Oorzaak en handelende persoon
(1975)–Thijs Pollmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina V]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor Tessel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDeze studie is een verslag van een onderzoek naar de eigenschappen van Nederlandse passieve zinnenGa naar eind1. en naar de wijze waarop een aantal van die eigenschappen in de grammatica kunnen worden verantwoord. De nadruk valt daarbij op die verschijnselen die te maken hebben met de relatie tussen het logisch subject en het predikaat in actieve en passieve zinnen. Dit eerste hoofdstuk is een beschrijving van het probleem en geeft het theoretische kader waarbinnen een oplossing werd gezocht. Zoals men weet, hebben passieve zinnen een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de transformationeel-generatieve grammatica. De vroegste ideeën over transformatieregels stoelen onder andere op de relatie tussen actieve en passieve zinnen (cf. Chomsky 1974). Sinds Chomsky (1957) wordt in welhaast iedere inleiding in de transformationele grammatica het begrip ‘transformatie’ toegelicht met een verwijzing naar overeenkomsten en verschillen tussen actieve en passieve zinnen. Om het intrigerende verband descriptief te verantwoorden werden in de loop der jaren een aantal voorstellen gedaan; en daaraan kan de ontwikkeling van de theorie van de generatieve grammatica voor een deel worden afgelezen. Tot de belangrijkste voorstellen kunnen worden gerekend die in Chomsky (1957; 1965; 1972a), Fillmore (1968), Hasegawa (1968), R. Lakoff (1971)Ga naar eind2., Bresnan (1972) en Fiengo (1974). In Chomsky (1957) en Fillmore (1968) hebben de actieve en de corresponderende passieve zin dezelfde onderliggende structuur. Bij Chomsky lijkt die het meest op de actieve oppervlaktestructuur en bij Fillmore op de passieve oppervlaktestructuur. In de voorstellen in Chomsky (1965) (= het passiefvoorstel in Katz en Postal (1964)), Hasegawa (1968), Chomsky (1972a) (= het passiefvoorstel in Emonds (1970)) en R. Lakoff (1971) is de onderliggende structuur van de actieve zin in die van de passieve min of meer geïncorporeerd. Bij Bresnan (1972) hebben de passieve en de actieve zin geen verwante dieptestructuur. Bij Fiengo (1974) tenslotte vertoont de passieve zin de dieptestructuur van een actieve zin mét worden en een lege door-bepaling. Een en ander wordt geïllustreerd door het volgende overzicht dat de onderscheidende kenmerken van de voorgestelde dieptestructuren mijns inziens op voldoende wijze suggereert. De (a)-zinnen van (2)-(9) representeren de dieptestructuur van de actieve zin (1a) en de (b)-zinnen die van de passieve zin (1b).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ieder van deze voorstellen wordt gecompleteerd met al of niet expliciet geformuleerde transformationele regels die voor de juiste oppervlaktestructuur moeten zorgen en in een enkel geval (Fiengo 1974) ook met een interpretatieve regel. Van de genoemde passief-opvattingen zijn die in Chomsky (1957) en Chomsky (1965) en Hasegawa (1968) achterhaald.Ga naar eind3. Men vindt de belangrijkste kritiek er op in Chomsky (1965), Freidin (1973) en Chomsky (1972a) respectievelijk. De voorstellen in R. Lakoff (1971) en in Bresnan (1972) zijn weinig uitgewerkt; de waarde van de eerste is zeer moeilijk te beoordelen. Over Bresnans voorstel zullen we in hoofdstuk 6 uitvoerig spreken. De opvatting van Fillmore (1968) is bestreden door Dougherty (1970)Ga naar eind4.; een geamendeerde versie ervan echter - een versie waarin de opvatting ontdaan is van het case-grammar kader waarin hij oorspronkelijk was gesitueerd, - beoordeelt Emonds (1970: 35-6) minder negatief.Ga naar eind5. Het voorstel van Chomsky (1972a) en de uitwerking ervan in Emonds (1970) en de inpassing daar weer van door Fiengo (1974) in het kader van de ‘sporen’-theorie (cf. 3.5.), geeft tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op heden ongetwijfeld de meest precieze beschrijving van passieve zinnen en ‘passieve’ nominaliseringen (of nominaliseringen met een door-bepaling). Het voorstel onderscheidt zich van de overige niet alleen door de aanwezigheid in de passieve dieptestructuur van een open plaats in de door-bepaling (zie (7b) en (9b)), maar ook door de transformationele bewerking die met de vorming van passieve zinnen gemoeid is. De oude opvatting namelijk dat de omvorming van de dieptestructuur naar de passieve oppervlaktestructuur één bewerking was, werd verwisseld voor de opvatting dat er twee bewerkingen in het spel zijn. Dat zijn de transformaties Agent-postposing en NP-preposing die respectievelijk de subjects-NP naar de lege plaats in de door-bepaling brengen en de objects-NP naar de vrijgekomen subjectsplaats. In Fiengo's opvatting zijn beide transformaties optioneel. De bestudering van deze voorstellen en toetsing aan Nederlandse zinnen leidt tot twee globale conclusies. De eerste conclusie betreft de wijze waarop de voorstellen werden beargumenteerd. Het argument voor een transformationele benadering van de actief-passief relatie, het argument uit Chomsky (1957) gebaseerd op het feit dat de selectie-restricties voor het logisch subject en het logisch object in actieve en passieve zinnen dezelfde zijn, dat argument ondersteunt alle genoemde descriptiesGa naar eind6. (behalve die van Bresnan) hoe verschillend ze ook zijn.Ga naar eind7. Ieder voorstel dat niet verhindert dat die selectie-restricties eensluidend voor actieve en passieve zinnen worden geformuleerd, honoreert Chomsky's argument. De waarde van de voorstellen ligt dan ook in de hoeveelheid ‘details’ of ‘nadere bijzonderheden’ van passieve zinnen of verschijnselen die daarmee samenhangen, die ermee kunnen worden verantwoord. Men kan dan ook zeggen dat van het viertal Chomsky (1965), Chomsky (1972a), Emonds (1970) en Fiengo (1974) iedere volgende beter is dan de eraan voorafgaande omdat steeds meer details bleken te kunnen worden ingepast. De tweede conclusie is dat er, althans in het Nederlands, een aantal verschijnselen zijn, die onverklaard blijven, als men ze toetst aan de regels die de genoemde auteurs hebben voorgesteld. Ter illustratie van deze conclusie en vooruitlopend op een zo compleet mogelijk overzicht van de passiefvormingsverschijnselen in het Nederlands, noem ik hier het volgende drietal.
- Er zijn passieve zinnen waarin de door-bepaling te interpreteren lijkt als de beschrijving van de oorzaak van hetgeen in de subject-predikaatsverbinding wordt genoemd, en andere waarin een dergelijke interpretatie niet mogelijk is, althans niet zonder het begrip ‘oorzaak’ een andere inhoud te geven dan het in de omgangstaal heeft. De zinnen (10a) en (10b) zijn illustraties van beide typen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Er zijn passieve structuren die als de beschrijving van een handeling móeten worden geïnterpreteerd, en andere waarin die gedwongen handelingsinterpretatie ontbreekt. De zinnen (11) zijn voorbeelden van het eerstgenoemde, de zinnen (12) van het laatsgenoemde.
- Er zijn paren passieve zinnen waarin het verschil tussen de passieve hulpwerkwoorden worden en zijn als een tempusverschil moet worden beschouwd: de zinnen (13), en er zijn paren passieve zinnen waar het verschil niet in termen van tempus lijkt te kunnen worden beschreven: de zinnen (14).
De vraag of de bijzin in (14b) een passieve zin genoemd kan worden, wordt aan de orde gesteld in 2.3.3.
Gezien tegen de achtergrond van de in de linguistische theorieën ontwikkelde ideeën over de actief-passief relatie, zijn de genoemde verschijnselen moeilijk te klassificeren. Ze lijken zonder veel samenhang en kunnen op het eerste gezicht ook niet in verband gebracht worden met andere verschijnselen van het Nederlands. Ze rechtvaardigen daarom een nieuw onderzoek.
Een van de fundamentele problemen bij passiefvorming lijkt mij het vraagstuk van de semantische relatie tussen het logisch subject en het bijbehorend predikaat. Van oudsher is de terminologie die in gebruik is voor de beschrijving van (delen van) passieve zinnen, of van het proces van passiefvorming misleidend. Termen als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘actief’ en ‘passief’, ‘bepaling van de handelende persoon’ en ‘agens’ suggereren dat het concept ‘handeling’ onlosmakelijk met passieve zinnen en passiefvorming is verbonden. Ze suggereren dat handelingswerkwoorden bij uitstek de werkwoorden zijn die passiefvorming toelaten. Die suggestie is onjuist. Ook andere zinnen dan die met een handelingswerkwoord, laten passiefvorming toe. Het bijzondere van de verschijnselen in de zinnen (10)-(14) doet zich steeds voor in passieve zinnen waarvan het werkwoord geen handelingswerkwoord is of kan zijn en het logisch subject niet steeds een handelende persoon (cf. (10a), (11b), (12b) en (14)). Hoewel het aantrekkelijk is de bedoelde terminologie te beschouwen als de uitdrukking van de overtuiging dat passieve zinnen met handelingswerkwoorden een regelmaat vertonen die maatstaf moet zijn voor de beoordeling van andere passieve zinnen, kunnen de verschijnselen in de genoemde zinnen toch niet worden afgedaan als marginale uitzonderingsgevallen. Als uitgangspunt voor het onderhavige onderzoek werd een probleemstelling gekozen die gebaseerd is op de observatie dat de nominale constituent in de door-bepaling van een passieve zin, als oorzaak of als handelende persoon, of nog weer anders moet of kan worden geïnterpreteerd, al naar gelang de aard van de subject-predikaatsverbinding waar de door-bepaling mee verbonden is, en de aard van de nominale constituent zelf. Het probleem derhalve waar al met de zinnen (10) op werd gedoeld. Aan de hand van de zinnen (15)-(18) kan het nog wat uitvoeriger worden geïllustreerd. De (a)-zinnen bevatten een door-bepaling. (15a), (16a) en (17a) zijn passieve zinnen, (18a) niet.
De door-bepaling in (18a) wordt door de traditionele grammatica op semantische gronden een bepaling van oorzaak genoemd. De passieve door-bepaling in (17a) kan ook als bepaling van oorzaak worden geïnterpreteerd. Voor de door-bepalingen in (15a) en (16a) is dat, althans op semantische gronden niet te verdedigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De nominale constituent Jan in (15a) noemt een handelende persoon; de door-bepaling in die zin heeft derhalve een interpretatie die voor (16a) en (17a) is uitgesloten. Hoe die film in (16) moet worden geïnterpreteerd, is een vraagstuk op zichzelf. Men mag aannemen dat het proces van passiefvorming, als daarvan gesproken mag worden, in de zinnen (15), (16) en (17) steeds in beginsel op dezelfde wijze verloopt. Hoe de interpretatieverschillen ook moeten worden verantwoord, het lijkt uitgesloten dat bij voorbeeld het ene type passieve zin uit een structuur wordt ontwikkeld waarin het logisch subject van het begin af aan deel uitmaakt van de door-bepaling, terwijl het in een ander type daarheen per transformatie zou worden verplaatst. Een dergelijke oplossing is wel denkbaar, maar zou ook een miskenning inhouden van het streven significante generaliseringen te vinden voor verschijnselen waarvan de verwantschap intuïtief evident lijkt. Het genoemde probleem staat voor een deel los van dat van de beschrijving van passieve zinnen. Het feit dat we sommige zinnen als beschrijvingen van handelingen opvatten, is niet iets dat speciaal in passieve zinnen problematisch blijkt. Dat is wel het geval met het probleem waarvoor de voorbeelden (11) en (12) illustratief zijn: de vraag namelijk welke factoren bepalen dat (11a) Er wordt gefloten uitsluitend als een beschrijving van een handeling kan worden opgevat, en dat *Er wordt door de vogel gefloten ongrammaticaal is. Daarnaast echter komt het probleem van de handelingsinterpretatie ook tot uiting in de homonymie van Jan herinnert me aan mijn afspraak. En die homonymie heeft niets te maken met ‘passiefvorming’, want ook het passieve pendant van die zin is homoniem. Het feit echter dat sommige passiefvormingsverschijnselen niet kunnen worden begrepen zonder kennis van ‘the principle that an animate subject of a verb of action can be interpreted as an agent’ (Chomsky 1972c), maakt ook een onderzoek van handelingszinnen noodzakelijk.
Passieve zinnen worden in het volgende dus vooral onderzocht onder het opzicht van de relatie tussen het logisch subject en het predikaat, een relatie die soms moet worden gezien als een relatie tussen oorzaak en gevolg, en soms als een relatie tussen handelende persoon en handeling. Beide relaties zijn kwalitatief verschillend en lijken op het eerste gezicht gemakkelijk uit elkaar te houden. Desalniettemin vindt men zowel in linguistische als in filosofische publicaties pogingen ze met elkaar te vereenzelvigen. Dat komt steeds neer op een poging om een handelende persoon op te vatten als speciaal soort oorzaak. Zoals men weet, heeft Lakoff (1966) gepoogd het verband tussen inchoatieve en causatieve werkwoorden te beschrijven met behulp van een abstract predikaat CAUSE. Zijn analyse van een zin als (19) berust op de veronderstelling dat er een causale relatie is tussen de handelende persoon en het gebeuren dat door (21) wordt beschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een analyse als deze heeft mede aanleiding gegeven tot het ontstaan van de zg. generatieve semantiekGa naar eind8. waarin de opnieuw ‘causale’ analyse van kill als cause to die of cause to become not to be alive zo'n prominente plaats heeft ingenomen. Lakoffs analyse van zinnen met causatieven is aangevochten op twee gronden. Hall (1965; 1971) heeft er op gewezen dat een zin als (19) niet synoniem is met Jan veroorzaakt het breken van het kopje of met Jan maakt dat het kopje breekt, en dat een transformationele afleiding van (19) uit (20) derhalve strijdig is met de hypothese dat transformaties geen betekeniswijziging teweegbrengen. Chomsky (1972a: 25) brengt tegen Lakoffs analyse in dat die analyse niet verklaart waarom de val veroorzaakte het breken van het kopje of de val maakte dat het kopje brak wel grammaticaal zijn en *de val brak het kopje niet. De kritiek benadrukt derhalve dat er verschil bestaat tussen ‘handelende persoon’ en ‘oorzaak’, en miskent vooralsnog de overeenkomsten omdat niet is aangetoond wat de grammatica wint als generaliseringen als van Lakoff er in worden opgenomen. Voor een tweede voorbeeld van de opvatting dat een handelende persoon wel als oorzaak wordt opgevat, kan gewezen worden op publikaties van case-grammarians. Daaruit spreekt in het algemeen een grote belangstelling voor de semantische aspecten van grammatische functies. Het is in dit kader dat zowel Lee (1971) als Huddleston (1970) bij voorbeeld aanleiding vinden om de functies Agens en Oorzaak met elkaar in verband te brengen.Ga naar eind9. Nilsen (1973: 96) noemt de namen van nog vijf anderen die iets dergelijks hebben opgemerkt. Huddleston meent dat men in plaats van twee functies Agens en Force ook één casus Causer zou kunnen kiezen, die voorzien van een feature[± menselijk] toch de verschillen tussen handelende persoon en oorzaak zou kunnen verantwoorden.Ga naar eind10. Zinnen als de artsen hebben door een snelle ingreep de uitbreiding van de epidemie voorkomen bevatten echter twee constituenten die de functie Causer hebben. Een van de grondprincipes van de case-grammar is dat één functie niet twee keer in dezelfde clause kan optreden. Als er een functie Causer bestaat is de genoemde zin in strijd met dat principe. De zin pleit dus tegen het bestaan van zo'n functie. Merk echter op dat een zin als door de onhandige manoeuvre sloeg de boot door de harde wind om twee bepalingen bevat die beide de functie Oorzaak of Force vervullen. Ook deze zin is derhalve in strijd met het genoemde principe, tenzij men voor een van beide door-bepalingen ad hoc een nieuwe functie creëert, of aanneemt dat bepalingen van oorzaak uit aparte S-structuren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden ontwikkeld. Kiest men voor het laatste, dan wordt ook de functie Causer weer mogelijk; kiest men voor het eerste dan is de generalisering waarin ook de Agens zou passen verder weg dan ooft. En dan nog vraagt bij voorbeeld een verantwoording van de oorzakelijke (?) en de agentieve interpretatie van de homonieme zin Jan herinnert me aan de afspraak verdergaande voorzieningen, omdat geen van de genoemde opties die verantwoording biedt. Heeft het er derhalve aanvankelijk de schijn van dat de grammatica kan worden vereenvoudigd door een handelende persoon als een (bepaald type) oorzaak op te vatten, de uitwerking van de idee leidt, althans voor de case-grammar, tot een groot aantal complicaties die de winst van de vereenvoudiging weer compleet te niet doen. Ook in andere publikaties vindt men wel sporen van de opvatting dat een agens als oorzaak van de genoemde handeling kan worden opgevat. Voor twee in de tijd ver uiteen liggende voorbeelden zij gewezen op Den Hertog (19723) en Jackendoff (1974). Den Hertog noemt een door-bepaling in passieve zinnen een bepaling van oorzaak, hoewel de omschrijving van deze categorie bijwoordelijke bepalingen niet past op zijn voorbeeldzin. Bepalingen van oorzaak zegt Den Hertog ‘vermelden zaken (hieronder te verstaan gebeurtenissen, toestanden of werkende zelfstandigheden) die aanleiding geven tot gevolgen die buiten het menselijke denken en willen omgaan (deel I: 105; cursivering van mij; T.P.). Dit laatste echter is niet van toepassing op Den Hertogs voorbeeld die brief is niet door mij geschreven (deel I:54). Den Hertogs beslissing om de passieve door-bepaling tot de bepalingen van oorzaak te rekenen lijkt daarom meer door de vormovereenkomst dan door de betekenisovereenkomst ingegeven. Het is begrijpelijk dat latere grammatici Den Hertogs opvatting niet deelden en een andere term kozen voor de door-bepaling in passieve zinnen.Ga naar eind11. Bij Jackendoff blijkt uit iets geheel anders dat een handelende persoon oorzaak van een handeling is. In zijn lexicale specificaties voor werkwoorden als to blame en to put the blame wordt de relatie tussen het subject en het gebeurde uitgedrukt door het semantische predikaat CAUSE. Van CAUSE wordt nog opgemerkt dat het een agens zou impliceren (1974a: 494). Deze verantwoording roept veel vragen op waarop Jackendoff geen antwoord geeft. En dat is waarschijnlijk in het kader van zijn betoog ook niet noodzakelijk. De keuze van CAUSE echter demonstreert de aantrekkingskracht van de opvatting dat de relatie tussen een handelende persoon en een handeling een oorzaak-gevolg relatie zou zijn. Alle genoemde voorbeelden lijken er op te wijzen dat de noties ‘oorzaak’ en ‘handelende persoon’ zo dichtbij elkaar liggen dat een generalisering wellicht binnen het bereik van de grammatica ligt. In het laatste hoofdstuk van deze studie moge blijken dat op basis van de analyses van handelingszinnen, van zinnen met een bepaling van oorzaak en van passieve zinnen een generalisering als de beoogde kan worden bereikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zullen ons eerst hoofdzakelijk bezighouden met de syntactische beschrijving van passieve zinsstructuren. Als basis daarvoor dient de beschrijving van actieve en passieve zinnen in Fiengo (1974), zowel het algemene kader waarin zijn beschrijving is gesitueerd (de sporentheorie), als de transformationele en interpretatieve regels die hij geeft. Deze keus werd gedaan op grond van het feit dat zijn passiefvoorstel redelijk uitgewerkt is, en geacht mag worden het meest geavanceerde te zijn van de voorstellen die men in de literatuur kan vinden. Met het passiefvoorstel van Fiengo worden in beginsel ook zijn uitgangspunten aanvaard, dat wil dus zeggen de zg. extended standard theory (Chomsky 1972a; 1972b), Emonds (1970) en Bresnan (1972). Op deze basis kunnen een groot aantal passiefvormingsverschijnselen in het Nederlands worden beschreven. Maar er zijn ook aanvullingen en modificaties nodig, niet in de laatste plaats omdat de passiefvorming in het Nederlands, bij voorbeeld voor intransitieve werkwoorden, niet compleet hetzelfde verschijnsel is als in het Engels. De passiefvormingsverschijnselen dwingen tot een analyse van zinnen met handelingswerkwoorden. Met die onafhankelijk gemotiveerde analyse blijken sommige verschijnselen in passieve zinnen te kunnen worden verantwoord. Maar ook dan blijven er moeilijkheden. Fiengo maakt gebruik van twee transformaties Agent-postposing en NP-preposing. Van deze beide is de eerste zwak onderbouwd. Het enige argument voor die regel blijkt niet houdbaar. In het laatste hoofdstuk zullen we daarom een beroep moeten doen op een beschrijving van passieve zinnen waarin Agent-postposing niet nodig is, t.w. het voorstel van Bresnan (1972). Als deze stap eenmaal is gezet, ligt een interpretatieve verantwoording van de synonymie tussen actieve en passieve zinnen voor de hand; we zullen daarbij kunnen profiteren van de beregeling die voor zinnen met een bepaling van oorzaak in een eerder hoofdstuk werd voorgesteld. Het betoog verloopt als volgt. Na de presentatie van observaties betreffende passieve zinnen en zinnen met een bepaling van oorzaak in het tweede hoofdstuk, wordt een descriptie-voorstel ontwikkeld voor de bepalingen van oorzaak waarin vooral aandacht zal worden besteed aan de semantische aspecten van deze bepalingen. In het laatste deel van het derde hoofdstuk wordt het voorstel van Fiengo voor de beschrijving van passieve zinnen getoetst aan Nederlandse voorbeelden. Daaruit blijkt dat een analyse van zinnen met handelingswerkwoorden onontbeerlijk is. Die analyse wordt in het vierde hoofdstuk ontwikkeld. In het vijfde hoofdstuk wordt Fiengo's voorstel, aangevuld met die analyse, opnieuw getoetst. In het zesde hoofdstuk wordt een poging gedaan het weinig uitgewerkte voorstel van Bresnan verder te ontwikkelen. Dit komt neer op een poging de synonymie van actieve en passieve zinnen interpretatief te verantwoorden. |
|