Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
LofdichtenEerkroon voorde heer Antonie van Leeuwenhoek, doorluchtig filosoof en lid der koninklijke sociëteit te Londen. Poot had in Delft kennisgemaakt met deze beroemde ontwerper van de eerste bruikbare microscoop, microbioloog en anatoom, die in 1680 benoemd was tot lid van de befaamde Royal Society. Van Leeuwenhoek (1632-1723) was getrouwd met Cornelia Swalmius, en mogelijk verliep het contact via Poots mecenas Adriaen Swalmius. De dichter was bij hem op bezoek geweest en had door de microscoop mogen kijken wat er allemaal in een waterdruppel leefde. Van Leeuwenhoek heeft hem bedankt voor zijn lofdichten. Poot maakt het in dit gedicht iets te mooi. Het is niet bekend dat Van Leeuwenhoek de hemel bestudeerde, al heeft hij wel eens met Christiaan Huygens een proefje gedaan. Ook de bloedsomloop is niet door hem ontdekt, al heeft hij bijvoorbeeld door zijn microscoop aan tsaar Peter de bloedsomloop in een aal laten zien. Evenmin was hij een alchemist die goud uit steen kon maken of een mineraloog die zilver opdolf, zoals Poot suggereert. Aan de wiskunde heeft hij geen eigen bijdragen geleverd. Waarschijnlijk schreef de dichter hem in zijn enthousiasme het hele gebied van de toenmalige natuurwetenschappen toe. In het gedicht noemt Poot hem 83 jaar. Als dat klopt zou het uit 1715 of 1716 stammen. | |
Eerkroon voor de heer Antonie van Leeuwenhoek, doorluchtig filosoofGa naar margenoot* en lid der koninklijke sociëteit te LondenWie zal mij 't levend goud der fijnste zonnestralen
en 't vuur der sterren halen
opdat ik 't edel brein eens overgroten mans
bedekke met een krans;
opdat ik Leeuwenhoek, de glorie aller tijden,
een gloriekroon mag wijden,
die hem verere en zijn onsterfelijke naam,
zo ruchtbaar door de faam.
Hij is het, hij, die met zijn geest het hart der dingen,
van 's hemels opperkringen
tot 's aardrijks navel toe, doorkruipt en, uur op uur,
d' alkwekende natuur
bespiegelt en doorziet. Op zijn believenGa naar margenoot* moeten
de sterren voor zijn voeten
neêrstijgen uit de lucht. Op zijn believen klimt
zelfs d' afgrond, hoe hij grimt.
Hij opent het toneel der aartsverborgenheden
| |
[pagina 213]
| |
met delen en ontleden,
en meet der schepselen hoedanigheid en aard,
voor zijne vlijt gespaard.
Hetzij hij 't kunstig glas, 't geen koningen waarderen,
in ogen doet verkeren,
en worm en mug en vlieg en mijt en zand en hout
en gras en graan beschouwt;
hetzij zijn nijverheid, vergeefs van vaak bestorremdGa naar margenoot*,
een kei in goud hervorremt,
of 't blinkend zilverwerk, dat op zijn tafel praalt,
uit donkere adren haalt.
Zijn rijk vernuft doorwroet de stugge berregstoffen.
D' aloude wijzen troffen,
na endloos onderzoek, 't beoogde doelwit niet
dat zijn verstand beschietGa naar margenoot*.
Zij toonden ook met los en twijfelachtig gissen
zo veel geheimenissen
en vreemdigheden niet. Onze eeuw is haar gezicht
wel duur aan hem verplicht.
O onvermoeide vlijt in afgeleefde jaren!
O luister van mijn snaren!
'k Zie fiere hersens in een grijzen feniksheldGa naar margenoot*
die drieëntachtig telt.
Ja 't viel mij lichter het getal der oeverzanden,
aan d' ongemeten stranden
der winderige zee, te raên, dan zijn vernuft
te schildren dat nooit suft.
Hij graaft en delft en spit met spaden van gedachten
en wakkre zinnekrachten
naar d' eigenschap der leênGa naar margenoot* van dit geweldig al,
voor zulk een man te smal.
In duizend zaken blinkt zijn wijsheid met geflonker
gelijk een star bij donker.
De wiskunst ook, die op metalen voeten gaat,
verschijnt bij hem om raad.
Wie heeft de ommeloop des bloeds als hij gevonden?
Wie weegt in hoger ronden
de aard van donder, mist en sneeuw, als hij met reên?
Dat heet op wolken treên.
Dat heet door naarstigheid en hoge wetenschappen
| |
[pagina 214]
| |
op sterrenkreitsen stappen.
Zo baant men zich een weg ter ware onsterflijkheid
eer 't lieve leven scheidt.
Aldus zal Leeuwenhoek door 't sterflot niet verslensen
gelijk vele andre mensen;
ook als de koude dood zijn lijk met stof bestrooit.
De wijzen sterven nooit.
|
|