Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[Dankdichten]Dankdicht aan de heer Kornelis van Gyzen, doctor in de medicijnen. Deze Delftse dokter was een van Poots eerste mecenassen. Blijkbaar had hij veel belangstelling voor poëzie. Poot stelt zich bescheiden op: hij is niet te vergelijken met de klassieke dichters Homerus, Vergilius, Horatius of Pindarus, maar hij geeft wat hij heeft en daarmee stellen volgens het spreekwoord de goden zich tevreden. Hij doet wat hij kan en is daardoor gelijk te stellen met de machtige Caesars uit de geschiedenis. | |
Dankdicht aan de heer Kornelis van Gyzen, doctor in de medicijnenVan Gyzen, Phoebus'Ga naar margenoot* zoon en schoorGa naar margenoot* van 't wagglend leven,
ai, laat uw heusheid toch mijn zangheldin vergeven
dat ze u verhindert in uw nijvre bezigheid
waar gij voor 't leven der verlate kranken pleit
op 't spoor van Hippocraat, Galeen en AvicenneGa naar margenoot*,
al helden waard geroemd met mond en fenikspenne;
zo moet de lauwerkrans, die in dees heldenbaan
is opgehangen, uw verdiensten nooit ontstaanGa naar margenoot*.
Gij eert Apol en kiest zijn goddelijke gaven,
deesGa naar margenoot* tot uitspanning, die om zwetende in te slaven.
Na 't moedig dempen van 's volks ziekten, u bewust,
schaft u de poëzie een aangename rust.
Zo waart ge al lang vermaakt (dies wentelde ik in weelde)
als mijn geringe harp bijwijl een deuntje kweelde.
Socraat schiep eertijds in eenvoudig kinderspelGa naar margenoot*
geen hartelijker lust na lastig boekgekwel.
Hoe dikwerf placht ge mij tot dichten aan te sporen,
als uw bescheidenheid zich blijdlijk dus liet horen:
Zing op, o veldpoëet, uw zangen ons zo zoet
bekomen als de slaap aan een vermoeid gemoedGa naar margenoot*.
O overhoge lof voor al te lage tonen!
O herelijke prijs, wie zal, wie kan u lonen!
O onverwachte gunst en bron van dit gezang!
O Gyzen, 'k zong te kort al zong ik eeuwen lang.
Dees vriendschap heeft me dier tot dankbaarheid verschuldigd,
dees heusheid heeft zo dik mijn vreugd vermenigvuldigd,
(hoewel ge midlerwijl de mijn der artsenij
doorwroet) dat ik u dank, maar zonder vleierij.
Had gij nu ook Homeers of Maro'sGa naar margenoot* kopren klanken
| |
[pagina 106]
| |
of Flaccus'Ga naar margenoot* gouden lier of Pindars' luit te danken!
Doch bij de goden geldt een offer al is 't kleen.
Wie doet wat hij vermag, doet wat ooit Caesars deên.
Zo waarlijk moet, mijn Heer, uw vlijt de dood verslinden.
Zo waarlijk moet ik aan uw gunst een toevlucht vinden,
en 't kermend ziekbed aan uw kunst, die doden wekt,
terwijl ge 't prinslijkGa naar margenoot* Delf een aesculaapGa naar margenoot* verstrekt.
|
|