Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Arme rijkdom. Het thema van de gevaren van de rijkdom komt ook voor in Horatius Ode ii, 2, waar ook de ‘waterzucht’ genoemd wordt. Maar kritiek op rijkdom komt veel in Romeinse lyriek voor en een duidelijk model is niet aan te wijzen. | |
Arme rijkdomIn uw goudkantoren wassen
Atlas' appelsGa naar margenoot* hoog en laag,
en de tuimelende TaagGa naar margenoot*
hutseltGa naar margenoot* er zijn blonde plassen;
echterGa naar margenoot* hoort men u van dorst
en verwoede honger klagen,
ErysichtonGa naar margenoot*s onzer dagen,
TantalsGa naar margenoot*, die Gods gramschap torst.
Laat PeruGa naar margenoot* ook t' uwaart waaien,
koffert Indië ter vluchtGa naar margenoot*;
water kan geen waterzucht,
goud geen droge gouddorst paaien.
Arme gierigaards, hoe naGa naar margenoot*
zit gij bij uw zilver warmer?Ga naar margenoot*
Door uw rijkdom wordt gij armer,
met uw schatten groeit uw scha.
Want die rinkelende banden
houden u, met recht verfoeid,
deerlijk op de hals geboeid:
dit is 't goed dier waarde pandenGa naar margenoot*.
Ai, word wijzer toch, en houd
eenmaal op van mijnengraven;
Zijt niet langer rijke slaven;
gouden vrijheid gaat voor goud.
Vreest ge dat de kerkhofkuilenGa naar margenoot*
zullen steigeren in prijs,
dat ge dus, bedaagd en grijs,
rust en lust om geld loopt ruilen?
Of denkt ge eens met fijn metaal
't straffe sterflot om te kopen?
CroesusGa naar margenoot* zou dat vruchtloos hopen:
CrassusGa naar margenoot* sneuvelde door 't staal
waar hem goud ontzetGa naar margenoot* noch statenGa naar margenoot*.
Schoon de razendeGa naar margenoot* Fortuin
| |
[pagina 179]
| |
iemands geldhoop tot een duin
aan doet groeien, 't zal niet baten
als de dood hem, eer hij 't gist,
voortstuwt, volgens last van boven,
uit zijn hoven naar de hoven,
van zijn kisten in de kist.
Vrekke heblust zal u kwellen
al verlaadt ge uw zwangre kielGa naar margenoot*;
en van kommer krimpt uw ziel
midlerwijl uw beurzen zwellen.
Doch, begeert ge, in goud verward,
beter luk bij 't haar te vattenGa naar margenoot*,
zo ontsluit de boei der schatten
en verstoot uw gierig hart.
Dan, dan zult ge u zellef sparen.
Maar al daalde Phoebus zelf
van het hemelse gewelf,
't klinkend geld verdooft de snarenGa naar margenoot*.
Gaat dan, goudgriffoenenGa naar margenoot*, zweeft
met uw levendig geraamteGa naar margenoot*.
Al uw goud is rood van schaamte
mitsGa naar margenoot* het zulke meesters heeft.
|
|