Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Lof der Dichtkunde. Een traditionele lof op de poëzie met het horatiaanse motief dat ze het nuttige met het aangename verenigt (utile dulci), goddelijk is (est deus in nobis, Ovidius), de melancholie verdrijft, roem verschaft aan de deugd en ondeugd hekelt. De tegenstelling tussen de verwijfde en luxueuze Sardanapalus en de deugdzame Hercules komt uit het slot van Juvenalis' tiende satire. | |
Lof der DichtkundeMijn zangsterGa naar margenoot* vlecht de gouden lof
der heilge poëzij.
Dat 's van natuur een schone stof,
daar hoeft geen tooisel bij.
Dees kunst de kroon der kunsten spant:
Zij sticht en geeft vermaak.
De hemel is haar vaderland,
dat hoort men aan haar spraak.
Haar zang en gallem melden dit.
'k Geloof haar schelle keel
vol zoete nachtegalen zit
uit enig zangprieel.
Wat sprak dees kunst, dit smartverdrijf,
de droeven menigmaal
een moed in 't hart, een hart in 't lijf!
O wonderlijke taal!
Zij looft d' onsterfelijke goôn;
ook mensen; doch heeft voor
SardanapalenGa naar margenoot* glans noch kroon;
AlcidenGa naar margenoot* geeft ze gloor.
Zij, als een zout, weert rot en smet
van aller braven naam,
en strekt een heldere trompet
voor d' onvermoeide Faam.
Zo loont ze deugd met lauwerblaên
en eeuwigbloeiend groen,
en houdt haar arm met loof gelaênGa naar margenoot*,
om altijd zo te doen.
Of voegtGa naar margenoot* het haar eens gram te zijn,
wat is 't dat haar gebreekt?
Zij speelt met bliksems, als Jupijn,
en dondert als ze wreekt.
| |
[pagina 174]
| |
Wie vliegt ginds, waar die nevel scheurt,
aan 't hel gesternt zo dicht?
De Dichtkunst, nimmer nagespeurd
van een gemeen gezichtGa naar margenoot*.
Dees vindt haar minnaars staag alom.
Men hield van oude tijd
haar voor een gaaf van 't godendom,
die ieders hart verblijdt.
Zij blinkt van Phoebus' majesteit:
hij kweekt en koestert haar
als hij de lichte dans beleidt
der zanggodinnenschaar.
Wat richt men door haar kracht niet uit?
Wat heeft ze niet gewrocht!
Wel hem die dit begaafd geluid
ter wereld heeft gebrocht.
Held OrpheusGa naar margenoot*' harp, die 't woest geweld
der wilde wouden toomt,
gaf oren aan het dove veld,
en voeten aan 't geboomt.
Wie spreekt niet van AmphionsGa naar margenoot* lier,
die steden bouwen kon,
of van ArionsGa naar margenoot* citerzwier,
die 't zeegevaar verwon?
Men leest der dichtren aardig werk
zo lang de wereld staat.
Gedichten zijn de tijd te sterk,
en trotsen Momus'Ga naar margenoot* haat.
ZoïlGa naar margenoot*, wat schrolt ge t' onbedacht
op 't kunstwerk van Homeer?
Uw bittre laster heeft geen macht
op zijn vergode veer.
Ik prijs de dichtkunst dan in top,
en hield ze op 't outer graag.
Zij schaft ambroos en nectarGa naar margenoot* op
voor een gezonde maag.
Ik prijs ze, maar volprijs ze niet.
Wie zou zich daartoe spoên?
Ook heeft ze geen eenvoudig lied
tot haren lof van doen.
| |
[pagina 175]
| |
Een die verwaand zijn mond opspart
en haar haar eer ontzeitGa naar margenoot*,
heeft een onedelaardig hart
vol ezelaardigheid.
O kunst! O eedle dichterij!
om wie mij 't leven lust;
uw handen worden steeds van mij
eerbiedelijk gekust.
Ik wens u een gewenste staat,Ga naar margenoot+
in glorie nooit verkort.
Uw luister volg' de dageraad,
totdat de hemel stortGa naar margenoot*.
|
|