Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Aan de Heer Kornelis van Zwieten, pleitbezorger, begunstiger mijner poëzie. Van deze jurist is verder niets bekend dan wat in het gedicht staat: een geïnteresseerd lezer van Poots poëzie die hem financieel of anderszins steunde. Poot gaat wel ver met zijn bescheidenheid door dit rijk met klassieke geleerdheid versierde gedicht ‘onbepronkt’ te noemen. | |
Aan de Heer Kornelis van Zwieten, pleitbezorger, begunstiger mijner poëzieGeleerde tolk van ThemisGa naar margenoot*' diepe orakelen,
verdediger en schraagGa naar margenoot* van 't heilig recht,
zie hoe mijn lier een reeks van dankbre schakelen
aan 't altaar van uw voeten nederlegt.
Kan zij u dan zo zoet in d' oren klinken,
dat ze u beweegt tot zulk een blij onthaal?
Of kiest ge 't hees getjilp der distelvinken
voor 't orgel van een schelle nachtegaal?
Ai! hoor veel meer naar radeloze mensen,
die, met krakeel of blind verschilGa naar margenoot* belaên,
om uwen raad en schrandre voorspraak wensen,
en bleek bedeesd aan uwen drempel staan.
Of is de Twist, uit donkre nachtspelonken
van PlutoGa naar margenoot*'s rijk gebaard en breed verspreid,
door u alreeds in ketens vast geklonken,
MegeerGa naar margenoot* vertrapt? Hoe 't zij, GerechtigheidGa naar margenoot*
kan door uw hulp haar schaal en degenGa naar margenoot* houwen;
terwijl uw geest de triomfante troon
in 't rijkshof van AstréGa naar margenoot* helpt stutten, bouwen,
en wakker kampt om d'eer der gloriekroon.
Het lust u dan de zinnen te verpozen,
te weiden in de hof der poëzij,
waar 't eeuwig vloeit van nectarGa naar margenoot*, waard gekozen;
waar 't eeuwig riekt van bloemen, rij aan rij.
Maar wat gebeurt mijn rijm thans heerlijk voordeel!
Al is 't gering, eenvoudig, onbepronktGa naar margenoot*,
het wordt nochtans door uw scherpzinnig oordeel
begunstigd, trouw beschermd en blij belonkt.
Nu vrees ik voor geen schampre dichttirannenGa naar margenoot*,
die NasoGa naar margenoot*'s zelf, uit enkle haat en spijt,
met lastertaal naar 't ijzig Pontus bannen:
| |
[pagina 108]
| |
nu trots ik 't boos vergift der bitse nijdGa naar margenoot*.
Verheugt u nu, o bossen, stromen, velden.
Nu mag ik vrij en vrank, in veiligheid,
uw frisse lof gans onbekommerd melden;
ik heb een DemostheenGa naar margenoot*, die voor mij pleit.
En gij, mijn heer en mecenaatGa naar margenoot*, van Zwieten,
heb driemaal dank. Indien 't mijn zang vermag,
zo zal uw naam d' onsterflijkheid genieten,
en duren tot de allerjongste dag.
|
|