Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Gedichten 1722Opdracht aan de heer Mr. Adriaen Swalmius, advocaat voor het hof van Holland, enz. enz. Met dit gedicht plaatst Poot zijn nieuwe bundel onder de bescherming van een hooggeplaatste mecenas, die hem door zijn poëzie te lezen en hem aan te moedigen maar ook met financiële steun, verder op weg heeft geholpen. Swalmius was de stiefzoon van Kornelis 's Graevezande voor wie Poot zijn ‘Akkerleven’ had geschreven, separaat gepubliceerd in 1720. Swalmius komt ook verderop in de bundel nog voor (p. 250) als Poot hem uitnodigt voor een bezoek. Daarop zinspeelt hij in de derde strofe van dit gedicht. Een van de dichtbrieven uit Gedichten ii is aan hem geadresseerd (p. 285). Poot geeft opnieuw een korte kenschets van zichzelf als dichter-boer en verder biedt hij een korte inhoudsopgave van de bundel. | |
Opdracht aan de heer Mr. Adriaen Swalmius, advocaat voor het hof van Holland, enz. enz.Mijn dichtheldin treedt ruim zo fier
en heeft met minder leed te strijden,
nu zij haar zang en citerzwier
de braveGa naar margenoot* Swalmius mag wijden,
die eêl van hart en mild van gunst
en zoet op vlugge dichtersvonden,
strekt een Maecenas voor de kunst,Ga naar margenoot*
aan zijn gulhartigheid verbonden.
Mijn boek wordt van geen haat belaagd
nu 't zulk een naam op 't voorhoofd draagt.
't Aloud en wijdbekend geslacht
van Swalmius munt uit in glorie,
en maakt zich waard te zijn gedacht
in fenixdichtGa naar margenoot* en kerkhistorieGa naar margenoot*.
Het zocht en vond voor lange tijd
oprechte lof langs hoge wegen.
Gelukkig hij, wiens lettervlijt
een trouw beschermheer heeft verkregen.
Gelukkig ik die rust vernamGa naar margenoot*
beschaduwd van zo waard een stam.
| |
[pagina 181]
| |
'k Heb reê naar Phoebus' tempelzaal
meer offergaven afgevaardigd
omdat der braven roem en praal
mijn rijm te lezen zich gewaardigt
en eens de boog der zorg ontspant,
der zorge, dag op dag gedragen
voor Themis' stoel, tot heil van land
en stad, die van 's helds deugd gewagen.
Hij zie met blijdschap waar mijn dicht
bezwijke of sta of streel' of sticht.
De voorzang toont mijn lage rang.
Hierna verschaf ik bijbelstoffen,
geboorte- en minne- en bruiloftzang.
'k Beklaag de vromen, fel getroffen
van 's doods alomgehate pijl.
Ik gun de nutte kunst haar luister.
Mijn mengeldicht verheft bijwijl
de deugd en wijsheid uit het duister.
Mijn bijschrift wenst der braven naam
in stand te houden met hun faam.
Dit is de stof die ik bedacht
bij ploeg en spa, op veld en akker.
Dit is het werk 'tgeen in de nacht
mij dikwijls bezig hield en wakker.
Zo verre kon het negental
der kuise zustrenGa naar margenoot* mij verrukken.
Nu vreest mijn dicht geen ongeval
noch rampen die de wereld drukken,
hoewel 't niet haalt met zijne kunst
bij Swalmius' oprechte gunst.
BeleefdeGa naar margenoot* heer, ik wens u toe
een lang en altijd vrolijk leven.
Uw heusheid hou' mijn feil ten goê,
uw wijsheid leer' mij hoger streven.
Mij deert dat ik uw minzaamheid
| |
[pagina 182]
| |
geen schoner verzen op kan dragen:
doch ieder kiez' met onderscheid
de bloemen mijner lentedagen.
Voldoe ik u, 'k heb 't wit geraakt,
schoon GnathoGa naar margenoot* prijst en MomusGa naar margenoot* laakt.
|
|