Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
MinnedichtenZomerse avond. Dit gedicht is waarschijnlijk een van Poots laatste minnedichten. Het komt niet in de Mengeldichten voor en zal dus van na 1716 dateren. Meer dan het erotische slot, waaraan het zijn plaats in de bundel dankt, treft de stemmingsvolle evocatie van de vallende avond, met de curieuze menging van literair-klassieke vormgeving en ervaring. De zon wordt verbeeld als Apollo op zijn zonnewagen, de nacht als de god Nox met zwarte wagen. Ook de situatie is half pastoraal, half werkelijk. Veeherders waren in Abtswoude niet te vinden, toeschietelijke melkmeiden met hoofddoek wél, maar een Amaryl lijkt onbereikbaar. | |
Zomerse avondDe moede zonnewagen
staat vrachtloos. D' avondzon
zinkt in de westerpekelbronGa naar margenoot*.
Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
De ster der mingodinGa naar margenoot*
ziet d' eerste op 't aardrijk neder.
Mineias' dochtersGa naar margenoot* vliegen weder:
Ook spant de stille nacht zijn zwarte paarden in.
Wij zien de schemeringen
verdikken, waar we staan.
Alrede heft de gulden maan
haar horens op en rukt ter baan in harer kringen.
Hoe rust het hangend loof
der luisterende bomen!
Geen wind beroert de vlakke stromen.
| |
[pagina 196]
| |
Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.
Thans telt de herder blijer
't gestalde vee, half vet.
De melkmeid schikt haar hoofddoek net,
en wacht met ongeduld de komst van haren vrijer.
De stad, het woelen moe,
sluit, angstig voor gevaren
die in 't bedrieglijk duister waren,
haar logge poorten, en elk huis zijn deuren toe.
Voort biên de heuse bedden
de matte werkliên rust.
De halve wereldGa naar margenoot* voelt met lust
zich uit de dichte drom der daagse zorgen redden.
Ware Amaril nu mijn,
wij zouden onder 't schuilen
voorwaar geen droge kusjes ruilen;
maar och! zal mij 't geluk wel ooit zo gunstig zijn?
|
|