Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Tot mijn gedichten. Net zoals onder meer de dichter Ovidius dat had gedaan (Tristia i, 1 en iii, 7; Valentyn iii, p. 1 en 42), spreekt Poot zijn gedichten als zijn kinderen toe nu hij ze de wereld instuurt. Hij hoopt dat ze hem zullen overleven tot het einde van de wereld bij de grote wereldbrand. Hij verheft zich erop dat hij de eerste boer is die ook dicht. Zijn roem zal blijven: het volksgeloof wil dat de laurier/lauwerkrans niet door de bliksem getroffen wordt. | |
Tot mijn gedichtenGij tedre wichtjes van mijn breinGa naar margenoot*,
onnoosleGa naar margenoot* schepsels zonder erregGa naar margenoot*,
ai hoort, al zijt ge zwak en klein,
wat ik uw krankGa naar margenoot* vermogen verreg.
Gij weet dat gij mijn kinders zijt,
en zult mij mooglijk overleven.
Och! waart gij waard, na lange tijd,
alle in de grote brandGa naar margenoot* te sneven.
Als gij dan door de wereld reist,
om ergens goed verblijf te krijgen,
en men u blijk van afkomst eist,
toont dat aan elk, doch niet met zwijgen.
Spreekt, stamelt dus: u kwam misschien
de naam van Poot weleer ter ore;
die was ons vader zelf, doordien
wij uit zijn hersens zijn geboren.
Zegt voorts dan hoe ik d' eerste was
van al de Nederlandse boeren,
die 't zanggodinnendom belasGa naar margenoot*
dat het zich bij de ploeg liet voeren.
Maar hoe! Wat wil dit droef geschrei?
Wat perst, wat drukt mijn arme dierenGa naar margenoot*?
Neemt toch, 'tgeen ik van branden zei,
voor mutsaardvlamGa naar margenoot* noch martelvieren.
Men vindt alszinsGa naar margenoot* barmhartig volk.
Schept moed: u staat niet eens te vrezen
voor vuur, verscheuring, wind of kolk.
Gij zult beminde wezen wezen.
Ik ken wel liên die (dit voedt hoop)
alzullek wankroost mogen lijden.
Denkt hoe 't geleerde Athene Aesoop
| |
[pagina 92]
| |
een bochelachtig beeld ging wijden.Ga naar margenoot*
Hoe 't gaan mag, houdt me mijnen naam
bij onze vrienden toch onsterflijk,
en helpt me aan ene heldre faam.
Loflauwerblaên zijn onverderflijk:
al hangt er nog zo zwaar een weer
de bliksem zengt ze nimmermeer.
|
|