denten alleen massaal politiek in actie kwamen als er getornd dreigde te worden aan hun onbeperkte examenvrijheid.
Ook aan de kant van de docenten ziet het er niet naar uit, dat men geneigd is de eigen vrijheden te laten beknotten om te komen tot betere studieresultaten. Bij de opsomming van factoren die een studie kunnen doen mislukken, zocht prof. dr. K. Posthumus een jaar geleden, in zijn rapport als regeringscommissaris, de oorzaken uitsluitend aan de kant van de studenten en niet bij hoogleraren of stafleden. Hij schreef: ‘De volgende opsomming maakt geen aanspraak op volledigheid of stelselmatigheid: verlies van studietoelagen, oproep in militaire dienst, familieomstandigheden, vervreemding van eigen maatschappelijke omgeving, nonconformisme, gebrek aan doorzettingsvermogen, lichamelijke of geestelijke inzinking of ziekte, consilium abeundi, verlangen naar zelfstandigheid, huwelijk, teleurstelling in de gekozen studie, gebrek aan aanpassing in academisch milieu, eenzaamheid, late roeping voor andere loopbaan, prestaties van jaargenoten.’
Allemaal erg zielig en vervelend, maar waarom gelden die factoren in Oxford en Cambridge dan blijkbaar niet? Zou er bij een ander systeem en bij een andere houding van de docenten in negen van de tien gevallen niet wat aan te doen zijn? ‘Wie de persoonlijke teleurstelling, het leed, de verbittering, de bitterheid heeft leren kennen kan het wrede woord “kneusje” niet meer gebruiken. Hij weet echter ook, dat de universiteit voor een groot gedeelte van de vertragingen en mislukkingen niet verantwoordelijk mag worden gesteld, en dat wettelijke herstructureringen van het onderwijs hieraan dan ook geen einde zullen maken.’
Hoe weet hij dat zo goed? Het is deze houding van: ‘naar voor jullie, maar wij kunnen het ook niet helpen’, die een deel van de ellende veroorzaakt. In plaats van de schuld te schuiven op de studenten en hun omstandigheden, zouden de docenten hun hervormingsvoorstellen moeten baseren op de gedachte, dat het juist wel de universiteit is die voor een groot gedeelte van de vertragingen en mislukkingen verantwoordelijk mag worden gesteld. En die universiteit, dat is dan niet alleen zoiets onpersoonlijks als het stelsel, maar ook zijzelf.
Zij zouden het als hun onderwijsplicht moeten zien ieder die na twaalf schooljaren tot de universiteit doordringt, op een of andere manier een opleiding te bezorgen die past bij zijn werk-