het bekend te blijven. Het is al mooi wanneer er tien in het collectieve geheugen blijven hangen. Van Poot zouden dat een paar van de geestige minnedichten uit zijn eerste periode moeten zijn, en verder ‘Akkerleven’ omdat daarin de essentie van het grootste deel van zijn poëzie is vervat: het klassieke perspectief van waaruit alle onderwerpen bekeken worden, dus ook zijn eigen boerenleven. De ‘Algemene brief’ uit de tweede bundel Gedichten verdient het om onthouden te blijven omdat daarin met een mengeling van ernst en zelfspot een terugblik op het eigen leven wordt gegeven zoals dat vóór hem niet was gebeurd. Die durf om het eigen bestaan als voorwerp van poëzie te nemen, maakte deze aanvankelijk zo traditioneel werkende dichter tot een vernieuwer. Als hem de steun, roem en troost van het klassieke dichterschap is ontvallen, vindt hij ten slotte in een enkel gedicht, zoals ‘Nacht’, een nieuwe stem wanneer hij, hoezeer ook gebruikmakend van bestaand materiaal, als eerste woorden heeft weten te vinden voor een persoonlijke natuurervaring, zoals die later in de tijd vaker zal gaan voorkomen, maar die in de literatuur vóór hem niet te vinden is. Zo is hij ook in ‘Op de dood van mijn dochtertje’ met Vondels Constantijntje in het hoofd tot een nieuwe persoonlijke duiding van het gebeuren gekomen.
De hierna volgende bloemlezing bevat veel en veel meer gedichten dan het handjevol dat ik hierboven opsomde. Waarom dan? In de eerste plaats om te laten zien in welke context de toppers staan, hoe de beste gedichten bouwen op het verwerven van techniek, het verwerpen van minder passende modellen, het vinden van een eigen stem en ten slotte het loslaten van wat eerst als glorie werd beschouwd om dan toch nog, hoe weinig tijd de dichter nog maar was gegeven, een nieuwe toon te vinden. Verder ook om te laten zien hoe deze schrijver die als eerste heeft geprobeerd van de literatuur te leven, zijn netwerken opbouwde, opdrachten verwierf en vakwerk leverde. In die zin geeft deze bloemlezing ook een beeld van een dichter uit wat de Engelsen noemen ‘Grub Street’, de wanhopige strijd om het bestaan van een beroepsschrijver uit een tijd toen er nog geen staatssteun bestond en een dichter van onzeker privémecenaat afhankelijk was. En in de derde plaats omdat de poëzie gelezen kan worden als een weerspiegeling van het tragische leven van een begaafde man zoals dat liep van overmoed tot (creatieve) resignatie. Ook als autobiografie gelezen is dit oeuvre iets bijzonders. Zo veel inzicht in het gemoedsleven van een vroegmoderne Nederlander is ons verder niet overgeleverd.