Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Dankoffer aan Erato. Dit gedicht sluit de afdeling erotische poëzie formeel af. Poot volgt het voorbeeld van Horatius die ook een dergelijk dankdicht aan de muze had geschreven (Ode iii, 30). Maar het gedicht zelf volgt een ander model, Ode iv, 3. Ik citeer de relevante passage uit Vondels vertaling: Het volk van Rome, de hoofdstad der wereld, kent mij waardig onder de beminde reien der poëten gezet te worden, en nu ben ik de nijd te boven geraakt. O zanggodin, die liefelijk op de gouden luit slaat, o gij die, indien 't u luste, ook de stomme vissen zou kunnen zingen leren als een zwaan, dat men in 't voorbijgaan mij met vingeren nawijst: zie daar gaat de Romeinse lierspeler, dat heb ik alleen door u; dat ik leef en gewild word, zo ik gewild word, dat mag ik u danken (wb vii, p. 328). Voor het bekende verhaal van Memnons beeld dat bij het opgaan van de zon geluid gaf, zie Juvenalis Satire xv, 5 en D. van Hoogstraten, Beschryving der heidensche goden en godinnen. Amsterdam 17262, p. 58. Een al uit de Oudheid bekende en ook in de emblematiek voorkomende sententie (Ingratitudo summum vitium) sluit het gedicht af. | |
Dankoffer aan EratoEratoGa naar margenoot*, die, met mirtenGa naar margenoot* om uw schedel,
Diones grote daden zingt,
en naar de maat van uw vergulde vedel
Cupido's dartle voeten dwingt,
wanneer hij danst aan zijn vrouw moeders handen;
u zij dees lofzang toegewijd:
naardienGa naar margenoot* uw hulp mij voor de felle tanden
der bitse nijdigheid bevrijdt.
'k Heb 's volleks gunst door uwe gunst verkregen,
en leef en zweef op ieders tong.
Elk wijst me na, en zegt, tot mij genegen:
daar gaat hij die van Venus zong.
O heerlijk loon voor zoete mijmeringen!
Lof u, Erato, lof. Ik kon
door u, ‘Godin, wat doet u sagen’ zingen,
En voorts: ‘De zuster van de zon’.
Zie, na het scheênGa naar margenoot* der dikke duisternissen
sloeg Memnons beeld geluid, met klem;
als 't u belieft verkrijgen stomme vissen
een zangerige zwanenstem.
Gij zijt het die met liefelijke tonen
uw acht gezustersGa naar margenoot* overtreft.
Och! kon ik u naar uw verdiensten lonen,
| |
[pagina 153]
| |
u, die mij uit het stof verheft
en opvoert waar de hemelgoden eten!
Godin, indien ik eer verdien,
dat heb ik u allenig dank te weten;
die tracht ik u thans aan te biên.
'k Zal in mijn hart u hoge tempels bouwen
en dankaltaren naar uw staatGa naar margenoot*,
en jaarlijks u een heilge feestdag houwen.
Ondankbaarheid is 't kwaadste kwaad.
|
|