vindt er vrees in vreugd en teffens last in lust.
Geen kroon, hoe trouw gediend van staal en snelle paarden,
stilt hoofdpijn, als men lijdt.
Daar schuilen menigmaal verraderlijke zwaarden
ook achter 't veinzend goud van vorstlijk muurtapijt.Ga naar margenoot*
Laat, wie gij wezen moogt, laat eens de hoogmoed zakken:
vergaap u aan geen schijn.
Uit boerse kruiken, slechts van rode klei gebakken,
drinkt iemand zelden 't wee der dood in met venijn.Ga naar margenoot*
Het kostelijk genoeg weegt rijkdom op en staten,
en waar men los op bouwt.
De wereld zwoegt en zweet om dingen die niet baten.
't Begeren houdt ons arm ook midden in het goud.
Wie schat gij rijker toch, de Macedoonse koning
die al de wereld wonGa naar margenoot*,
of hem die, welvernoegd in 't klein, tot zijne woning
een ij del vat gebruikte en vreedzaam rusten konGa naar margenoot*?
Voorwaar, Saturnus' eeuwGa naar margenoot* was zonder pracht behaaglijk,
en zalig zonder geld.
Toen 't goud te voorschijn kwam werd 's mensen leed ondraaglijk.
Eenzelfde mijn gaf twist en nijd uit en geweld.
Hij leeft dan veiligst, die met onbegeerlijke ogen
geldstapels kan zien staan:
aldus werd CuriusGa naar margenoot* tot geen verraad bewogen,
| |
[pagina 229]
| |
naardien hij om een raap geschenken dorst versmaên.
AnacreonGa naar margenoot* vindt leed in koninklijke gaven,
en zoekt zijn oude rust.
De rijkdom maakt al meest zijne eigenaars tot slaven.
Waar slaat men munt die zorg of droeve kommer sust?
Versmaad toch d' armoe niet, dat zou geen mensen voegen;
De goôn versmaên haar niet.
Philemons schamel huis kon Jupiter vernoegenGa naar margenoot*.
Duik neer: wij nadren ook met klimmen ons verdriet.
Een felle stormbui breekt de hemelhoge pijnenGa naar margenoot*,
in 't woud van PelionGa naar margenoot*,
terwijl het kruipend veilGa naar margenoot*, in hoven en woestijnen,
het ongeval ontschuilt langs laan en beek en bron.
De rusteloze nijdGa naar margenoot* laat d' armoe veilig glippen,
maar volgt en plaagt het geld.
Zo wordt ook d' armoe minst van d' afgesletenGa naar margenoot* lippen
der slaafse vleierij bedrogen en gekweld.
Voorts, wat wij van 't gevalGa naar margenoot* te leen gekregen hebben
moet op en onder gaan.
Al wat de maan beschijnt zal altijd vloeien, ebben,
en wisselvallig zijn gelijk het licht der maan.
Bid dan om rijkdom die geen lage zinnen vattenGa naar margenoot*,
te blind in hun bedrijf.
Bedrukte Salonijn, de waardigste aller schatten
is een gezonde ziel in een welvarend lijf.
|
|