Oorzaak en handelende persoon
(1975)–Thijs Pollmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Observaties2.1. InleidingNaast enkele terminologische verduidelijkingen betreffende de begrippen passieve door-bepaling en bepaling van oorzaak, treft men in dit hoofdstuk een aantal observaties aan die te maken hebben met zinnen waarin de gedefiniëerde verschijnselen voorkomen. Dit overzicht wordt gecompleteerd in de overige hoofdstukken met die observaties die beter in samenhang met de descriptie ervan konden worden vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De terminologieHet begrip ‘passieve zin’ of ‘passieve zinsstructuur’ kan moeilijk gedefiniëerd worden. De zinnen (22) worden beide passieve zin genoemd. Het objectscomplement van (23a) is eveneens passief. Maar aangezien de passieve door-bepaling niet behoeft op te treden, kan van (23b) niet gezegd worden of daarin een actieve of passieve zinsstructuur het objectscomplement vormt.
Verschijnselen als die in (23b) maken een definitie van de genoemde begrippen in termen van oppervlaktestructuur onmogelijk. Het algemene gebruik ervan is overigens duidelijk genoeg en zal in de praktijk geen complicaties opleveren. Het begrip ‘actieve zin’ zal vooral gebruikt worden in contrast met ‘passieve zin’ Een actieve zin is derhalve een zin die omgezet kan worden in het passivum, en niet iedere willekeurige niet-passieve zin. In overeenstemming met de Nederlandse traditie noem ik een door-bepaling in een passieve zin ‘bepaling van de handelende persoon’ ongeacht de aard van de nominale constituent in de bepaling. Steeds als de nominale constituent van de door-bepaling subject kan zijn van het actieve pendant van de zin waarin de bepaling voorkomt, spreek ik van bepaling van de handelende persoon, ook als de zin geen handeling beschrijft. De termen passieve door-bepaling en bepaling van de handelende persoon worden door elkaar gebruikt. Het feit dat deze door-bepalingen subject kunnen zijn in de actieve zin, onderscheidt ze van de bepalingen van oorzaak. De door-bepaling in de zin (24a) is een bepaling van de handelende persoon en de door-bepaling in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (24a) kan de verpleegsters als logisch subject van aanleggen worden beschouwd. In (25a) kan de pleisters niet zo worden opgevat, getuige het ongrammaticale karakter van (25b). Ons onderwerp maakt het wenselijk een aantal soorten passieve zinnen te onderscheiden. Die soorten kunnen worden gedifferentiëerd op basis van verschillen tussen de hoofdwerkwoorden die passief deelwoord in die zinnen zijn. Achtereenvolgens komen in het vervolg passieve zinnen aan de orde met een handelingswerkwoord, met een zg. pseudo-handelingswerkwoord, met een zg. vorm-bepalend werkwoord en met een zg. impressiewerkwoord; ook kunnen passieve zinnen worden onderscheiden waarin het werkwoord met een metaforische betekenis wordt gebruikt.
Wat in het vervolg met de term ‘bepaling van oorzaak’ wordt bedoeld, kan als volgt worden omschreven. Ik neem aan dat het typerend is voor een bepaling van oorzaak dat hij door door wordt ingeluid. Dit is een simplificatie. Er zijn oorzakelijke bepalingen die door andere voorzetsels worden ingeluid; in 3.2. worden er enkele van genoemd. Ook al is veel omtrent deze oorzakelijke bepalingen nog volledig onbekend, er lijkt onder de Nederlandse (school-)grammatici een nooit uitgesproken communis opinio te bestaan dat de causale bepalingen die met door beginnen, geacht kunnen worden de bepaling-van-oorzaak-bij-uitstek te zijn. Of een oorzakelijke bepaling door door of door een ander voorzetsel wordt ingeluid is afhankelijk van de aard van de nominale constituent in de bepaling, deels van het hoofdwerkwoord, deels ook nog van andere factoren waarvan in het vervolg steeds gemakkelijk kan worden geabstraheerd. De formele karakteristiek - een bepaling van oorzaak begint met door - kan worden aangevuld met het semantische kenmerk dat de nominale constituent van de bepaling de oorzaak beschrijft van het in de rest van de zin genoemde. De bepaling beschrijft de ‘oorzaak-component’ en de rest van de zin de ‘gevolg-component’ van een ‘oorzaak-gevolg relatie’. Ook deze termen zullen in het vervolg worden gebruikt en wel in de alledaagse betekenis van die woorden. De bepaling van oorzaak voldoet aan dit semantisch criterium als de zin waarin hij voorkomt met maken dat kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden geparafraseerd. Klooster e.a. (1969) karakteriseren de bepaling van oorzaak met een er de oorzaak van zijn dat-parafrase. De parafrase is echter in een aantal gevallen minder nauwkeurig. Tussen een zin met een bepaling van oorzaak en een er de oorzaak van zijn dat-parafrase van zo'n zin zijn soms betekenisverschillen aanwijsbaar. Een maken dat-parafrase is preciezer. Men vergelijke ter illustratie de volgende drietallen.
De complementszin van er de oorzaak van zijn dat is altijd factief in de zin van Kiparsky en Kiparsky (1970). Dat wil zeggen dat de zin de presuppositie bevat dat hetgeen in de dat-zin wordt beschreven, waar is. Die presuppositie is afwezig in de zin met de door-bepaling (26a) en in de zin met maken dat (26b). Hetzelfde verschil kan men aanwijzen tussen de zinnen (27c) enerzijds en (27a) en (27b) anderzijds. Het omslaan van de boot door de wind behoort in (27a) en (27b) tot de droomwereld van Jan, maar (27c) bevat de presuppositie dat de boot in de werkelijkheid is omgeslagen, en dat uitsluitend de causale verklaring voor dit verschijnsel in de droomwereld van Jan realiteit is. Om bovenstaande redenen worden de er de oorzaak van zijn dat-zinnen als parafrases van zinnen met een bepaling van oorzaak afgewezen. Voorzover ik zie, zijn er twee soorten causale bepalingen die aan de genoemde semantische en formele criteria voldoen. Die twee soorten worden in het volgende nader gedetermineerd. (cf.2.4.1. en 2.4.2.) Men vindt voorbeelden ervan in de zinnen (28a) en (29a). Ze gaan vergezeld van een maken dat-parafrase.
Daarnaast bestaan er door-bepalingen die geen maken dat-parafrase toelaten en toch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op semantische gronden bepaling van oorzaak genoemd mogen worden. Dat zijn ten eerste de door-bepalingen die optreden als bijvoeglijke bepaling bij een nominale constituent, zoals bij voorbeeld in ongelukken door drankmisbruik. De functie van deze bepalingen is evident die van bepaling van oorzaak. Ik kom in 3.3. op dit soort bepalingen terug. De tweede soort is voor ons onderwerp interessanter. Het zijn de bepalingen die voorkomen bij werkwoorden die hierna ‘pseudo-handelingswerkwoorden’ zullen worden genoemd. Ze onderscheiden zich door een beperkt bereik, dat wil zeggen ze beschrijven niet een oorzaak van het genoemde in de subject-predikaatsverbinding waar ze bij optreden, maar een oorzaak van een deel van wat in de rest van de zin wordt genoemd. Met name het (handelend) subject valt niet onder het bereik van de bepaling. Een voorbeeld daarvan vindt men in (30a). De maken dat-parafrase (30b) is niet synoniem met (30a).
Een door-bepaling als in (30a) is geen bepaling van middel. Een voorbeeld kan als oorzaak worden geïnterpreteerd omdat het niet slechts een onderdeel is van wat de verduidelijking teweegbracht; de zin met de met-bepaling (30c) zal wel zo geïnterpreteerd worden, dat het genoemde voorbeeld gezien wordt als een deel van het geheel van omstandigheden dat maakt dat de uiteenzetting duidelijker wordt. Vgl. (30a) en (30c).
Het bereik van een bepaling van oorzaak wordt in 2.3.2. nader geanalyseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Observaties betreffende passieve zinnen2.3.1. Passieve zinnen met een handelingswerkwoordGewoonlijk worden die werkwoorden handelingswerkwoord genoemd die kunnen optreden in een imperatief, en in het objectscomplement van werkwoorden als beloven en aanraden, en waar door het doen naar kan worden verwezen. Men vindt voorbeelden in de volgende zinnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We accepteren hier voorlopig deze karakterisering en noemen opdrinken, vluchten en schrijven handelingswerkwoorden. We zullen in hoofdstuk 4 uitvoeriger bij de syntactische en semantische aspecten van handelingszinnen stilstaan. Het logisch subject van een handelingswerkwoord noemt bijna steeds een persoon of personen. Die zijn steeds ‘handelende personen’. Over passieve zinnen met een handelingswerkwoord behoeft niet veel te worden gezegd. De belangrijkste eigenschappen van passieve zinnen worden in de syntactische literatuur aan dit type zinnen gedemonstreerd. Een zorgvuldige beschrijving vindt men voor het Nederlands in Kraak en Klooster (1968). De passieve door-bepaling in zinnen met een handelingswerkwoord kan steeds worden weggelaten zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Men spreekt dan wel van passieve zinnen met een geïmpliceerd subject. Als de zin een handeling beschrijft, duidt het geïmpliceerd subject altijd een ongespecificeerd aantal personen aan; het is noch noodzakelijk een enkelvoud, noch een meervoud (cf. Pollmann 1970). In de meeste passiefvoorstellen wordt aangenomen dat het geïmpliceerd subject in de dieptestructuur aanwezig was als een lexical entry al of niet met een fonologische vorm, en dat het in de loop van de derivatie is gedeleerd. Deze bewerking moet aangevuld worden met een regel die het voorzetsel door deleert. We zullen zien dat het ook anders kan. Er zijn bij mijn weten slechts een gering aantal pseudo-transitieve handelingswerkwoorden die geen passiefvorming toelaten; een voorbeeld is ontvluchten. In het Nederlands is ook passiefvorming mogelijk van een aantal intransitieve werkwoorden. Uitzonderingen zijn komen, gaan, verschijnen en verdwijnen bij voorbeeld, dat wil zeggen werkwoorden die het perfectum vormen met het hulpwerkwoord zijn. Onder de werkwoorden die geen passiefvorming toelaten zijn veel werkwoorden die in het perfectum zijn vereisen. Van die werkwoorden die een perfectum zowel met hebben als met zijn kunnen formeren, laat alleen die verschijningsvorm passiefvorming toe die in het perfectum hebben gebruikt. Van het transitief/intransitieve werkwoord scheuren bij voorbeeld laat alleen de transitieve vorm passiefvorming toe en die vormt het perfectum met hebben. Vgl. de zinnen (32)-(34).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetzelfde verschijnsel vindt men in de zinnen met een werkwoord dat met een bepaling van richting kan optreden. Ook hier laat die vorm die zijn gebruikt, de vorm waarbij de richtingsbepaling kan optreden, geen passiefvorming toe.
Dat (35a) en (35b) beide ongrammaticaal zijn,Ga naar eind12. hangt samen met het feit dat de vorm van het werkwoord rijden die het perfectum met hebben vormt, niet zonder meer met een bepaling van richting kan worden verbonden. Intransitieve verba of intransitief gebruikte pseudo-transitiva met een subject dat [- menselijk] is, laten geen passiefvorming toe. Transitieve werkwoorden met dergelijke subjecten kunnen wel in het passivum worden overgebracht, als het object althans een bepaalde NP is. De zinnen (36)-(38) illustreren dit.
De ongrammaticale zin (37b) suggereert dat er sprake is van een handeling, en dat is strijdig met de aard van het in het logisch subject genoemde.
Handelingswerkwoorden laten de vorming toe van een bijzonder soort passieve zinnen die de betekenis hebben van een imperatief. Voorbeelden daarvan vindt men in de zinnen (39). Het imperatieve betekenis-aspect gaat niet verloren als aan de zin een passieve door-bepaling wordt toegevoegd. Dat laten de zinnen (40) zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geïmpliceerd subject in (39) is steeds de toegesprokene. Merk op dat ook in niet-passieve zinnen het subject niet geïmpliceerd behoeft te zijn. Naast Kom! bestaat Komen jij!. Een ander punt van overeenkomst tussen ‘echte’ imperatieve zinnen en passieve imperatieve zinnen is nog dat er geen versie van bestaat met een imperfectum of een perfectum. De zinnen (41) en (42) zijn ongrammaticaal.
De zin (43) is echter grammaticaal.
Imperatieve passieve zinnen worden in het vervolg buiten beschouwing gelaten. Hier kan nog worden opgemerkt dat geen van de in het vervolg nog te bespreken soorten verba de vorming van dit type passieve zinnen toelaat. Andere eigenschappen van passieve zinnen met een handelingswerkwoord komen in de volgende paragrafen aan de orde, steeds waar sprake is van een contrast ten opzichte van de passieve zinnen waarin andere soorten werkwoorden voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2. Passieve zinnen met zg. pseudo-handelingswerkwoorden‘Pseudo-handelingswerkwoord’ is de term die ik hier en in het vervolg wil gebruiken om werkwoorden aan te duiden als redden, voorkomen, duperen, overtuigen, verduidelijken, vermeerderen, verkleinen, creëren, beeindigen etc. Ze lijken op het eerste gezicht gewone handelingswerkwoorden. Ze kunnen in de gebiedende wijs voorkomen, ze kunnen in het infinitief-complement van aanraden en beloven optreden, en er kan met het proverbum doen naar worden verwezen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze eigenschap van pseudo-handelingswerkwoorden hangt uiteraard samen met het feit dat de werkwoorden met een [+ menselijk] subject kunnen worden verbonden, dat als aanduiding van de handelende persoon kan fungeren. De genoemde werkwoorden onderscheiden zich echter op een aantal punten van ‘gewone’ handelingswerkwoorden. Alle pseudo-handelingswerkwoorden kunnen ook worden verbonden met een [+ menselijk] subject dat niet als handelende persoon kan worden geïnterpreteerd. De zinnen (47) zijn homoniem.
In één interpretatie is een handelend optreden van de in het subject genoemde personen geïmpliceerd; in de andere interpretatie slechts hun bestaan of hun aanwezigheid. De homonymie gaat bij omzetting in het passivum niet verloren. De zinnen (48) zijn opnieuw homoniem.
Dat zinnen met een pseudo-handelingswerkwoord en een [+ menselijk] subject op de aangegeven wijze homoniem zijn, hangt samen met het feit dat deze werkwoorden ook met een [ - menselijk] subject kunnen voorkomen. Zie de volgende zinnen.
In de zinnen (49) zijn de nominale constituenten die als subject van redden, duperen en in de kaart spelen optreden, respectievelijk [+ abstract], [+ abstract] en [- abstract]. De werkwoorden kunnen hier niet als handelingswerkwoord worden opgevat. De zinnen zijn dan ook niet homoniem, en hun passieve pendanten evenmin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De actieve en passieve zinnen met een pseudo-handelingswerkwoord kunnen een bepaling van oorzaak of een bepaling-van-oorzaak-achtige constituent bevatten. Men zie de zinnen (50).
Voordat we dit soort zinnen analyseren, zal eerst iets gezegd moeten worden over de betekenis van de pseudo-handelingswerkwoorden. Het is mogelijk de categorie van de pseudo-handelingswerkwoorden semantisch te karakteriseren. Pseudo-handelingswerkwoorden noemen geen handeling, maar ze beschrijven in de handelingsbetekenis een stand van zaken die een handeling impliceert en waarmee de geïmpliceerde handeling wordt geïnterpreteerd. Ter toelichting zie men (51).
Met de woorden inbraak en duperen wordt in deze zin niet aan twee verschillende handelingen gerefereerd. Er wordt in (51) één gebeuren beschreven dat op grond van bepaalde handelingen een inbraak wordt genoemd. Met het woord duperen spreekt de spreker een oordeel uit dat kan gelden als een beschrijving van de konsekwenties die de inbraak heeft. De konsekwenties zijn voor de spreker met de inbraak gegeven, zij zijn geen apart gebeuren dat bij voorbeeld in de tijd van de inbraak kan worden onderscheiden. Iemand die getuige zou zijn geweest van het in (51) beschrevene, heeft niet twee gebeurtenissen gezien waarvan de één inbreken en de andere duperen kan worden genoemd. Het inbreken is zichtbaar, het duperen is een oordeel berustend op een gebeuren dat zichtbaar was. Er bestaat daarom geen handeling ‘duperen’ op een wijze die vergelijkbaar is met een handeling die beschreven kan worden als timmeren, roken of reizen. Ook als de door-bepaling uit (51) wordt weggelaten beschrijft de zin geen handeling duperen, maar impliceert de zin een handeling (dat kan ook zijn ‘niets doen’) die met duperen in zijn konsekwenties wordt beschreven. Vanuit deze semantische achtergrond is het begrijpelijk dat echte handelingswerkwoorden niet zonder meer met een door te-bepaling verbonden kunnen worden en pseudo-handelingswerkwoorden wel. De infinitief in een door te-bepaling noemt de handeling die door het pseudo-handelingswerkwoord wordt geïmpliceerd. Vgl. de volgende zinnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens kunnen ook andere dan pseudo-handelingswerkwoorden met een door te-bepaling optreden. Een [+ menselijk] subject is dan een vereiste. Er is bij deze werkwoorden echter steeds sprake van twee in de tijd te onderscheiden gebeurtenissen.
Keren we nu terug naar de zinnen (50). Stel dat we door een doortastend optreden een bepaling van oorzaak zouden noemen; we worden dan geconfronteerd met een interpretatief probleem. Want als een doortastend optreden de oorzakelijke component van een causale relatie noemt, dan zou de rest van de zin de gevolg-component beschrijven. Dat lijkt echter niet in overeenstemming met de feiten. Niet ‘Jan redde de situatie’ is het gevolg van ‘een doortastend optreden’, maar slechts ‘het redden van de situatie’. Nemen we aan dat de zin (50a) refereert aan een reeks causale relaties Rc, dan is het de reeks (55a) en niet die van (55b).
Dit komt ook tot uiting in het feit dat (50a) geen maken dat-parafrase heeft. (50a) en (50c) zijn niet synoniem.
Ook de parafrase (50c) laat zien dat het bereik van de causale bepaling in (50a) beperkt is tot een deel van de subject-predikaatsverbinding en zich niet over de gehele zin uitstrekt. In (50c) is sprake van twee in de tijd te onderscheiden gebeurens, en we zagen bij de bespreking van (51) dat in zinnen met een pseudo-handelingswerkwoord (in de handelingsinterpretatie) de nominale constituent van de door-bepaling niet een ander gebeuren noemt dan de rest van de zin, maar hetzelfde gebeuren anders. Als door een doortastend optreden als bepaling van oorzaak wordt beschouwd, dan kan men aan de interpretatieve eigenaardigheid van (50a) niet voorbijgaan. De moeilijkheid doet zich alleen voor als het logisch subject als handelende persoon wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geïnterpreteerd. Is dat laatste niet het geval dan bestrijkt de bepaling van oorzaak de hele subject-predikaatsverbinding. De volgende voorbeelden illustreren dit.
Worden Jan en Nixon in (56) en Jan en hij in de dat-zin van (57) als niet-handelende personen opgevat dan zijn de zinnen (56) en (57) synoniem. Het bovenstaande is ook belangrijk voor het beoordelen van de syntactische en semantische structuur van passieve zinnen met een pseudo-handelingswerkwoord. Aangezien dergelijke werkwoorden in het activum met een causale door-bepaling kunnen worden verbonden, kan de passieve zin twee door-bepalingen bevatten. Problemen ontstaan er als in de passieve zin één door-bepaling voorkomt. Is dat een bepaling van oorzaak of een bepaling van de handelende persoon? Kijken we eerst naar de volgende voorbeeldzinnen.
In de meest voor de hand liggende interpretatie is (58a) synoniem met (58b). Alleen als verondersteld wordt dat in (58a) een geïmpliceerd logisch subject aanwezig is, dan is door het onweer in die zin een bepaling van oorzaak. De structuur van de zin is dan vergelijkbaar met (58d) of (58e). Neemt men aan dat door het onweer een bepaling van oorzaak is en geen bepaling van de handelende persoon, dan kan het geïmpliceerd logisch subject geïnterpreteerd worden als een beschrijving van iets of iemand die het naar believen kan laten onweren, bij voorbeeld Jupiter. In dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geval en ook in (58d) is het logisch subject niet binnen het bereik van de bepaling van oorzaak. In (58e) is het logisch subject wel binnen dat bereik, als we althans aannemen dat de genoemde strijdende partijen niet een macht hebben als Jupiter. In (58f) tenslotte is de eerste door-bepaling een bepaling van oorzaak en door het onweer bepaling van de handelende persoon. De laatste valt binnen het bereik van de eerste. Het bovenstaande betekent dat (58a) homoniem is. Door het onweer kan als bepaling van de handelende persoon en als bepaling van oorzaak worden opgevat; in het laatste geval kan het geïmpliceerd logisch subject zowel binnen als buiten het bereik van de causale bepaling vallen. Iets anders nog ligt de situatie in de zin (59a). Zie de zinnen (59).
Mijns inziens heeft (59a) in ieder geval een interpretatie waarin de snelle ingreep kan worden opgevat als het logisch subject van voorkomen. Dat dit zo is, blijkt uit de synonymie van (59a) en (59b). Daarnaast kan (59a) ook opgevat worden als een passieve zin met een geïmpliceerd subject. Dit geïmpliceerd subject is dan een veronderstelde ‘handelende persoon’ die ‘de snelle ingreep’ verricht en zodoende ‘een ramp voorkomt’. Het logisch subject valt buiten het bereik van de causale bepaling. Merk op dat de nominalisering ingreep ook een logisch subject veronderstelt; en wel in (59a) én in (59b). Voor welke interpretatie van door de snelle ingreep in (59a) dan ook, is de reeks van causale relaties die van (59c).
De zin (59a) mag dan geacht worden syntactisch homoniem te zijn, de beide interpretaties liggen zeer dichtbij elkaar en de verschillen zijn niet goed waarneembaar.
Concluderend kunnen we zeggen dat de grammatica de volgende eigenschappen van zinnen met een pseudo-handelingswerkwoord moet kunnen verantwoorden. Als het subject [+ menselijk] is, is de zin homoniem. In beide interpretaties laat de zin passiefvorming toe. Als er in de actieve zin een causale door-bepaling voorkomt, kan die door-bepaling een beperkt bereik hebben als het subject een handelende persoon noemt. Soms valt het logisch subject wel binnen het bereik van de causale bepaling. Dat is zeker het geval als het logisch subject [- menselijk] is. Dan is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de door-bepaling interpretatief als een gewone bepaling van oorzaak te beschouwen. Een passieve zin met twee door-bepalingen zal derhalve niet altijd als de beschrijving van een handeling geïnterpreteerd worden. In de hoofdstukken 3 en 5 zullen we zien hoe deze eigenschappen verantwoord kunnen worden.
In aansluiting op het bovenstaande kan over het optreden van pseudo-handelingswerkwoorden in nominaliseringen en het infinitief-complement van bij voorbeeld zien worden opgemerkt, dat zulks altijd de niet-handelingsinterpretatie uitsluit. Men zie de voorbeelden (60) en (61). De grammaticaliteit van de beide laaste is dubieus.
Door het onweer in (60a) en (61a) en door de inbraak in (60b) zijn slechts als een bepaling van oorzaak te interpreteren. Alleen voor die interpretatie is de aanwezigheid van een geïmpliceerd logisch subject dat een handelende persoon aanduidt, mogelijk. In (61b) is Nixon slechts als handelende persoon te interpreteren.
Tot slot van deze paragraaf moeten we nog aandacht besteden aan de interpretatie van passieve zinnen zonder door-bepaling. Elders heb ik opgemerkt dat in dit soort zinnen het geïmpliceerd subject noodzakelijk als [+ menselijk] moet worden geïnterpreteerd (Pollmann 1970: 37). De zinnen (62) zijn tegenvoorbeelden tegen die opvatting.
Deze zinnen laten een interpretatie toe waarin een of andere natuurkracht zonder menselijke tussenkomst als oorzaak van het gebeuren wordt opgevat (vgl. ook Schermer-Vermeer 1971). Mijns inziens geldt dit niet voor passieve er-zinnen waarin de door-bepaling ontbreekt. Voorbeelden zijn de zinnen (63). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zinnen veronderstellen steeds een handelende persoon. Vgl. ook 5.3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3. Passieve zinnen met zg. vorm-bepalende werkwoordenEr zijn werkwoorden die de eigenschap hebben dat de actieve zin waarin zij in de tegenwoordige tijd voorkomen twee passieve zinnen naast zich heeft, de één met het passief hulpwerkwoord worden, de ander met zijn. Zulke werkwoorden zijn bij voorbeeld omringen, begrenzen, omcirkelen, omlijsten, overhuiven, doorsnijden en overwoekeren. Ze hebben die eigenschap als ze voorzien zijn van een subject dat niet als agens geïnterpreteerd wordt of kan worden. De zinnen (64b) en (64c) zijn synoniem. Als de journalisten in (65) niet als handelende persoon wordt geïnterpreteerd, betekenen ook de zinnen (65) hetzelfde.
Het bijzondere van de zinnen (64) en (65) is dat het verschil praesens/perfectum waarvan worden en zijn in passieve zinnen gewoonlijk de exponenten zijn, in deze zinnen niet lijkt te bestaan. Het is onzeker of de zin (64c) in termen van de traditionele grammatica een passieve zin is. Het is niet onmogelijk dat men zijn (door snelwegen) omringd een naamwoordelijk gezegde zal noemen. Een grond daarvoor is onder andere het feit dat de zin een toestand beschrijft in het heden. Niettemin meen ik dat dit niet meer is dan een terminologische kwestie, die geen invloed behoeft te hebben op de descriptie. Veel hangt daarbij af van de status die aan het werkwoord zijn wordt toegekend. Er is reden om het hulpwerkwoord van de lijdende vorm met het koppelwerkwoord te vereenzelvigen. In die oplossing verliest de tegenstelling tussen naamwoordelijk gezegde en passieve vorm zijn waarde.Ga naar eind14. De genoemde werkwoorden komen semantisch hierin met elkaar overeen dat ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschrijven hoe het in het subject genoemde functioneert als vorm voor het in het object genoemde. Ik noem de werkwoorden hier vorm-bepalende werkwoorden. De subjecten bij deze werkwoorden kunnen niet als handelende persoon worden geïnterpreteerd, maar zij zijn ook niet te zien als een beschrijving van de oorzaak van het genoemde. Men kan niet zeggen dat er in (64a) meegedeeld wordt dat er een werking op de woonblokken van de snelwegen zou uitgaan. Er verandert door de snelwegen niets aan de stand, de samenstelling of de functie van de woonblokken. Al kan het subject dan niet als de beschrijving van de oorzaak van het woonblokken omringen worden opgevat, toch lijken zinnen als de bovenstaande een causale relatie tot uitdrukking te brengen van een type dat we in hoofdstuk 6 nader zullen pogen te omschrijven. Alles wat vorm heeft, heeft een uitwerking op de ruimte daaromheen. Vormbepalende werkwoorden beschrijven het effect dat het in het subject genoemde heeft op de ruimte of de tijd waarin het in het object genoemde is gesitueerd. Ter illustratie zie men de volgende drie voorbeelden.
Als het object [- abstract]is, gaat het, zoals in (66a), om het effect van het in het subject genoemde op de ruimte. In (66b) noemt de prijsuitreiking, een nominale constituent met een gebeursubstantief, een gebeuren dat in de tijd wordt gesitueerd. In (66c) wordt met een ‘ruimtelijk’ werkwoord aan een abstractum een quasiconcrete vorm toegekend.
In passieve zinnen met een vorm-bepalend werkwoord kan de door-bepaling slechts in een speciaal geval (zie 6.2.) wegblijven. We zagen al dat dat in een passieve zin met een handelingswerkwoord of een pseudo-handelingswerkwoord steeds wel kan. Vgl. de zinnen (67) en (68).
Ook op andere punten verschillen vorm-bepalende werkwoorden van handelings- en pseudo-handelingswerkwoorden. Klooster e.a. (1969) en Van den Toorn (1973) achten het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
typerend voor de werkwoord-object relatie dat nominaliseringen met van mogelijk zijn, zoals in het wegbrengen van de taart. Dit type nominalisering is echter ongrammaticaal als de constructie een vorm-bepalend werkwoord bevat. De nominale constituenten (69) laten dat zien.
Ook mét door-bepalingen zijn deze van-constructies ongrammaticaal. Vgl.
Nominaliseringen met van lijken mij wel mogelijk als worden of zijn ook optreden. Voorbeelden vindt men in (70).
Dat de nominaliseringen (69) ongrammaticaal zijn behoeft mijns inziens niet te betekenen dat de vorm-bepalende werkwoorden niet met een object zijn verbonden. De ongrammaticaliteit moet op een andere wijze worden verklaard. Men lijkt gedwongen de constituenten als beschrijvingen van handelingen te interpreteren; die handelingsinterpretatie is strijdig met de zaken die in het logisch subject genoemd worden, of geïmpliceerd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.4. Passieve zinnen met zg. impressiewerkwoordenEr zijn werkwoorden zoals fascineren, boeien, bedreigen, ontgoochelen, irriteren, intrigeren etc. die semantisch gezien duidelijk onderscheiden zijn van de vormbepalende werkwoorden, maar die niettemin veel syntactische eigenschappen met de werkwoorden uit de laatstbedoelde categorie gemeen hebben. Die overeenkomsten worden hier eerst vermeld. Tegenover een actieve zin met een werkwoord uit de bedoelde groep, die verder als de categorie der impressiewerkwoorden zal worden aangeduid, staan twee bijna synonieme passieve zinnen.Ga naar eind15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot de complete synonymie van de zinnen (64b) en (64c) moet hier mijns inziens gesproken worden van een klein interpretatie-verschil.Ga naar eind16. Het verschil is zo klein dat moeilijk kan worden uitgemaakt of (71a) met (71b) dan wel met (71c) synoniem is. Uit passieve zinnen met impressiewerkwoorden kan de passieve door-bepaling niet worden weggelaten,Ga naar eind17. althans niet zonder dat de betekenis van de zinnen een ‘handelingsaspect’ krijgt dat de zinnen mét door-bepaling soms hebben als het logisch subject [+ menselijk] is. (Impressiewerkwoorden onderscheiden zich in dat geval in niets van handelingswerkwoorden.) De zinnen (72) illustreren deze observatie.
Als echter niet worden maar zijn wordt gebruikt, kan de door-bepaling wegblijven.
Nominaliseringen met van zijn voor impressiewerkwoorden ongrammaticaal, behalve misschien als ook worden optreedt. Men zie de voorbeelden (74) en (75).
Tot zo ver over de overeenkomsten tussen impressiewerkwoorden en vorm-bepalende werkwoorden. Er zijn ook verschillen. Impressiewerkwoorden zijn pseudo-transitief. Het object kan wegblijven. Als er geen (logisch) object is, is passiefvorming uitgesloten. Zie de zinnen (76). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat passiefvorming van (76a) niet mogelijk is, onderscheidt het impressiewerkwoord fascineren van pseudo-transitieve handelingswerkwoorden die bijna altijd wel passiefvorming toelaten.Ga naar eind18. Impressiewerkwoorden laten bovendien graadaanduiding toe. En van alle impressiewerkwoorden kan een adjectivisch tegenwoordig deelwoord worden gevormd, dat ook predikatief kan worden gebruikt. Voorbeelden vindt men in (77).
Het belangrijkste verschil tussen de impressiewerkwoorden en de vorm-bepalende werkwoorden betreft echter de betekenis. De impressiewerkwoorden beschrijven de aard van de indruk die het in het subject genoemde te weeg brengt. Mijn fascinatie in (72a) is te zien als het effect van de werking van de eerste maten van het strijkkwartet. Het is niet moeilijk om het causale aspect in de betekenis van (72a) te ontdekken. Teweegbrengen, effect en werking zijn causale termen. Desondanks kan men zinnen met impressiewerkwoorden niet met een causaal predikaat parafraseren. De zin de eerste maten van het strijkkwartet zijn er de oorzaak van dat ik word gefascineerd is niet synoniem met één van de zinnen (72). Ik kom op de oorzakelijke aspecten van deze zinnen in het laatste hoofdstuk nog terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.5. Passieve zinnen met een metaforisch gebruikt handelingswerkwoordImpressiewerkwoorden hebben een [+ menselijk] object. Er zijn ook handelingswerkwoorden met een dergelijk object. Een aantal van die werkwoorden hebben de eigenschap dat ze ook met een [+ abstract] subject kunnen worden verbonden. Ik bedoel hier werkwoorden als kwellen, martelen, plagen, tergen, teisteren, achtervolgen etc. in zinnen als (78)-(80). De (b)-zinnen laten zien dat de werkwoorden met een [+ abstract] subject passiefvorming toelaten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De werkwoorden in dit soort zinnen zijn als metaforen gebruikt.Ga naar eind19. De zinnen (78)-(80) beschrijven niet zozeer een gebeuren als wel een toestand waarin de in het object genoemde personen zich bevinden. In dat opzicht lijken ze op zinnen met een impressiewerkwoord. Van sommige werkwoorden zoals boeien en treffen is soms moeilijk te zeggen of ze impressiewerkwoorden zijn of metaforisch gebruikte handelingswerkwoorden. Een duidelijk verschil tussen zinnen met impressiewerkwoorden en vorm-bepalende werkwoorden enerzijds en metaforisch gebruikte handelingswerkwoorden anderzijds is gelegen in het feit dat bij de laatste wel een verschil in grammaticale tijd beantwoordt aan het optreden van worden en zijn in passieve zinnen. Vgl. (81).
Opgemerkt kan nog worden dat van metaforisch gebruikte werkwoorden de nominalisering met van ongrammaticaal is als worden niet optreedt. Als worden echter wel optreedt is de grammaticaliteit dubieus. Men zie de voorbeelden (82)-(84).
Ook een nominale constituent als (82) wekt de suggestie een handeling te beschrijven, hoewel dat in strijd is met het in het logisch subject genoemde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.6. Een restgroepIn de voorgaande paragrafen werden de passiefvorming toelatende werkwoorden op semantische en syntactische gronden ingedeeld in vier categorieën: handelingswerkwoorden, pseudo-handelingswerkwoorden, vorm-bepalende werkwoorden en impressiewerkwoorden. Er zijn een aantal werkwoorden t.w. veroorzaken, impliceren, vormen, bepalen, demonstreren, bewijzen en aantonen die passiefvorming toelaten, en als ze niet met een [+ menselijk] subject zijn verbonden, tot geen van de genoemde subcategorieën behoren. De redenen waarom ze niet tot een van de genoemde soorten gerekend kunnen worden, zijn niet voor al deze werkwoorden dezelfde. Ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal ze hier ook niet opsommen. De genoemde werkwoorden hebben eigenschappen met handelingswerkwoorden en pseudo-handelingswerkwoorden gemeen, maar ze kunnen (als ze als niet-handelingswerkwoord worden opgevat) niet zonder door-bepaling voorkomen. Men zie de volgende voorbeelden.
De werkwoorden bepalen, vormen, demonstreren, bewijzen en aantonen hebben een betekenis waarin ze wel zonder door-bepaling in een passieve zin kunnen voorkomen. Het zijn dan handelingswerkwoorden. In de (b)-zinnen van (85)-(89) hebben ze een andere betekenis. In die betekenis laten ze passiefvorming toe, maar alleen als een expliciet logisch subject aanwezig is. De werkwoorden impliceren, bewijzen en aantonen hebben een eigenschap met vormbepalende werkwoorden gemeen. Bij de genoemde werkwoorden ontbreekt namelijk soms het tempus-verschil tussen een passieve zin met worden en een passieve zin met zijn. In andere gevallen is het tempus-verschil er wel. De zinnen (90)-(92) illustreren dit.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen de zinnen (92a) en (92b) bestaat een betekenisverschil dat overeenkomt met het verschil tussen praesens en perfectum. Dat verschil is in (90) en (91) afwezig.
Tenslotte zij nog vermeld dat nominaliseringen met van, met of zonder worden, voor de werkwoorden in de niet-handelingsbetekenis steeds ongrammaticaal zijn. De nominaliseringen (93)-(95) laten dit zien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.7. Passieve zinnen met een dat-zin als logisch subject of als logisch objectDat-complementen kunnen voorkomen als logisch subject en/of logisch object bij een werkwoord dat passiefvorming toelaat. Over die passiefvorming kan het volgende worden opgemerkt. Ik begin met de passieve zin met een logisch objectszin. Een object in een actieve zin wordt grammatisch subject in de passieve zin. Dit gaat gepaard met de verplaatsing van het object naar de subjectsplaats. Er zijn aanwijzingen dat de verplaatsing van het object in sommige zinnen niet plaats vindt of kan plaats vinden.Ga naar eind20. Men komt dat onder andere tegen in sommige zinnen met een objectszin. De zinnen (96) en (97) laten dit zien.
De zin (97a) is slechts grammaticaal onder de presuppositie dat de inhoud van de bijzin reeds onderwerp van conversatie was. (97b) vertoont die presuppositie niet. Het is onduidelijk hoe het verschil tussen de zinnen (96) en (97) moet worden verantwoord. In een volgend hoofdstuk zal worden betoogd dat in (97b) geen NP-preposing is toegepast. Het probleem staat niet in verband met ‘factivity’-verschijnselen. Voorkomen en vertellen hebben beide een objects-complement dat niet noodzakelijk factief is. Kijken we nu naar de verschijnselen die zich bij sommige logisch subjectszinnen voordoen. In het algemeen kan een dat-zin bepaling van de handelende persoon zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bijzin wordt dan ingeluid door doordat. Er treden echter complicaties op. Van de volgende paren actieve en passieve zinnen zijn de zinnen (98) synoniem, maar de zinnen (99) en (100) niet.
De doordat-zin in (99b) en (100b) moet geïnterpreteerd worden als een beschrijving van de oorzaak van het in de hoofdzin genoemde. Het logisch subject bij fascineren en achtervolgen in de (a)-zinnen is echter niet als oorzaak te interpreteren van dat wat in het predikaat wordt genoemd. Niet alle doordat-zinnen beschrijven de oorzaak van het in de rest van de zin genoemde. Een dergelijke interpretatie is voor het logisch subject in (101) uitgesloten. Toch zijn de zinnen synoniem.
Een verklaring voor de verschijnselen in de (a)- en (b)-zinnen van (98)-(101) moet verband houden met ‘factivity’-verschijnselen en ‘extrapositie’-verschijnselen. De (c)-zinnen laten zien dat extrapositie beter verloopt bij de zinnen met fascineren en achtervolgen dan met voorkomen en bewijzen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sprekender nog dan deze zinnen zijn de passieve zinnen die op basis hiervan zijn gevormd. Merk op dat het wordt opgevat als het logisch subject en niet de dat-zin. De (d)-zinnen zijn van deze passiefvorming het resultaat.
De zinnen (98d) en (101d) zijn ongrammaticaal, in tegenstelling tot de zinnen (99d) en (100d). (De laatstgenoemde kunnen gezien worden als de passieve pendanten van (99a) en (100a).) De genoemde verschijnselen kunnen waarschijnlijk beter in het kader van de extrapositie-problematiek worden onderzocht dan in het kader van de beschrijving van passieve zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.8. Passieve ‘pseudo-cleft’ zinnenDe presentatie van observaties betreffende passieve zinnen wordt in deze paragraaf voorlopig afgesloten met enkele opmerkingen over niet-passieve zinnen waarin desondanks een door-bepaling voorkomt. Ik bedoel zinnen waarvan men in (102) enkele voorbeelden vindt.
Zinnen van dit type kunnen mijns inziens het beste als een ongewoon soort ‘pseudo-cleft’ zinnen worden beschouwd. Daar zijn de volgende aanwijzingen voor. De zinnen zijn in de eerste plaats synoniem met de volgende reguliere actieve en passieve zinnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook als een door-bepaling afwezig is, lijkt er een verband te bestaan tussen passieve zinnen en gebeuren-zinnen. De zinnen (105) en (106) zijn daar voorbeelden van.
Gebeuren moet in dit soort zinnen gevolgd worden door een bepaling. Anders is de zin ongrammaticaal. Vgl. de zinnen (107).
Pseudo-cleft zinnen worden gewoonlijk gevormd met behulp van het werkwoord zijn. Een passieve door-bepaling kan niet in het rechterdeel van een pseudo-cleft zin met zijn optreden. De zinnen (108) zijn ongrammaticaal.
Als de gebeuren-zinnen in (102) pseudo-cleft zinnen zijn, kunnen de door-bepalingen in de zinnen terecht beschouwd worden als bepalingen van de handelende persoon. Het is een algemeen aanvaarde opvatting dat zinsdelen in het afgesplitste deel van pseudo-cleft zinnen dezelfde syntactische functie vervullen als in de niet-gekloofde zin die met de pseudo-cleft zin synoniem is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Observaties betreffende de bepalingen van oorzaak.Zoals in de inleidende paragraaf van dit hoofdstuk werd meegedeeld is er aanleiding twee soorten bepalingen van oorzaak te onderscheiden. De zinnen (109a) en (109b) bevatten van elk een voorbeeld. Die twee soorten zullen in 2.4.1. en 2.4.2. nader worden gedifferentiëerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast zijn er nog de bepalingen van oorzaak die optreden bij een nominale constituent en de bepalingen van oorzaak met een beperkt bereik, zoals die wel voorkomen bij pseudo-handelingswerkwoorden. Over deze laatste behoeven hier niet veel bijzonderheden meer te worden meegedeeld. Aan het einde van deze paragraaf vindt men nog wel enkele opmerkingen over de bepaling van oorzaak in pseudo-cleft zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.1. De ‘gewone’ bepaling van oorzaakDe door-bepaling in de zin door de wind sloeg de boot om beschouw ik als een voorbeeld van een gewone bepaling van oorzaak. Aan hetgeen in 2.2. over de bepaling van oorzaak is gezegd, behoeft in deze paragraaf, waarin het nog niet om de descriptie gaat, niet veel te worden toegevoegd. Ik wil hier slechts één zaak aanmelijk proberen te maken, namelijk dat de bepaling van oorzaak niet zonder meer kan optreden in een subject-predikaatsverbinding waarin een handelingswerkwoord hoofdwerkwoord is.Ga naar eind21. De zinnen (110) bevestigen deze opvatting.
Ontruimen, kopen en bezetten zijn handelingswerkwoorden. De zinnen (110) zijn ongrammaticaal. Interpretatie van deze ongrammaticale zinnen suggereert dat het hier gaat om handelingen die de handelende persoon uitvoert als behoeft hij daartoe niet zelf de fysieke of psychische kracht te ontwikkelen. Dit moet strijdig geacht worden met de betekenis van die werkwoorden in de zinnen (110). Een analyse van enkele schijnbare tegenvoorbeelden maakt dit nog wat duidelijker. De zinnen (111) en (112a) lijken tegenvoorbeelden. De door-bepaling in die zinnen is een bepaling van oorzaak en de werkwoorden drinken en verkopen zijn in het algemeen handelingswerkwoorden.
De zinnen (111) en (112a) zijn grammaticaal en lijken in tegenspraak met het gestelde omtrent de verbindbaarheid van handelingswerkwoorden en de bepaling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van oorzaak. Drinken en verkopen kunnen echter in de zinnen (111) en (112a) niet als beschrijvingen van handelingen worden opgevat. Drinken in (111) is het equivalent van aan de drank zijn. En alleen voor die betekenis is de zin grammaticaal. Verkopen in (112a) betekent ongeveer hetzelfde als ‘(door verkoop) kwijt raken’. De zin lijkt mij niet grammaticaal als het wordt opgevat als ‘aan de man brengen’ of ‘van de hand doen’. Men vergelijke de volgende zinnen.
Verkopen in de betekenis ‘door verkoop kwijt raken’ veronderstelt geen activiteit van de verkoper. Andere tegenvoorbeelden tegen het gestelde omtrent de verbindbaarheid van de bepaling van oorzaak en handelingswerkwoorden vindt men nog in de volgende zinnen.
De (b)-zinnen zijn ongrammaticaal en bevestigen de stelling. De (a)-zinnen daarentegen zijn correct. Het verschil tussen de (a)- en de (b)-zinnen moet worden toegeschreven aan de aanwezigheid resp. afwezigheid van woorden als kunnen, weinig, niet en te. Het is niet duidelijk wat dit soort elementen gemeen hebben, en een syntactische verklaring voor het optreden van de bepaling van oorzaak in die zinnen ligt dan ook niet voor de hand. Er lijkt eerder gesproken te moeten worden van een semantische eigenaardigheid die de (b)-zinnen blokkeert. De zin (114a) beschrijft niet de handeling ‘weinig strandkleren kopen’; het is eerder een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
conclusie die gebaseerd is op bepaalde handelingen. (115a) veronderstelt tenminste de gedachte aan de handeling ‘opereren’, maar ook hier kan men niet zeggen dat de zin refereert aan een handeling die zich in de werkelijkheid heeft afgespeeld. In (116a) is ook ‘te snel spelen’ niet zozeer een handeling als wel een oordeel dat een handeling veronderstelt. In (113a) heeft dat wat in de bepaling van oorzaak genoemd wordt betrekking op het ‘kunnen’ en niet op de handeling ‘arresteren’ zelf. In alle gevallen is er derhalve aanleiding voor de opvatting dat de (b)-zinnen niet meedelen dat de in de bepaling genoemde omstandigheden een handeling veroorzaken. Het is niet op het eerste gezicht duidelijk hoe bovenstaande verschijnselen moeten worden verantwoord. Het lijkt in principe mogelijk handelingswerkwoorden zo te subcategoriseren dat hun optreden uitgesloten is in de kontekst [- door NP]PP Een dergelijke verantwoording veronderstelt dat de door-bepalingen in de (a)-zinnen van (113)-(116) gegenereerd worden in andere predikaten dan waarin het handelingswerkwoord in de dieptestructuur voorkomt. Dit is misschien voor (113a) denkbaar als kunnen als hoofdwerkwoord in de matrixzin wordt gegenereerd, maar het lijkt uitgesloten dat de bepaling van graad te op een vergelijkbare manier uit een ‘eigen’ predikaat wordt ontwikkeld, waarin ook de bepaling van oorzaak in (116a) zou voorkomen. Het ligt daarom meer voor de hand te veronderstellen dat de grammatica vrij door-bepalingen van oorzaak bij alle werkwoorden, dus ook bij handelingswerkwoorden kan genereren, en dat de (b)-zinnen als ongrammaticaal worden gekarakteriseerd met behulp van een interpretatieve regel, of dat zulks kan worden bereikt als resultante van de interferentie van meer dan één interpretatie-regel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.2. Bepalingen van fatale oorzaakEen zeker type bepaling van oorzaak kan vrijelijk in zinnen met een handelingswerkwoord voorkomen. Een voorbeeld daarvan vindt men in (117a).
De volgende eigenschappen konden van dit type oorzakelijke bepaling worden gedetermineerd. De causale relatie in (117a) kan ook met behulp van het werkwoord willen tot uitdrukking worden gebracht. De zin (117b) laat dat zien. Een zin met een ‘gewone’ bepaling van oorzaak kan niet op een dergelijke manier worden geparafraseerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De keuze van het subject bij het causale willen is aan bijzondere restricties onderworpen. Slechts een kleine groep nominale constituenten kan die functie vervullen. Tot die groep behoort wel een misverstand, maar niet de wind en wel weer een toeval, het (nood-)lot, een fout in de organisatie, een stommiteit, zijn kwade genius. Het zijn steeds nominale constituenten die een omstandigheid beschrijven die zich op niet verder te verklaren wijze aan de bedoeling van mensen en de beïnvloeding door de menselijke wil heeft onttrokken. Het paradigma (119) laat zien dat de genoemde constituenten als subject van het causale werkwoord willen kunnen optreden.
De genoemde nominale constituenten hebben nog een andere eigenschap gemeen. De zin (117a) kan geparafraseerd worden als in (117c). Voor (118a) bestaat een dergelijke parafrase niet.
De causale relatie die in (117a) tot uitdrukking wordt gebracht door middel van een voorzetselconstituent en een subject-predikaatsverbinding, krijgt in (117c) de vorm van een verbinding van een subjectszin en een predikaatsnomen. Een dergelijke omzetting is alleen mogelijk als het predikaatsnomen een nominale constituent is uit de hiervoor bedoelde groep. Het volgende paradigma illustreert dit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een bepaling van oorzaak die bestaat uit door en een nominale constituent die de beide beschreven eigenschappen heeft, wordt verder bepaling van fatale oorzaak genoemd. Hiervoor werd opgemerkt dat een combinatie van bepaling van oorzaak en handelingswerkwoord een zin ongrammaticaal maakt omdat de zin dan de gedachte oproept aan een ‘handeling’ waarvan de handelende persoon niet uit eigen kracht optreedt. Een zin waarin een bepaling van fatale oorzaak naast een handelingswerkwoord voorkomt, wekt die indruk kennelijk niet. Men vergelijke de zinnen (121a) en (121b). De eerste is gelijk aan (110a).
Het is kenmerkend voor misverstanden dat zij leiden tot gebeurtenissen waarin betrokkenen handelen zonder zich van misverstanden bewust te zijn. De oorzaak genoemd in (121b) heeft een invloed zonder dat de handelende personen zich dat realiseren. Van het ‘ontploffingsgevaar’ gaat niet een zodanige invloed uit dat personen daardoor tot handelingen komen zonder dat ze zich van die invloed bewust zijn. Het verschil hangt samen met het feit dat misverstand een interpreterend woord is, dat wil zeggen een naam voor een zaak die zich aan de handelende persoon niet als een misverstand heeft voorgedaan, maar wel aan de spreker. In aansluiting op de overwegingen aan het slot van 2.4.1. betreffende de verantwoording van de ongrammaticaliteit van bij voorbeeld de zin (121a) kan opgemerkt worden dat de eigenschappen van bepalingen van fatale oorzaak er eveneens op wijzen dat die ongrammaticaliteit met interpretatie-regels moet worden verantwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.3. Bepaling van oorzaak in zinnen met pseudo-handelingswerkwoordenBij de eigenschappen van bepalingen van oorzaak in zinnen met pseudo-handelingswerkwoorden hebben we in 2.3.2. al uitvoerig stil gestaan. Als het logisch subject bij pseudo-handelingswerkwoorden als een beschrijving van een handelende persoon werd opgevat, had de bepaling van oorzaak een beperkt bereik. De bepaling was niet op te vatten als een beschrijving van de oorzaak van het in de subject-predikaatsverbinding genoemde. Als het logisch subject niet als een beschrijving van een handelende persoon werd geïnterpreteerd, had de bepaling van oorzaak wel betrekking op het in de subject-predikaatsverbinding genoemde. Dit is in overeenstemming met wat in de beide paragrafen 2.4.1. en 2.4.2. werd gezegd over de verbindbaarheid van bepalingen van oorzaak en handelingswerkwoorden. Dat de bepaling van oorzaak bij pseudo-handelingswerkwoorden in de handelingsbetekenis geen maken dat-parafrase toelaat, hangt samen met het beperkte bereik van de bepalingen. Een NP van een bepaling van oorzaak bij een bepaalde werkwoord kan ook altijd als subject bij dat werkwoord optreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4.4. Bepalingen van oorzaak in ‘pseudo-cleft’ zinnenAls een bepaling van oorzaak in het rechterdeel van een pseudo-cleft zin voorkomt, is het werkwoord dat de relatie legt tussen linker- en rechterdeel niet zijn zoals gewoonlijk, maar komen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor ‘cleft’ zinnen. Vergelijk de zinnen (122) en (123).
Er behoeft mijns inziens geen misverstand te bestaan over de vraag wat de syntactische functie is van door de wind in (122c) en (123c). De functie wordt bepaald door de rol die de bepaling in de subjectszin speelt. Door de wind is in beide gevallen dus bepaling van oorzaak. De zinnen (124) laten zien dat zinnen met een bepaling van fatale oorzaak op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde wijze pseudo-cleft zinnen vormen. Zinnen met een bepaling van oorzaak en een pseudo-handelingswerkwoord waarvan het subject als handelende persoon wordt geïnterpreteerd wijken ook hier af. De zinnen (125) zijn niet synoniem.
In het vervolg zullen door-bepalingen in cleft en pseudo-cleft zinnen steeds buiten beschouwing gelaten worden. |
|