Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Vliegende Min. Een liedachtig gedicht met een soms wisselende refreinregel die steeds een wat andere pointe heeft. Het thema is dat van de gevleugelde Min (Cupido). Het gedicht heeft een cyclisch verloop doordat de gedachte aan het eind van de eerste strofe verscherpt en persoonlijk aan het eind van de laatste strofe terugkeert. Het gedicht bevat enkele allusies op Ovidius' Tristia iii, 7 (Valentyn iii, p. 43), onder meer het detail van de ouderdom die op ‘wollen schoenen’ aansluipt en de schoonheid vernietigt. | |
Vliegende MinGalaté, mijn schone, kom;
laat ons minnen, spelen, zoenen:
eer de bevende ouderdom,
die, al stil, op wollen schoenen
aansluipt, onze jeugd verbijtGa naar margenoot*.
Jeugd en minlust raakt men kwijt
eer men 't denken kan of merken:
Galaté, de min heeft vlerken.
Dat ik somtijds van u ben
moet ge 't stalen noodlot wijten;
nimmer mij, mijn lief: ik ken
u (hier baat geen tegenwrijtenGa naar margenoot*)
voor een hemelse magneet,
die mijn min, zo wel besteed,
naar zich trekt uit lage perkenGa naar margenoot*:
Galaté, de min heeft vlerken.
Toen uw schoonheid, schone maagd,
mij verscheen en op kwam dagen,
waar gij in een venster laagt,
wenste ik met Medea's wagenGa naar margenoot*
haastig op te varen. Gij
steeg beneên.Ga naar margenoot* Ik vloog u bij,
en gevoelde toom noch teugels:
Galaté, de min heeft vleugels.
MarGa naar margenoot* ik, eindlijk traag gekeerd,
nimmer zal mijn min verluienGa naar margenoot*.
Denk nooit, zon die mij verteert,
| |
[pagina 146]
| |
dat Cupido's wieken ruien,
of dat voor zo heet een gloed
't zachte was hier smelten moet
in gekleefde vederbeugelsGa naar margenoot*:
Galaté, de min heeft vleugels.
‘Snelgevlerkte winden, draagt,
draagt door groen en schomlend lover,
aan de schoonheid, die me plaagt,
dees verliefde zuchtjes over,
en mijn min, met vaardigheidGa naar margenoot*,’
heb ik menigmaal gezeid,
in het vrolijke ochtendkrieken:
Galaté, de min heeft wieken.
Zult gij, lichter dan de wind
uit het bars en buldrend noorden,
mijn gebed, dat steeds begint
met fluwelen minnewoorden,
in de wind voor eeuwig slaan?
'k Zal dan elders minnen gaan,
eer gij 't wanen zult of rieken:
Galaté, de min heeft wieken.
|
|