Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Op de brieven van de heer Antonie van Leeuwenhoek, lid der koninklijke sociëteit te Londen. Dit gedicht is voor het eerst verschenen in de uitgave van Van Leeuwenhoeks Send-brieven, bij Adriaan Beman, Delft 1718. Van Leeuwenhoek schreef ruim 560 geleerde brieven aan de Royal Society en andere wetenschappelijke instellingen. Poot prijst hem als een tweede Alexander de Grote omdat hij als het ware een nieuwe wereld, de microscopisch kleine, heeft veroverd. Ook hier overdrijft de dichter een beetje: inderdaad heeft Van Leeuwenhoek zich wel incidenteel met de anatomie van (onderdelen van) walvis en olifant beziggehouden, maar zijn belangstelling lag toch vooral in het microscopisch kleine. | |
Op de brieven van de heer Antonie van Leeuwenhoek, lid der koninklijke sociëteit te LondenVan welke wondren hangt de wereld aan malkander,
sprak Leeuwenhoek, daar hij door 't heldre kijkglas zag,
en met een LynceusGa naar margenoot*' oog ontdekte, klaar en schrander,
wat in de duisternis tot nog begraven lag.
VoortsGa naar margenoot* moest de pen te werk: 't geen hij heeft uitgevonden
beveelt hij d' eeuwigheid, ten trots van zwaard en vier.
Zoekt Alexander nu nog andre wereldronden;
hier schuilt er zeker een in 't allerkleinste dier.
Dees brieven kunnen vreemd van menig schepsel spreken
dat zich met haar of pluim of schulp of schubben kleedt.
Hier wordt de walvis, die in noordse waterstreken
een drijvend eiland schijnt, alsook de kreeft, ontleed.
En van de gaande berg der hete middaglanden,
de grote olifant, waarvoor held HannibalGa naar margenoot*
de Tiber duiken zag en krimpen in zijn randen,
tot aan het mierennest doorzoekt hier 't scheimesGa naar margenoot* 't al.
De scherpziende adelaar, wiens overvlugge pennen
de steile hemel slaan, vliegt nimmermeer zo hoog
of Leeuwenhoeks vernuft kan hem te boven rennen:
hij stelt ons het gestel der voglen voor het oog.
Of zinkt zijn grote geest in d' engste kleinigheden
die 't snelst gezicht zo wijd ontwijken in haar loop;
hij volgt vorst Salomons natuurbegripGa naar margenoot* met reden,
ontwarrende ieder keer een gordiaanse knoopGa naar margenoot*.
Dus toont hij d' eigenschap van kruiden, planden, zaden,
Pythagors' disgerechtGa naar margenoot*, en vindt een ganse boom,
met wortelen verzien, met bladeren geladen,
| |
[pagina 216]
| |
in éne korlGa naar margenoot*; of schept uit gracht en vijverstroom
een talloos dierenheir. Hoe smaken u dees klanken?
Wie had dit ooit geloofd eer 't in 't gezicht verscheen?
En wie zal naar de eis 's mans kunst en vlijt bedanken
die Rome zeilt voorbij en Memfis en Atheen?Ga naar margenoot*
O Delftse burgers, prijst uw waarde ingeboren.
Prijst, nevens uw De GrootGa naar margenoot*, dees held zo lang gij leeft.
Ja prijst dit boek dat meest Gods schepsels na kan sporen:
maar prijst Hem boven al die 't al geschapen heeft.
|
|