Het antwoord zou wel eens kunnen zijn, dat alle revolutionaire woorden en daden zijn toegestaan, met af en toe wat gesputter voor de vorm, omdat niemand ze au sérieux neemt. Ook de studenten en kunstenaars zelf niet. De bezettingen van maagdenhuizen en nachtwachtzalen zijn een luxe, een extraatje dat zich afspeelt aan de periferie van de samenleving. Het houdt de krantelezers en televisiekijkers zoet. De opstandelingen zijn zondagsrevolutionairen die rustig van het slagveld vertrekken als de grote vakantie aanbreekt of als het weer betrekt. Seizoenarbeid, zou je kunnen zeggen. Zij zijn de straatmuzikanten van de tweede helft van de twintigste eeuw. Ze zorgen voor de versiering van het grauwe dagelijkse leven, en de rest van de burgerij is met liefde bereid ze binnen te halen voor het kopje koffie van de medebeslissing. De president-curator in Utrecht heeft het goed aangevoeld: schuif een stoel aan, kom er gezellig bijzitten als wij vergaderen, vergader desnoods mee, en wie er niet meer bij kan mag via een geluidsbuis meeluisteren in een naburig zaaltje.
De kunstenaars krijgen de fooi van wat meer subsidie, en als men de ‘eerste nota inzake enkele dringende kultuurpolitieke vraagstukken’ van de Federatie van beroepskunstenaars leest, is dat eigenlijk ook alles waar ze om vragen. Zij willen een kunstnota van de minister, recht van benoeming van kunstraadsleden, meer geld voor scheppende kunstenaars, een centraal subsidiebureau, een kunstinformatiecentrum en fondsen voor de verschillende kunsttakken. Met andere woorden: meer geld en meer bestuursfuncties, van oudsher twee eerbiedwaardige wensen in een kapitalistische samenleving. Dit streven gaat gepaard met ongespecificeerde propaganda voor ‘geheel nieuwe cultuurpolitieke structuren’, ‘totaal andere maatschappij-patronen’ en meer van dit soort idealen, die even mooi zijn als onbestemd.
De autoriteiten knikken ijverig ja. In hun kerstboodschappen, voorwoorden voor personeelsbladen en jubileumspeeches als voorzitters van kunstraden zeggen zij precies hetzelfde, voorzien van de toevoeging: ‘Het doel is mij persoonlijk ook zeer sympathiek, alleen de methoden zijn wel eens een beetje, ja hoe zal ik het zeggen, wel eens wat al te voortvarend. Maar nogmaals, het doel zelf, uitstekend, geheel akkoord.’ Zo gaat dat, en er is vrijwel geen mens die last heeft van het incidentele tumult. Het produktieproces lijdt geen schade. Ambtenaren en arbeiders staken