Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
De Maan bij Endymion. Het verhaal van de liefde van de kuise en dus (bijna) altijd koele maangodin Diana voor de herder Endymion, die door Jupiter tot een eeuwige slaap op de berg Latmos was veroordeeld. De paradox van brandende liefde van de koele godin wordt door tal van andere tegenstellingen versterkt zoals nacht en dag, maan en zon, bleek en rood. (Voor de verschillende interpretaties van dit gedicht zie de inleiding p. 17-18.) Er is niet één centrale bron voor dit gedicht aan te wijzen. Het verhaal komt niet in de Metamorfosen voor, er vindt immers geen gedaantewisseling plaats. Wel wijdt Ovidius er enkele regels aan in Heroides xvii. De verliefde Leander bidt daar: ‘Verleen uw gunst, blanke godin, en gedenk aan 't Latmisch gebergte. Endymion duldt niet dat gij een minnaar straf valt. Buig goedgunstig uw helder aanschijn naar mijn steelmin [heimelijke liefde]. Denkt hoe gij om een mens, Godin, ter aarde daalde’ (vertaling Valentyn, i, p. 88-89). Het commentaar van Lud. Smids daarbij luidt: ‘Een schone veehoeder, van Jupiter in de hemel opgenomen; doch aldaar Juno beminnende en aanzoekende, is hij weer op aarde neergesmeten en op Latmus (een berg in Carië, niet ver van Milete) met een langdurige slaap gestraft. Naderhand is Diana of liever de Maan op hem verliefd geworden [...].’ Dat zijn de benodigde basisgegevens. In zijn artikel ‘De zuster van de zon’ (1960) heeft Asselbergs laten zien dat dit verhaal (en ook de omschrijving van Diana als ‘zuster van de zon’) in de Nederlandse letterkunde weerklank gevonden heeft bij Hooft, Vondel (in diens Hippolytus-vertaling) en Lucas Schermer. | |
De Maan bij EndymionDe zuster van de zonGa naar margenoot*
liet op Endymion
haar minnende ogen dalen.
't Was nacht toen zij hem zag;
maar haar gezicht schoot stralen
trots Phoebus over dag.
| |
[pagina 133]
| |
Men hoorde mens noch dier,
geloei van koe noch stier,
gerucht in veld noch kolkenGa naar margenoot*.
Het weer was zonder wind,
de hemel zonder wolken,
Diana mingezind.
De herder, onbewust
van alles, sliep gerust
in Latmus' wilde bossen.
Zij hield haar zilvren karGa naar margenoot*
en hagelwitte rossen
recht op hem aan van ver.
Haar eeuwig bleek gelaat
werd rozig inkarnaat
in 't nadrend nederrijden.
Dione's dwergGa naar margenoot* schoot straf;
Latone's telgGa naar margenoot* most lijden;
Zij steeg ten wagen af.
De bloemen aan de top
des berregs, loken op.
De tijd scheen te verjongen.Ga naar margenoot*
De nachtegaal hief aan.
Het woud kreeg duizend tongen,
't geboomt veel groene blaên.
Terwijl kwam Phoebe bij
de slaper, die ze blij
toelichtte met haar glansen.
't Gaat wel, zei zij, mij leit
aan lucht noch sterrentransen:Ga naar margenoot*
hier slaapt mijn zaligheid.
Nu scheen 't eens of 't haar speet,
dat Jupiter dus wreed
Endymion dorst boeien
met vaak; dan was 't weer: neen,
laat hier vrij mankopGa naar margenoot* groeien,
het slapen sterkt de leên.
| |
[pagina 134]
| |
Dat ik naar mijn gevalGa naar margenoot*
nu eens een zoentje stal,
wat was er aan bedreven?
Maar zo hij wakker wordt!
'k Zal 't dubbel wedergeven:
wie doet hem dan te kort?Ga naar margenoot*
Zij nam hem in haar arm.
De middernacht was warm,
en kweekte lustje op lustje.
De koude Maan werd heet.
De herder kreeg een kusje,
hij klaagde van geen leedGa naar margenoot*.
Daar had ge 't saterdomGa naar margenoot*
zien nadren van rondom
uit ruigte en wildernissen.
't Geil vuur brandde onbegrensd.
't Is lichtelijk te gissen
wat dit gebroedsel wenst.
Zij schoven 't dicht gewas
wat open: elk miktGa naar margenoot* ras
en scherp. Loopt, geitenvoeten:
de blakende godin
zal hier haar lust wel boeten,
zij heeft in u geen zin.
De zoete minnares
en wakkre jachtgodes,
verloor zich met verblijen
in minsliefkozerij.
Laat maagden ook eens vrijen;
de vrijerij is vrij.
In 't ende most ze heen.
Zij liet haar lief alleen,
en voer, doch traag, van d' aarde.
Ik weet geen minnaars zielGa naar margenoot*
die blijdelijker paarde
waarGa naar margenoot* 't scheiden harder viel.
|
|