Oorzaak en handelende persoon
(1975)–Thijs Pollmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
3. Voorstellen voor de beschrijving van zinnen met een bepaling van oorzaak en van passieve zinnenEr bestaan in de literatuur slechts een paar voorstellen voor de beschrijving van zinnen met een bepaling van oorzaak. Men vindt voor het Nederlands een voorstel in Nieuwenhuijsen (1973) dat in essentie gebaseerd is op vooronderstellingen van de generatieve semantiek. Daarnaast bestaat er ook een voorstel voor het Engels in Nilsen (1972). Dat voorstel is maar zeer weinig uitgewerkt en in het geheel niet beargumenteerd. Het lijkt te steunen op een tamelijk eigenzinnige uitwerking van de transformationeel-generatieve theorie tot en met Chomsky (1965). Het is hier in het kort beschreven; bij het voorstel van Nieuwenhuijsen wordt wat uitvoeriger stilgestaan. In 3.3. wordt een nieuw voorstel ontwikkeld. Men vindt in dit hoofdstuk tevens een bespreking van de voorstellen van Chomsky (1972a) en Fiengo (1974) voor de beschrijving van passieve zinnen. Het eerstgenoemde wordt gepresenteerd in de vorm die Emonds (1970) daaraan heeft gegeven, omdat bepaalde details in die versie verder zijn uitgewerkt en omdat Fiengo's descriptie in hoge mate op Emonds' versie is gebaseerd. Zoals al werd opgemerkt zal het passiefvoorstel van Fiengo verder dienen als basis voor de beschrijving van Nederlandse passieve zinnen, zoals die in dit hoofdstuk en in het vijfde zal worden beproefd. | |||||||||||||||||||||||
3.1. Nieuwenhuijsen (1973)In Nieuwenhuijsen (1973) wordt betoogd dat een zin met een bepaling van oorzaak afgeleid moet worden uit dezelfde onderliggende structuur als waaruit een zin wordt gederiveerd waarin een causale bepaling voorkomt die begint met ten gevolge van.Ga naar eind22. Nieuwenhuijsen geeft de volgende voorbeeldzinnen (126).
De auteur claimt dat de zinnen (126) synoniem zijn en dezelfde onderliggende structuur hebben. Wil het voorstel geaccepteerd worden, dan moet tenminste aan de volgende twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet er naast iedere zin met een ten gevolge van-bepaling een zin voorkomen met een door-bepaling van oorzaak en ook het omgekeerde moet het geval zijn. Door en ten gevolge van moeten dus dezelfde selectierestricties hebben. In de tweede plaats moeten deze zinnen steeds synoniem zijn: de vervanging van door door ten gevolge van mag geen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
betekenisverandering teweegbrengen. Er zijn redenen om aan te nemen dat aan geen van beide voorwaarden is voldaan. Nieuwenhuijsen noemt zelf enkele tegenvoorbeelden tegen de eis met betrekking tot de selectie-restricties. Hij wijst er op dat de tweede van de zinnen (127) wellicht ongrammaticaal is, terwijl de eerste welgevormd is.
Nieuwenhuijsen mitigeert het belang van dit verschil als volgt. ‘Het is al eens eerder gesteld dat ook de a-zin niet volledig “juist” is, niet “volledig” is. Niet een entiteit kan een oorzaak vormen, maar een feit, d.i. iets dat als een propositie weer te geven is. Niet een bananeschil is de oorzaak van Jans val, maar laten we zeggen de aanwezigheid of de gladheid van de bananeschil. (Vgl. Vendler 1967). De verkorting van deze onderliggende propositie tot de NP een bananeschil, is waarschijnlijk een vrij oppervlakkige kwestie, die meer voor de hand ligt bij het in het spraakgebruik gebezigde door dan bij het eerder tot de schrijftaal behorende ten gevolge van.’ Deze redenering is niet gelukkig. Vendlers betoog waaraan hier wordt gerefereerd, is een analyse van het gewone gebruik van de Engelse woorden effect en cause, het laatste als werkwoord en zelfstandig naamwoord. Het transponeren van zijn conclusies naar Nederlandse zinnen waarin de woorden gevolg en oorzaak (eventueel veroorzaken) voorkomen, is een veel gecompliceerdere aangelegenheid dan Nieuwenhuijsen doet voorkomen. Dat geldt a fortiori voor Nederlandse zinnen waarin causale bepalingen optreden. Het komt mij voor dat het nu juist een van de verdiensten van Vendler is dat hij heeft laten zien dat verschillen als die tussen de zinnen (127) in bepaalde opzichten zeer relevant kunnen zijn. Het is niet nodig diep op deze problematiek in te gaan om de relevantie te kunnen laten zien. De volgende feiten zijn belangrijk. Ze weerleggen tevens de opvatting dat aan het verschil tussen de zinnen een spreektaal- of schrijftaal eigenaardigheid ten grondslag zou liggen. Dat verschil komt overeen met het verschil tussen de zinnen (128).
Vergelijk met de paren (127) en (128) ook de beide volgende.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
Het is niet aannemelijk dat er de oorzaak van zijn typisch tot de spreektaal behoort en het gevolg zijn van tot de schrijftaal. Het verschil tussen de door- en ten gevolge van-zinnen is echter geheel vergelijkbaar met het verschil tussen de zinnen met er de oorzaak van zijn en het gevolg zijn van. De zinnen illustreren mijns inziens dat het verschil niet een vrij oppervlakkige kwestie is, zoals Nieuwenhuijsen meent, maar van fundamentelere aard. Aan de hand van dit type zinnen kan ook gedemonstreerd worden welke moeilijkheden een beroep op de resultaten van Vendlers onderzoek met zich meebrengt, of althans een beroep op een transpositie van die resultaten op het Nederlandse taalgebruik. Volgens Vendler bestaat er geen verschil tussen de selectie-restricties voor subjecten en objecten van het verbale cause enerzijds en het nominale cause anderzijds. ‘[cause] is either a verb or a noun. Except for a peripheral case, however, this duplicity has no influence on the co-occurrence requirements of the word.’ (Vendler 1967: 164) Die observatie is voor de Nederlandse woorden veroorzaken en oorzaak niet juist. Men zie de zinnen (131) en (132).
De beide (b)-zinnen zijn niet geheel welgevormd.Ga naar eind23. De (a)-zinnen zijn grammaticaal. Vendlers conclusie dat dingen geen oorzaken kunnen zijn, gaat derhalve te ver. Zijn analyse van het gebruik van het woord cause zegt, toegepast op het Nederlands, niets over de zaken die met behulp van taal als oorzaken kunnen worden voorgesteld. Aangezien de verschillen tussen de zinnen (127) ook elders optreden, is de conclusie gerechtvaardigd dat ze belangrijker zijn dan Nieuwenhuijsen meende. Dit maakt zijn opvatting dat zinnen met een door-bepaling en zinnen met een ten gevolge van-bepaling dezelfde basis hebben, zwak.Ga naar eind24. Zoals gezegd, zou er voor de gemeenschappelijke basis van ten gevolge van- en door-bepalingen nog een voorwaarde vervuld moeten zijn. Vervanging van door door ten gevolge van mocht geen betekenisverandering met zich meebrengen. Nieuwenhuijsen gaat voorbij aan de vraag of dit inderdaad zo is. De volgende zinnen laten zien dat het het antwoord op die vraag negatief moet zijn. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
Het verschil tussen de betekenissen van deze zinnen is klein, maar wel reëel. De relatie tussen de oorzakelijke component en de gevolg-component is in de zinnen met de door-bepaling van oorzaak directer dan in de ten gevolge van-zinnen. In die laatste is sprake van een begin- en eindpunt van een causale keten, met de suggestie dat enkele schakels zijn overgeslagen. Met de atoombom in de zin (133a) kan, gruwelijk genoeg, de atoombom bedoeld zijn die in augustus '45 ontplofte; de werking van die bom is nu indirect. In (133b) wordt gesuggereerd dat het de rechtstreekse uitwerking van de atoombom is die nog steeds mensen doet sterven. Een dergelijk verschil tussen een directe en indirecte uitwerking meen ik tussen de zinnen van de paren (134) en (135) ook waar te nemen. Het bovenstaande betekent dat ook de tweede konsekwentie van Nieuwenhuijsens voorstel niet in overeenstemming is met de feiten. Een gemeenschappelijke basis voor door- en ten gevolge van-bepalingen is derhalve weinig aannemelijk. Ik acht het daarom vooralsnog niet aangetoond dat Nieuwenhuijsens voorstel juist is, of door modificaties kan worden gerectificeerd. | |||||||||||||||||||||||
3.2. Nilsen (1972)Nilsen claimt dat alle soorten niet-concessieve oorzakelijke bepalingen gederiveerd kunnen worden met het volgende stukje grammatica. (Nilsen 1972: 126).
Deze grammatica genereert structuren als (I). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
Als (136) een fragmentje van de Nederlandse grammatica zou zijn, zou de regel (iii) ongeveer luiden als (iii) (a).
De introductie van de knoop Advcause in plaats van PP of Adv is kennelijk bedoeld om de interpretatie van de gegenereerde bepaling vast te leggen. Het enige aspect dat er mee kan worden aangeduid, is echter dat de betekenis van de bepaling iets met causaliteit te maken heeft; de precieze betekenis ervan blijkt pas uit het voorzetsel. Een aparte knoop Advcause is derhalve overbodig, tenzij men ook Advreason, Advpurpose etc. als knopen wil invoeren. Dat laatste echter zal de basis-component en dientengevolge de transformationele component gecompliceerder maken. Ook een aparte knoop Prepcausea is overbodig, omdat het semantische aspect van de voorzetselconstituent dat daarmee tot uitdrukking kan worden gebracht, ook slechts een vage causale notie kan zijn die door het voorzetsel dat onder de knoop wordt gegenereerd, nader wordt gepreciseerd. Het voorzetsel is de drager van de (precieze) betekenis van de bepaling. Het is derhalve voldoende het voorzetsel lexicaal als een causaal voorzetsel te karakteriseren om zowel Advcause als Prepcausea uit de basis-component te kunnen schrappen. Zolang niet is aangetoond dat een ‘over all’ categorie van causale bepalingen een eigen syntactische rol speelt, is er geen reden om aan te nemen dat causale bepalingen niet gederiveerd worden vanuit de knoop PP (preposition phrase) die een Prep(osition) en een NP domineert. | |||||||||||||||||||||||
3.3. Een nieuw voorstelIk neem in het volgende aan dat de zin (137a) met één bepaling van oorzaak een onderliggende structuur heeft als door de phrase marker (II) wordt voorgesteld, terwijl die van (137b) met twee bepalingen van oorzaak door (III) kan worden voorgesteld.Ga naar eind25. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
Voorzover ik weet bestaan er voor het Nederlands geen algemeen geaccepteerde basisregels waaruit blijkt hoe de dieptestructurele positie van PP's kan zijn.Ga naar eind26. Het onderstaande moge dienen als rechtvaardiging van de dieptestructuren (II) en (III). Een eerste overweging geldt de vraag of de bepaling van oorzaak onder de VP kan worden gegenereerd. Vrij algemeen wordt vermeld dat alleen die constituenten onder de VP kunnen worden gegenereerd waarvoor de doe dat- of en wel-test een ongrammaticaal resultaat geeft. De basis waarop die tests berusten is vrij smal. Mijns inziens laten ze slechts zien voor welke constituenten het werkwoord gesubcategoriseerd is, maar niet welke constituenten er naast deze nog meer in de VP voorkomen. Men kan dat concluderen uit de toepassing ervan op passieve zinnen, waarvan het resultaat soms grammaticaal is, soms ongrammaticaal.
Volgens de test is de ongrammaticaliteit van (139a) een argument voor de opvatting dat door de plaatjes tot de VP behoort; daarentegen zou (138a) een argument zijn voor de opvatting dat door de juf er niet toe behoort. De ongrammaticaliteit van (139a) staat echter in verband met het feit dat *Piet werd gefascineerd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
ongrammaticaal is. En de beide verschijnselen vragen om dezelfde verklaring. De verklaring voor de ongrammaticaliteit van *Piet wordt gefascineerd kan niet zijn dat de door-bepaling tot de VP behoort, want er is geen door-bepaling. De PP waaruit de door-bepaling wordt gegenereerd kan in beginsel ook als dochter van S worden gezien. Volgens Jackendoff is dat echter de plaats waar modale bepalingen, zoals naar mijn mening, volgens mij etc. moeten worden gegenereerd, en de bepalingen die geïnterpreteerd zullen worden als van toepassing op het afgeleide subject. De bepalingen van oorzaak die met door beginnen, lijken niet met dit soort bepalingen overeen te komen. Als ze toch als dochter van S zouden worden gegenereerd, zou dat gevolgen hebben voor de interpretatie van de bepalingen ten opzichte van de rest van de zin. Bij het bepalen van de basisstructuur voor de zinnen met een bepaling van oorzaak moeten overwegingen betreffende de verantwoordingsmogelijkheden van de interpretatie van de zinnen een belangrijke rol spelen. Bij de interpretatie moet onder andere rekening gehouden worden met het feit dat in zinnen met meer dan één causale bepaling de ene bepaling de andere semantisch domineert. De volgende zinnen illusteren dit.
In de zinnen (140) domineert de meest linkse causale bepaling behalve het subject, het verbum en eventueel het object, ook de andere causale bepaling. In de zin (140a) bij voorbeeld wordt gezegd dat de oorzaak van het sidderen van de broers van Klein Duimpje angst is. En de oorzaak van het feit dat angst de oorzaak is van het sidderen, is de barse stem van de reus. Er is sprake van een keten van oorzaak-gevolg relaties, niet in de zin dat de gevolgcomponent in de eerste relatie oorzakelijke component wordt in een tweede, maar zodanig dat van een causale relatie de gevolgcomponent zelf weer een causale relatie is. In de zinnen (140) wordt een causale keten van dit type beschreven en dat is het geval, voorzover ik zie, in alle zinnen met twee oorzakelijke bepalingen. Zo ook in (137b). Koster (1974: 605) merkt op dat een links-rechts ordening ten opzichte van het verbum in de VP een middel is om de semantische hiërarchie van PP's weer te geven. Een structuur als (III) maakt een projectie-regelGa naar eind27. mogelijk waarin als bereik | |||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||
van een PP wordt gespecificeerd: de rest van de zin minus de PP's (Adv's) links van de te interpreteren PP. In deze opvatting berust de semantische hiërarchie dus niet op een syntactische onderschikking, maar op een links-rechts volgorde; we zullen die opvatting hier volgen.Ga naar eind28. Met het oog op een generalisering over bepalingen van oorzaak met een beperkt bereik en bepalingen van de handelende persoon, zoals die in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 zullen worden geformuleerd, lijkt het noodzakelijk dat in de bedoelde projectie-regel gerefereerd wordt aan de VP waar de bepaling in voorkomt. Laten we aannemen dat die projectie-regel door in (II) interpreteert als een causaal voorzetselGa naar eind29. en op grond daarvan de NP in de prepositie-constituent interpreteert als een beschrijving van een oorzaak. Die projectie-regel zet een structuur als (II) om in een semantische representatie waarin het semantisch twee-plaatsen predikaat CAUSA optreedt, zoals in (141a) is aangegeven.
De plaats van x1 wordt bezet door de betekenis van de NP in de door-bepaling, casu quo die van de bijzin. De plaats van x2 wordt ingenomen door de betekenis van de rest van de zin voorzover die onder het bereik van de door-bepaling valt. Dit bereik is: de rest van de VP waar de bepaling deel van uitmaakt minus de PP's (en adverbia) die in de VP links van de bepaling voorkomen, plus het subject. Toepassing van de regel op (137a) zal (141b) tot resultaat hebben.
De projectie-regel die een semantische structuur als (141a) oplevert kan in een structuur als (137b) twee keer worden toegepast. Dat zal (141c) tot resultaat hebben.
We kunnen hier met deze ruwe schets van de werking van de bedoelde projectie-regel volstaan. De rol van één complicerende factor, namelijk die van het ‘tense’-element werd hier buiten beschouwing gelaten. Een precieze beschrijving daarvan vergt mijns inziens een uitvoerige studie van de semantische hiërarchie van bijwoordelijke bepalingen, en hun verhouding tot de rest van de zin, uitvoeriger dan hier mogelijk is. Het belang van de precieze beschrijving van het genoemde aspect komt in 6.2. nog ter sprake. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||
We moeten ook enige aandacht besteden aan de interpretatie van een bepaling van oorzaak bij nominale constituenten. Zoals steeds als een bijwoordelijke bepaling met een nominale constituent is verbonden (de regen gisteren; de begrafenis op het kerkhof etc.) is de werking van de projectie-regel die de bepalingen interpreteert, beperkt. In zinnen als (142) heeft de bepaling een bereik dat beperkt is tot die constituenten die gedomineerd worden door de NP waarvan ook de PP deel uitmaakt.
In (142a) valt derhalve ongelukken onder het bereik van de door-bepaling. In (142b) valt nalatigheid onder het bereik van door drankmisbruik; en ongelukken onder het bereik van door nalatigheid door drankmisbruik. De interpretatie van deze NP's verloopt in beginsel op dezelfde wijze als hierboven werd aangegeven voor zinnen waarin de bepaling van oorzaak een subject-predikaatsverbinding bestrijkt. Het tweede argument bij CAUSA is nu de betekenis van de kern van de NP waar ook de bepaling van oorzaak toe behoort. Dit fragment van de betekenis is weer in onderschikking verbonden met de betekenis van het kern-substantief.Ga naar eind30. Een deel van de betekenis van (142a) wordt gerepresenteerd door (143).
Ik laat hier in het midden hoe de hier aangeduide regels zich verhouden tot elkaar en tot de regels die andere bepalingen interpreteren.Ga naar eind31. | |||||||||||||||||||||||
3.4. Emonds (1970)De verwantschap tussen de zinnen (144) en (145) wordt door Emonds verantwoord op basis van de dieptestructuren (IV) en (V) die slechts verschillen in de aan- resp. afwezigheid van een PP met een lege nominale constituent. Emonds maakt voor de afleiding van (145) uit (V) gebruik van twee transformaties.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||
De eerste transformatie, Agent-postposing, brengt het subject naar de open plaats in de voorzetselconstituent, zoals door de pijl in (V) is aangegeven. De plaats die door deze bewerking vrijkomt, wordt door de toepassing van de tweede transformatie bezet door de objects-NP. Die regel wordt NP-preposing genoemd. NP-preposing brengt ook het hulpwerkwoord worden, plus het participium-formatief (verder afgekort als PPa) in de zin. (VI) en (VII) tonen het resultaat van resp. Agent-postposing en NP-preposing. De objects-NP die door NP-preposing leeg achterblijft, verdwijnt bij Emonds op onverklaarde wijze. In (VII) is hij nog aanwezig. Als men aanneemt dat de constituent PP[door +NP[ ]] optioneel kan worden gegenereerd, is de transformatie Agent-postposing verplicht. Het is een structuur-behoudende transformatie; hij verplaatst een nominale constituent naar een positie waar de basis reeds een NP heeft gecreëerd. Ook NP-preposing is verplicht en structuur-behoudend. Passieve zinnen zonder door-bepaling worden gegenereerd uit een basisstructuur waarin geen door-bepaling voorkomt. Werkwoorden die in een passieve zin zonder door-bepaling kunnen voorkomen, zijn in het lexicon zo gespecificeerd dat ze met met een leeg subject kunnen optreden. De onderliggende structuur van zin (146) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||
is dus (VIII). Agent-postposing werkt hier niet en NP-preposing wel. Werkwoorden die niet in een passieve zin zonder door-bepaling voorkomen, zijn in dit kader derhalve werkwoorden waarvoor het lexicon verplicht een niet-leeg subject specificeert. | |||||||||||||||||||||||
3.5. Fiengo (1974)Fiengo maakt voor de beschrijving van passieve zinnen gebruik van enkele recent ontwikkelde concepten die een natuurlijke aanvulling lijken op Emonds' hypothese dat transformaties structuur-behoudend zijn. Fiengo postuleert het bestaan van twee semantisch en fonologisch ongespecificeerde elementen. Ze worden aangeduid met een asterisk ‘*’ en een ‘t’ van ‘trace’. Een * kan vrij gegenereerd worden, met dien verstande dat bepaalde woorden zo gesubcategoriseerd zijn dat een * op een aangegeven plaats moet voorkomen. t wordt niet vrij gegenereerd, maar ontstaat in alle gevallen door de verplaatsing van een NP. t is het spoor dat achterblijft als een NP wordt verplaatst. Tussen de verplaatste NP en zijn spoor bestaat een relatie: van de NP wordt gezegd dat hij t bindt. * en t vormen open plaatsen; ze kunnen door andere elementen worden overdekt en verdwijnen dan. Een zin komt niet tot een interpretatie, als * in de oppervlaktestructuur voorkomt, met andere woorden, als er geen transformaties zijn toegepast die een constituent naar de plaats van * hebben verplaatst. Hetzelfde is het geval als een t op een foutieve wijze door zijn NP is gebonden. Fiengo formuleert een welgevormdheidsconditie op oppervlaktestructuren, die stelt: als een NP een t correct bindt, gaat de NP aan t vooraf. Een zin is ongrammaticaal als dit niet het geval is. De werking van * en t wordt door Fiengo gedemonstreerd aan passieve zinnen. Ik volg zijn uiteenzettingen op de voet. Een passieve zin met een door-bepaling komt tot stand door de toepassing van twee onderscheiden bewerkingen, Agent-postposing en NP-preposing. De eerste transformatie werkt op een basisstructuur waarin worden en het participiumformatief PPa al voorkomen en bovendien een voorzetselconstituent PP[door NP[ * ]]. De werking van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||
NP-preposing is, zoals we straks zullen zien, niet beperkt tot zinnen met worden. De regels Agent-postposing en NP-preposing zijn dezelfde als in Chomsky (1972a) en Emonds (1970) met dien verstande dat hier de verplaatste NP geacht wordt een t achter te laten. Agent-postposing maakt van de structuur (147) de structuur (148), en de toepassing van NP-preposing op (148) heeft (149) tot resultaat.
Structuur (147) laat zien dat worden al in de dieptestructuur van een passieve zin aanwezig is. Fiengo (1974: 63) neemt aan dat het optreden van de door-bepaling beperkt is tot die structuren waarin [be + en] ([worden + PPa]) voorkomt. Bovendien wordt aangenomen dat het ‘agentieve’ door, dat wil zeggen het door van de bepaling van de handelende persoon alleen met een gesterde NP in de dieptestructuur kan voorkomen. We zullen zien dat de eerste van deze assumpties niet juist is; in het laatste hoofdstuk zal aangetoond worden dat ook omtrent de tweede enige twijfel gerechtvaardigd is. Dieptestructuren als (147), dieptestructuren waarin worden al voorkomt voordat de de subjects-NP en de objects-NP van plaats zijn veranderd, maken het kennelijk mogelijk de lexicale insertie te laten verlopen op basis van de subjects- en objectsspecificaties van het actieve werkwoord. Zo kan dus, volgens Fiengo, worden verantwoord dat de selectie-restricties voor het subject en het object van de actieve zin dezelfde zijn als die voor de NP in de door-bepaling en het grammatisch subject van de passieve zin. Dit argument voor de transformationele verwantschap van actieve en passieve zinnen zou zo ondanks de aanwezigheid van worden kunnen worden gehonoreerd. Laten we aannemen dat de lexicale insertie inderdaad op deze wijze kan plaats vinden, iets dat allesbehalve vanzelfsprekend is. Dan schept de aanwezigheid van worden toch moeilijkheden voor de formulering van de projectie-regels. Die zullen immers zo moeten werken dat het subject van de zin niet als subject van worden, maar als subject bij het actieve werkwoord wordt geïnterpreteerd. Het is niet goed in te zien hoe dit kan zonder dat aanmerkelijke wijzigingen in de werking van de bedoelde projectie-regel moeten worden aangebracht. In hoofdstuk 6 zullen we hieraan een argument ontlenen tegen het bestaan van Agent-postposing. Het voorstel van Fiengo biedt een elegante oplossing voor bepaalde deficienties in Emonds' voorstel.Ga naar eind32. Duidelijk wordt waarom noch Agent-postposing, noch NP-preposing verplichte transformaties zijn. (147) en (148) worden als | |||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||
oppervlaktestructuren geblokkeerd door de genoemde condities. In (147) komt * voor en in (148) is t gebonden door een NP (Jan) die op t volgt. Fiengo's voorstel geeft ook een belangrijke functie aan de lege NP die overblijft na de toepassing van NP-preposing. Zoals we zagen, verdwijnt die NP bij Emonds op een onverklaarde manier. Fiengo laat zien welke functie die t zou kunnen hebben voor de interpretatie van passieve zinnen. Het is noodzakelijk bij deze interpretatie wat langer stil te staan. Fiengo bespreekt een aantal structuren die met zijn basis en tranformationele component kunnen worden gevormd, en die niettemin niet aan een Engelse zin beantwoorden en dus gegeven de uitgangspunten semantisch niet welgevormd zijn. Een tweetal zijn daarvan hier van belang. Men vindt er voorbeelden van in (150) en (151a). De oppervlaktestructuur (150) is op de relevante punten gelijkvormig aan de dieptestructuur. (151a) is ontstaan door de toepassing van NP-preposing op (151b). De bedoelde dieptestructuren worden niet door de basis-component of het lexicon uitgesloten.
Om (150) als onwelgevormd te kunnen kenmerken stelt Fiengo een ‘property interpretation’ regel op. Het is de volgende.
Toegepast op (153) geeft (152) aan dat de VP [defeated t by the Trojans] een eigenschap noemt van de Grieken die in het subject worden genoemd.
In (153) is t correct gebonden door the Greeks en de zin past in de structuur die in (152) werd gegeven. Met behulp van ‘property interpretation’ verklaart Fiengo onder andere waarom idiomatische uitdrukkingen als kick the bucket geen passiefvorming toelaten. De | |||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||
reden is dat the bucket geen ‘intended referent’ heeft. Daaraan kan derhalve ook geen eigenschap worden toegekend. Laten we aannemen dat (152) in essentie correct is.Ga naar eind33. Hoe verklaart die regel dan de ongrammaticaliteit van (150)? Volgens Fiengo is het passief hulpwerkwoord be hetzelfde werkwoord als het koppelwerkwoord be. be vraagt om een toevoeging die als ‘property’ kan worden geïnterpreteerd. Als de toevoeging een VP is zoals in (150), dan moet die VP als eigenschap geïnterpreteerd kunnen worden. Dat kan de VP in (150) niet, want daarvoor ontbreekt de noodzakelijke t van de structurele beschrijving in (152). In (150) kan het passief hulpwerkwoord niet tot interpretatie komen als de VP niet als eigenschap kan worden geïnterpreteerd. Het argument berust dus op de veronderstelling dat een VP in het algemeen niet als de beschrijving van een eigenschap kan worden geïnterpreteerd, en dat het voldoen aan de structurele beschrijving van (152) een voldoende voorwaarde is om een eigenschaps-interpretatie te verkrijgen. Kennelijk meent Fiengo dat het geen noodzakelijke voorwaarde is, en dat bij voorbeeld dapper in de zin de Grieken waren dapper zijn ‘eigenschapsinterpretatie’ dankt aan zijn status van adjectief. (Vergelijk ook 6.2.) Kijken we nu naar Fiengo's verklaring voor de ongrammaticaliteit van (151a). De oppervlaktestructuur (151a) voldoet aan de structurele beschrijving van de ‘property interpretation’-regel. Toch is de zin *Cyrus hit ongrammaticaal. Hij moet derhalve op andere gronden worden uitgesloten. Volgens Fiengo kan die grond niet gevonden worden in de afwezigheid van be. Want in het paar (154) dat op alle relevante punten parallel loopt met (151) komt ook geen be voor, en toch beantwoordt (154a) aan de grammaticale zin the ice melted.
(154a) is uit (154b) afgeleid door middel van NP-preposing. De vraag is wat het verschil in grammaticaliteit bepaalt tussen (151a) en (154a). Fiengo geeft als verklaring dat ‘active eventive’ VP's geen eigenschappen beschrijven van wat in hun subjecten is genoemd. Die verklaring is niet erg bevredigend. Er wordt enerzijds niet duidelijk wat een ‘active eventive’ VP is, en anderzijds gaat Fiengo niet in op de vraag waaruit deze eigenschap blijkt, of hoe hij zou kunnen worden verantwoord. De enige aanduiding van zijn bedoeling vindt men in de observatie dat van de zinnen (155) de eerste slechts een ‘active eventive’ interpretatie heeft, en dat de tweede, die het equivalent kan zijn van Jan is een kaaseter, zowel een ‘eigenschaps-interpretatie’ heeft, als een ‘eventive’ lezing. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||
Als verklaring voor de ongrammaticaliteit van (154b) schiet een dergelijke observatie tekort. Want de vraag blijft, wat maakt dat hit in (151a) niet dezelfde mogelijkheden vertoont als melt en eat in (154a) en (155b). Ik kom op deze kwestie in 5.4. uitvoerig terug.
Fiengo presenteert de ‘property interpretation’-regel als zeer voorlopig. Hij merkt op dat het concept ‘property’ allerminst helder is en nader in de theorie van de natuurlijke taal zal moeten worden gedefiniëerd. Als in het vervolg een beroep gedaan wordt op deze regel dan is dat onder hetzelfde voorbehoud. Ik wil er hier twee opmerkingen over maken. Het lijkt zinvol dat wat Fiengo aanduidt met de term ‘property’ verder te differentiëren. Milsark (1974: 212-3) laat zien dat het voor de interpretatie van er-zinnen van belang kan zijn een onderscheid temaken tussen ‘eigenschappen’ en ‘toestanden’. Dit onderscheid komt overeen met dat tussen ‘inherente eigenschap’ en ‘accidentele eigenschap’. Fiengo gebruikt een begrip ‘property’ dat beide omvat. Bij de toepassing van ‘property interpretation’ op passieve zinnen lijkt in sommige gevallen de notie ‘toestand’ beter te voldoen dan ‘eigenschap’. Wordt de zin (156a) opgevat als een aanwijzing in een kookrecept, dan geeft heet opgediend iets aan dat het beste als ‘eigenschap’ kan worden aangeduid, en opgewarmd in (156b) kan men beter als de aanduiding van een ‘toestand’ kenschetsen. Vgl.
Zolang het begrip ‘property’ niet nader is gedefiniëerd, zullen we moeten accepteren dat de interpretaties die ermee tot stand komen, niet zeer scherp zijn. Een andere opmerking betreft het feit dat ‘property interpretation’ maar één eigenschap aangeeft van de relatie tussen het in het grammatisch subject genoemde en dat wat genoemd wordt in de constituent α van de structurele descriptie van de regel. In (157a) wordt van Jan gezegd dat hij de eigenschap ‘door zijn politieke vrienden terechtgewezen’ krijgt en in (157b) dat hij de eigenschap ‘door zijn politieke vrienden gesteund’ heeft.Ga naar eind34.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||
‘Property interpretation’ verantwoordt een verschil als tussen de zinnen (157a) en (157b) bestaat, niet. In paragraaf 6.2. zullen we op deze kwestie verder ingaan.
In het volgende hoop ik te laten zien hoe Fiengo's frame-work en de uitwerking ervan voor passieve zinnen kan bijdragen tot een verklaring van nog steeds moeilijk te begrijpen verschijnselen op het terrein van de passiefvorming. In het laatste hoofdstuk zullen we zien dat een van de hoekstenen van het passiefvoorstel, t.w. het bestaan van Agent-postposing, slecht onderbouwd is. Deze omstandigheid zal tot aanzienlijke modificaties aanleiding geven. Tot dan zullen we Fiengo's voorstel evenwel accepteren, inclusief de regels Agent-postposing, NP-preposing en ‘property interpretation’. | |||||||||||||||||||||||
3.6. De beschrijving van passieve zinnen in het Nederlands; een eerste pogingIn deze paragraaf zal gepoogd worden een aantal typen passieve zinnen te beschrijven binnen het kader van het frame-work van Emonds en Fiengo. We zullen zien dat een aantal verschijnselen die te maken hebben met een handelingsinterpretatie van zinnen, niet in dit kader kunnen worden verantwoord. | |||||||||||||||||||||||
3.6.1. Passieve zinnen met een object, met worden en met een door-bepalingLaten we aannemen dat de Nederlandse grammatica de volgende dieptestructuur genereert. Laat (IX) de onderliggende structuur representeren van de zin (158).
De zin (158) kan op basis van (IX) tot stand komen door de toepassing van Agent-postposing, NP-preposing en V-plaatsing.Ga naar eind35. De onderliggende structuur (IX) werd getekend aan de hand van gegevens van Fiengo. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||
Fiengo geeft zelf geen phrase-markers van passieve zinnen en (IX) is dus een interpretatie van zijn opvattingen. Twee zaken in (IX) zijn problematisch, namelijk de status van worden en de positie van de gesterde door-bepaling. De status van het passief hulpwerkwoord staat geenszins vast. In een aantal passiefvoorstellen wordt het hulpwerkwoord met het participium-formatief transformationeel in de passieve zinsstructuur aangebracht. In Chomsky (1957) wordt [be + en] toegevoegd aan Aux dat deel uitmaakt van de VP. In Emonds (1970) wordt [be + en] als onderdeel van NP-preposing transformationeel ingevoegd en gaat het deel uitmaken van de VP. Aux maakt bij Emonds geen deel uit van de VP. [be + en] kan in de loop van de derivatie uit de VP verschoven worden naar Aux en krijgt dan de status van Modal. Fiengo die het laatstgenoemde aspect van deze opvatting overneemt, beschouwt het passief hulpwerkwoord als hetzelfde werkwoord als het koppelwerkwoord. Het ligt daarom het meest voor de hand dat dit werkwoord niet per transformatie wordt ingevoerd. Hasegawa (1968) en Bresnan (1972) hebben dit eveneens voorgesteld. Ik ben geneigd deze zienswijze te volgen, en aan te nemen dat worden een werkwoord is dat gesubcategoriseerd is voor de omgeving [VP -]. De volgende vraag betreft de positie van de gesterde door-bepaling. De veronderstelling dat worden een zelfstandig werkwoord is, brengt met zich mee dat in de onderliggende structuur van een passieve zin twee VP's aanwezig zijn. Dit creëert twee mogelijke aanhechtingsplaatsen voor de passieve door-bepaling. De door-bepaling kan zusterconstituent zijn van worden en derhalve direct gedomineerd worden door de hoogste VP. Dit is de situatie in (IX). Het is echter niet bij voorbaat uitgesloten dat de prepositie-constituent ook als zuster-constituent van het hoofdwerkwoord wordt gegenereerd en derhalve deel uitmaakt van de laagste VP. Een grammatica waarmee (IX) gegenereerd kan worden, kan ook een gesterde door-bepaling in de laagste VP genereren, tenzij die mogelijkheid min of meer ad hoc wordt uitgesloten. Een zorgvuldige formulering van Agent-postposing zou er wellicht voor kunnen zorgen dat een logisch subject uitsluitend naar een door-bepaling in de hoogste VP wordt verplaatst. Als die formulering mogelijk is, zou deze werkwijze de voorkeur verdienen om de volgende reden. De grammatica moet naast (158) ook zinnen als (159) kunnen genereren.
Het is denkbaar dat (159) afgeleid is van de onderliggende structuur van Ik zag het varken door de slager geslacht worden, door middel van een transformatie die worden deleert. Zo'n transformatie zou echter ad hoc zijn. Beter lijkt het om aan | |||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||
te nemen dat de grammatica een complementsstructuur als (X) kan genereren. In (X) kan Agent-postposing op dezelfde wijze werken als in (IX). In beide situaties verplaatst de transformatie een NP naar een gesterde door-bepaling in de hoogste VP. Laten we daarom aannemen dat in de onderliggende structuur van een passieve zin met worden de door-bepaling een zuster-constituent is van worden. Deze basis is voldoende om nu achtereenvolgens aandacht te kunnen besteden aan passieve zinnen die om een of andere reden van dit patroon afwijken. Achtereenvolgens zullen we bespreken passieve zinnen met intransitieve werkwoorden, passieve structuren zonder worden en passieve zinnen met pseudo-handelingswerkwoorden. | |||||||||||||||||||||||
3.6.2. Passieve zinnen met intransitieve werkwoordenZoals bekend zijn er in het Nederlands passieve zinnen met intransitieve werkwoorden. Bij de passiefvorming van zinnen met intransitieve werkwoorden treedt er op. We zullen daarom eerst enige aandacht besteden aan er-zinnen. Milsark (1974) laat zien dat er op een lege subjectsplaats kan worden ingevoegd. Die subjectsplaats moet op het moment dat deze bewerking plaats heeft, bezet zijn met een asterisk, of met een t. In het eerste geval is de subjects-NP leeg gegenereerd, in het tweede is er een NP verplaatst. Beide situaties doen zich bij passieve zinnen voor. In (160a) zal de NP de politie verplaatst zijn, en in (160b) zal de subjects-NP in de dieptestructuur leeg zijn.
Als we aannemen dat bij de vorming van deze zinnen NP-preposing niet heeft gewerkt (zie onder), dan is de subjectsplaats in (160a) op een gegeven moment door de verplaatsing van het logisch subject door een t bezet. In (160b) is de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||
subjects-plaats nooit gevuld geweest. In (160b) overdekte er een * en in (160a) een t. Volgens Milsark is voor de bewerking waarmee er wordt ingevoegd de aanwezigheid van een tweede NP noodzakelijk onmiddellijk rechts van de persoonsvorm. Dit zou verklaren waarom de zinnen (161) ongrammaticaal zijn.
De passieve zinnen met een intransitief werkwoord lijken hiermee in strijd. Ook in zinnen als (162) immers is geen tweede NP aanwijsbaar, en niettemin zijn ze grammaticaal.
Voor de tegenstelling tussen (161) en (162) moeten we een verklaring vinden. Merk op dat die verklaring niet gelegen kan zijn in het feit dat worden (en zijn) met een leeg subject kan optreden. We hebben namelijk moeten aannemen dat de subjectskeuze in een passieve dieptestructuur niet door worden maar door het hoofdwerkwoord wordt gedicteerd. In (161c) en in (162a) wordt de keuze van het subject bepaald door zingen. De passiefvorming van zinnen met een intransitief werkwoord is alleen mogelijk als het werkwoord een handelingswerkwoord is. Ook van de pseudo-transitieven die intransitief worden gebruikt, laten alleen de handelingswerkwoorden passiefvorming toe. De volgende voorbeelden illustreren dit.
Fascineren en verwarmen zijn pseudo-transitieven. De passieve zinnen met deze werkwoorden zijn grammaticaal als het werkwoord transitief wordt gebruikt. De (a)-zinnen laten dat zien. Verwarmen kan een handelingswerkwoord zijn en fascineren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||
niet. Het intransitief gebruikte handelingswerkwoord laat passiefvorming toe (vgl. (163c)) en het intransitief gebruikte niet-handelingswerkwoord niet (vgl. (163b) en (164b)). De twee genoemde feiten, te weten de grammaticaliteit van (162) in tegenstelling tot de ongrammaticaliteit van (161) enerzijds en de beperking van de passiefvorming tot intransitieve handelings-werkwoorden anderzijds, moeten mijns inziens in samenhang met elkaar worden beschreven en verklaard. Het is niet in te zien hoe dit met het tot nu toe gepresenteerde frame-work zou kunnen.
Ik wil hier nog op één aspect van de passieve er-zinnen de aandacht vestigen. Hiervoor bij de bespreking van de zinnen (160) namen we aan dat NP-preposing in die zinnen niet heeft plaats gevonden. Men vindt die opvatting ook bij De Haan (1974: 175). Het alternatief zou op het volgende neerkomen. Als NP-preposing zou zijn toegepast, zou als volgende stap in de afleiding van de passieve er-zinnen opnieuw een verplaatsing van de (vroegere) objects-NP mogelijk moeten zijn. De regel die Milsark NP-downgrading noemt, en die voor de vorming van andere er-zinnen nodig lijkt, zou de NP weer naar zijn oude plaats terugbrengen. Want als de NP naar een andere NP-positie zou worden verplaatst zou ‘property interpretation’ werken en die regel werkt in de passieve er-zinnen juist niet, gezien de grammaticaliteit van (165).
Als ‘property interpretation’ hier zou werken, zou (165) zo geïnterpreteerd moeten worden dat de draak een referent in de werkelijkheid zou hebben, en die interpretatie heeft (165) evident niet. Dit betekent dat de veronderstelling dat in de zinnen (160) eerst NP-preposing en daarna NP-downgrading hebben gewerkt, onjuist is. De genoemde procedure is ofwel omslachtig en heeft geen merkbaar resultaat, ofwel de aanleiding tot complicaties in de formulering van ‘property interpretation’. We mogen dus concluderen dat NP-preposing in de zinnen (160) niet is toegepast. Deze conclusie is op zijn beurt een ondersteuning van de opvatting dat de oude versie van er-insertie (Burt 1971: 22) een contaminatie is van twee regels. Een gelijktijdige verplaatsing van de subjects-NP en de invoeging van er is ‘metatheoretisch’ (Milsark 1974: 192) onverantwoord, maar de regel zou ook de feiten van passieve er-zinnen met een object niet kunnen beschrijven. Milsark vervangt er-insertie door de regels NP-downgrading en ‘trace-removal’.Ga naar eind36. Hij acht door Emonds (1970) niet aangetoond dat er-insertie structuur-behoudend is. Hij doet zelf, ten onrechte meen ik, weinig moeite Emonds' hypothese opnieuw | |||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||
te toetsen voor NP-downgrading. | |||||||||||||||||||||||
3.6.3. Passieve structuren zonder wordenFiengo bindt het optreden van de door-bepaling aan dat van worden. Als dit juist zou zijn, zouden structuren mét een door-bepaling alleen door middel van een ad hoc-deletie van worden kunnen worden gederiveerd. We zagen dat al in 3.6.1. Het lijkt mij duidelijk dat de complementen van zien in de zinnen (166) en de nominaliseringen als in (167) op een andere manier moeten worden afgeleid.
Wat ik hier wil benadrukken, is dat het mogelijk moet zijn soms gesterde door-bepalingen te genereren in een VP waarvan het hoofdwerkwoord passiefvorming toelaat. Dit zou moeten kunnen bij handelingswerkwoorden, want die werkwoorden kunnen zonder worden in het infinitief-complement van zien, of in een nominalisering met een door-bepaling optreden. Dit betekent dat naast worden ook handelingswerkwoorden gesubcategoriseerd moeten zijn voor het optreden in de omgeving van een lege door-bepaling. De vorming van constructies als in (166) en (167) is dan correct beperkt tot de handelingswerkwoorden. Er lijkt zo tevens een verklaring te kunnen worden gegeven voor de homonymie van een zin als (168a).
In deze zin is door de kinderen op te vatten als bepaling van de handelende persoon. De semantische structuur van de ingebedde zin in (168a) komt in die interpretatie overeen met die van het papier wordt door de kinderen gescheurd. In de andere interpretatie is de complementsstructuur verwant met de zin het papier scheurt door de kinderen. In die interpretatie is door de kinderen bepaling van oorzaak. De zin bevat derhalve al naar gelang de interpretatie een van de volgende ingebedde S-structuren.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||
In het eerste geval moeten Agent-postposing en NP-preposing worden toegepast, en in het laatste alleen NP-preposing. In beide gevallen ontstaat een structuur zoals het complement van zien in (168a). Een dergelijke verklaring voor de homonymie van (168a) schept echter ook een nieuw probleem. Dat probleem ontstaat door het feit dat in één interpretatie, de interpretatie die correspondeert met (168b), de zin een handeling beschrijft, terwijl het handelingsaspect in de andere interpretatie afwezig is. Het verschil in interpretatie lijkt alleen toegeschreven te kunnen worden aan de aanwezigheid, resp. afwezigheid van het subject in de dieptestructuren (168b) en (168c). Een dergelijke verklaringsgrond voldoet echter niet. Als uit (168a) de door-bepaling wordt weggehaald, blijft de zin homoniem; (169a) beschrijft eveneens de waarneming van ofwel een handeling ofwel een gebeuren. De enige in aanmerking komende dieptestructuur van het infinitiefcomplement is in beide gevallen (169b).
De homonymie van (169a) zou verantwoord kunnen worden door de veronderstelling dat er twee werkwooden scheuren zijn, maar daarmee gaat de generalisering die Fiengo's frame-work lijkt mogelijk te maken, weer verloren. In Fiengo's passiefvoorstel ontbreekt de mogelijkheid de handelingsinterpretatie van sommige zinnen te verantwoorden. | |||||||||||||||||||||||
3.6.4. Passieve zinnen met pseudo-handelingswerkwoorden.Aan het einde van paragraaf 2.3.2. werd een opsomming gegeven van de verschijnselen betreffende zinnen met pseudo-handelingswerkwoorden die in de grammatica zouden verantwoord moeten kunnen worden. Het waren de volgende verschijnselen.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||
Met het tot nu toe gebruikte en ontwikkelde apparaat kunnen slechts weinig van de genoemde punten worden verantwoord. Laten we eerst kijken naar (170) (ii). Van de zin (171) bekijken we die interpretatie waarin Jan niet als handelende persoon wordt opgevat.
Van de zin (171) zou diagram (XI) de onderliggende structuur kunnen representeren. Volgens de gegeven projectie-regel voor de interpretatie van een bepaling van oorzaak wordt de anjer in zijn knoopsgat in (XI) opgevat als een beschrijving van de oorzaak van alles wat genoemd is door de constituenten die ook tot de VP behoren, plus dat wat genoemd wordt door het subject. De projectie-regel geeft voor (XI) een interpretatie die overeenkomt met die van (172).
Dit lijkt me in overeenstemming met de feiten. Als (171) zo geïnterpreteerd wordt dat Jan de naam van een handelende persoon is, kan het beperkte bereik van de door-bepaling niet op basis van (XI) worden verantwoord. De genoemde projectie-regel zou immers zo werken dat de zin ook voor de hier bedoelde interpretatie als (172) zou kunnen worden geparafraseerd, en dat is onjuist. Weliswaar kan hij in (172) opnieuw als handelende persoon worden geïnterpreteerd, maar hij valt onder het bereik van de door-bepaling en dat is in (171) in de bedoelde interpretatie niet het geval. Ik zie geen mogelijkheid om het onder (170) (ii) genoemde met het tot nu toe ontwikkelde apparaat te verantwoorden. Dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||
hangt samen met het feit dat het apparaat geen handvat biedt om (170) (i) te verantwoorden. Het specificeert voor elk van beide interpretaties van (173) dezelfde dieptestructuur.
Voor een verantwoording van de homonymie van (173) zitten we vooralsnog met lege handen. Een verklaring voor het verschijnsel dat in (170) (iv) is genoemd, heeft ook gedeeltelijk met de handelingsinterpretatie-kwestie te maken. We kunnen hier alleen verduidelijken dat de beschrijving van passieve zinnen met twee door-bepalingen geen moeilijkheden zal opleveren als een handelingsinterpretatie is uitgesloten. Van de zin (174b) is (XII) de dieptestructuur.
De projectie-regel die bepalingen van oorzaak interpreteert, zal de constituenten in de laagste VP plus het subject van de zin onder zijn bereik hebben. Dat levert precies de juiste interpretatie op. We nemen daarbij aan dat noch worden, noch een gesterde door-bepaling informatie bevat die in de betekenis van de zin een rol speelt. Er is geen projectie-regel te bedenken die op basis van structuren als (XII) ook een beperkter bereik van de bepaling van oorzaak kan verantwoorden. Onverklaard moeten ook nog blijven de verschijnselen waar met de zinnen (60) en (61) op werd gedoeld. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||
3.7. De handelingsinterpretatieHetgeen in de voorgaande onderdelen van paragraaf 3.6. is meegedeeld, komt hier op neer dat het kader van Emonds en Fiengo vruchtbaar blijkt voor de verantwoording van een aantal verschijnselen die zich voordoen in Nederlandse passieve zinnen, maar niet voldoende mogelijkheden biedt voor de beschrijving van de handelingsinterpretatie. De sleutel voor de oplossing van het probleem lijkt mij te vinden in de al enige malen vermelde homonymie van zinnen als die in (175)
Chomsky (1972c: 154) heeft er op gewezen dat het onderscheid tussen de lezingen van de homonieme zinnen (175) analoog lijkt aan het onderscheid tussen John opened the door en the key opened the door of aan dat tussen beide lezingen van John broke the window. In het Engels heeft de laatste zin ook een interpretatie waarin John als voorwerp wordt opgevat dat door de ruit gegooid wordt. In het Nederlands heeft Jan brak de ruit die interpretatie niet, zoals ook *de steen brak de ruit en *de sleutel opende de deur ongrammaticaal zijn. Zinnen als de genoemde suggereren, volgens Chomsky, dat er verband bestaat tussen het bedoelde interpretatieve verschil en ‘the principle that an animate subject of a verb of action can be interpreted as an agent’. Hij signaleert de homonymie van zinnen als (175) in het kader van een bespreking van Postals voorstel voor de afleiding van remind in John reminds me of an gorilla. Deze zin heeft behalve de handelingsinterpretatie, niet één maar twee niet-handelingsinterpretaties.Ga naar eind37. Niettemin lijkt me op de zinnen (175) Chomsky's opmerking van toepassing dat er hopelijk algemene regels in het spel zijn die een lexicale verantwoording van de homonymie in (175) overbodig maken. ‘The optimal solution, of course, would be the discovery of general rules, not restricted to the case of remind, that express the range of meaning noted without the ad hoc assumption that separate (and presumably unrelated) lexical entries are involved [...].’ Aangezien de homonymie van de zinnen (175) zich op dezelfde wijze voordoet in de passieve zinnen die ermee corresponderen, moet de informatie die de handelingsinterpretatie mogelijk maakt, reeds in de dieptestructuur voorhanden zijn. De gebruikelijke analyse nu van zinnen die bestaan uit een subject, een werkwoord en een object bij voorbeeld, geeft geen enkel aanknopingspunt voor een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||
verantwoording van het interpretatie-verschil. Men kan aan een diepte-structuur configuratie (XIII) niet zien of het om een handelingszin, dan wel om een niethandelingszin gaat. De eerste mogelijkheid om de homonymie te verantwoorden is de grammatica zo in te richten dat voor de twee interpretaties verschillende dieptestructuren kunnen worden gespecificeerd. Voorzover ik weet, wordt een handelingsinterpretatie van een zin altijd toegeschreven aan een eigenschap van het werkwoord dat als hoofdwerkwoord optreedt. Dat werkwoorden als timmeren en schrijven handelingswerkwoorden zijn, wordt beschouwd als een individuele eigenaardigheid van deze werkwoorden. Het ligt in de lijn van deze opvatting de homonymie van de zinnen (175) terug te voeren op de individuele eigenaardigheid van de verba die er in optreden dat ze zowel een handelingswerkwoord kunnen zijn als een niet-handelingswerkwoord. Dit is in beginsel de tweede mogelijkheid: de dubbele interpretatie van de zinnen moet beschouwd worden als een gevolg van de lexicale homonymie van de werkwoorden. Het lijkt me duidelijk dat de eerstgenoemde dichter bij de ‘optimal solution’ komt die Chomsky zich voorstelde, dan de laatstgenoemde. Maar laten we niettemin veronderstellen dat de tweede oplossing de juiste is, en nagaan wat de konsekwenties er van zijn. Er zullen daartoe een aantal ‘lexical entries’ moeten worden gespecificeerd; ik volg daarbij de notatie die door Jackendoff (1972; 1974a) wordt toegepast. Nemen we aan dat het predikaat DOEN het element is dat het betekenisaspect ‘handeling’ van handelingswerkwoorden weergeeft. Voor andere werkwoorden waarvan het subject ook als bewerker van een verandering van een toestand kan worden geïnterpreteerd, maar niet als handelende persoon, kan het predikaat CAUSA worden gebruikt.Ga naar eind38. DOEN en CAUSA zijn beide twee-plaatsen predikaten. Het eerste argument van DOEN duidt de handelende persoon aan en het tweede dat wat Rescher (1967) heeft genoemd: het act-type. Voor transitieve werkwoorden zal dat, als het semantisch niet nader te analyseren simplicia zijn, een één-plaats predikaat zijn. De semantische specificatie van timmeren en werken zou er uit kunnen zien zoals in de laatste regel van de ‘lexical entries’ van deze werkwoorden is opgegeven. De NP1 in die laatste regel zal worden gevuld door de betekenis van de subjects-NP. In | |||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||
de derde regel, de strikte subcategorisatie van het werkwoord, wordt het subject niet genoemd.Ga naar eind39. De projectie-regels zorgen ervoor door middel van de substitutie van argumenten in de semantische specificatie van het werkwoord, dat een zin zijn betekenis krijgt. Een dergelijke specificatie voor overwoekeren in de zin onkruid overwoekert het graf zou de aanwezigheid van CAUSA veronderstellen. De rest van de betekenis zou als GROEIEN OVER kunnen worden weergegeven.Ga naar eind40. Kijken we nu naar de specificaties voor pseudo-handelingswerkwoorden zoals die volgens deze modellen kunnen worden opgesteld. Voor het werkwoord voorkomen1 met de niet-handelingsbetekenis zal het lexicon het volgende specificeren. Dat er bij voorkomen1 een door-bepaling van oorzaak kan optreden, daarvoor hoeft het werkwoord niet gesubcategoriseerd te worden. De interpretatie van de bepaling en van de zin waarin hij voorkomt, wijkt niet af van die zinnen waarin geen pseudo-handelingswerkwoord aanwezig is. De al eerder genoemde projectie-regel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||
zorgt er voor dat de betekenis van de constituenten in de VP plus het subject het tweede argument vormt bij het predikaat CAUSA waarbij de NP van de bepaling van oorzaak het eerste argument is. Het optreden van zo'n bepaling met NPi in een zin waarin voorkomen1 optreedt, leidt derhalve tot de interpretatie (180).
(180) [CAUSA (NPi; (CAUSA (NP1; (NIET GEBEUREN (NP2)))))]
Het handelingswerkwoord voorkomen2 zou in beginsel als volgt lexicaal kunnen worden beschreven. Een additionele voorziening zou kunnen zijn dat voorkomen2 gesubcategoriseerd is voor het optreden in een zin waarin een door-bepaling van oorzaak voorkomt. Door-bepalingen van oorzaak hebben in de omgeving van voorkomen2 een beperkt bereik. (181) zou dan gewijzigd moeten worden in (182). Het beperkte bereik van de door-bepaling wordt in de laatste regel verantwoord. Een vergelijking van (180) met de laatste regel van (182) laat zien dat het verschil in bereik correct wordt aangegeven. Op de voor voorkomen aangegeven wijze kunnen een aantal eigenschappen van pseudo-handelingswerkwoorden worden verantwoord. Ik noem er hier enkele.
In het bovenstaande werd een verantwoording beproefd van het verschil tussen handelingswerkwoorden en niet-handelingswerkwoorden. Aan het voorstel kleven de volgende bezwaren. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||
De opgesomde bezwaren - die aangevuld zouden kunnen worden met een aantal andere - geven aanleiding om de als eerte vermelde mogelijkheid ter verantwoording van de homonymie in de zinnen (175) verder te onderzoeken. Het volgende hoofdstuk bevat een voorstel voor de dieptestructuur van zinnen met een handelingswerkwoord en een interpretatie-regel die de geëigende oppervlaktestructuren een handelingsinterpretatie verschaft. Het voorstel zal beargumenteerd worden onafhankelijk van de verschijnselen die in het voorgaande werden geanalyseerd. In het vijfde hoofdstuk zal blijken dat een aantal van die verschijnselen er correct mee kunnen worden beregeld. |
|