Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
De Lente. Aan mejuffrouwen Katharina en Debora Blokhuizen. De zusjes Blokhuizen waren Rotterdamse vriendinnen van Poot, geboren respectievelijk in 1683 en 1690. Hij nodigt ze uit om de geneugten van het platteland te ervaren. Het gedicht is gedeeltelijk een imitatie van Horatius Ode i, 4 (Vondel wb vii, p. 266-267). De beide vrouwen waren omstreeks 1715 voor toenmalige begrippen al rijkelijk oud voor een eerste liefde. Het blozen in de laatste regels berust daarom waarschijnlijk op dichterlijke vrijheid: beiden zijn ongehuwd gestorven. Voor andere horatiaanse reminiscenties zie Rudi van der Paardt (zie bibliografie). | |
De Lente. Aan mejuffrouwen Katharina en Debora BlokhuizenD' ontdooide winter vlucht naar 't noord op Jovis doemenGa naar margenoot*.
De boer verlaat de haard: het vee de muffe stal.
Nu lachen berg en dal
en bos en bron en vliet en beemd en gras en bloemen.
D' alvoênde zomer, daar 't geluk zich aan liet binden,
is ons door zoete gunst al weder toegedaan,
en fladdert herwaarts aan,
met lome vleugelen van lauwe westenwinden.
Nu wordt het eenmaal tijd de stad om 't woud te ruimen,
om 't aangename woud, dat, vrij en ongedeerd,
zo vrolijk kwinkeleert,
en orgelsGa naar margenoot* horen laat, verguld met zachte pluimen.
Wat dunkt u, juffertjes, Blokhuizens eedle telgen,
wilt ge in het zalig veld de blijde vogelzang
(gezang behaagde u lang)
eens met uw oren zien en met uw geesten zwelgen?
Wilt ge in de morgenstond eens blanke paarlenGa naar margenoot* lezen
van nuchtreGa naar margenoot* klaverblaên of scheemrig lindegroen?
| |
[pagina 151]
| |
Welaan, ai, komt het doen!
Uw minlijk wezenGa naar margenoot* zal bij godheên welkom wezen.
Ja komt: zo leid ik u waar beek- en boomgodinnenGa naar margenoot*
een groen fluwelen vloer bedansen, hand aan hand.
Neen blijft; de minnebrand
wordt buiten thans gestookt, waar al de dieren minnen.
Cupido school zich kortsGa naar margenoot* in lentgewas en rozen.
Dies, vreest ge 't jonkske nogGa naar margenoot*, zo houdt u ongenood,
of plukt er groen noch roodGa naar margenoot*.
Maar zacht, mijn lier, gij doet vier schone wangen blozen.
|
|