Het fin-de-siècle in de Nederlandse schilderkunst
(1955)–Bettina Polak– Auteursrechtelijk beschermdDe symbolistische beweging 1890-1900
Het anarchisme.Wendt de kunstenaar van het fin-de-siècle zich tot de gistende maatschappij van zijn dagen, dan is het eerder het spectaculaire anarchisme dat hem boeit dan de verschillende vormen van het jonge socialisme. Zijn ingeboren drang naar volkomen onafhankelijkheid doet hem veronderstellen, dat een gelukkige menselijke gemeenschap slechts mogelijk is, wanneer vrijheid, gelijkheid en broederschap tot het uiterste verwezenlijkt worden. Het anarchisme wil niet zoals het Marxisme de klassenstrijd, het wil ook onder geen voorwaarde de staatsmacht sparen, maar tracht in de leidende personen zowel het kapitalisme als de staat en de kerk, die geacht worden het kapitaal te steunen, te vernietigen.Ga naar voetnoot2 De grondslag van deze anarchistische utopie is dus in wezen een de kunstenaar begrijpelijkerwijze vertrouwd, tot het uiterst doorgevoerd individualisme, dat gegroeid is in de liberale, burgerlijke maatschappij, waaruit hij voortkomt. Voor de verwerkelijking van deze ideale maatschappij vinden dan de verbitterde en weinig reële leiders geen beter middel dan de bekende bomaanslagen.Ga naar voetnoot3 Zij hebben behalve het persoonlijk leed, dat zij veroorzaakten, weinig anders uitgericht dan een voorbijgaande verontrusting der gezeten bourgeoisie. Een bijzonder woelige periode, waarin de anarchistische agitatie een belangrijke rol speelde, was juist die der tachtiger jaren, toen in Engeland en in de mijndistricten van België vele ontevreden arbeiders in opstand kwamen tegen het drukkende en onredelijk over hen gestelde gezag. De bomaanslagen tegen de hoogstgeplaatsten beginnen omstreeks 1883, om in de jaren '92, '93 en '94 een ongekende hevigheid te krijgen, en zetten zich ook na de wending der eeuw nog voort. Voor de kunstenaar betekent de anarchie voorlopig slechts een volkomen geestelijke vrijheid, om los van de knellende banden der traditie zichzelf te verwerkelijken. Van de gedroomde toekomstige gemeenschap heeft hij in de regel slechts een verwarde en vage voorstelling. Zo formuleert Emile Zola het in ‘Mes Haines’: ‘Il n'y a plus de maîtres, plus d'écoles. Nous sommes | |
[pagina 81]
| |
en pleine anarchie, et chacun de nous est un rebelle qui pense pour lui, qui crée et se bat pour lui’.Ga naar voetnoot1 Het is een andere vorm van het ‘l'art pour l'art’ principe. De kunstenaar staat te ver van de hem omringende maatschappij af dan dat er een wederzijds begrip zou kunnen groeien. Laat hij daarom slechts spreken voor zichzelf en voor een kleine groep van geestverwanten, die hem kunnen waarderen. Als een dergelijk vèr-doorgevoerd individualisme, gelijkstaand met deze anarchie van Zola, beschouwde Diepenbrock in Nederland de symbolistische kunstrichting. In het essay ‘Schemeringen’ zegt hij: ‘Het symbolisme is een uiterste in de kunst der lyrische zelf-exaltatie, analoog aan het anarchistiesche beginsel in het maatschappelijk rijk, en aan het dilettantisme in het rijk der ideeën’.Ga naar voetnoot2 De eerste symbolische vormgeving der anarchie is. reeds in het begin der 19e eeuw aan Shelley de danken, die door de symbolisten zo zeer bewonderd werd. In zijn gedicht ‘The Masque of Anarchy’ (1819) komt de anarchie als een apocalyptische ruiter op zijn witte ros aangestormd om alle macht in hemel en op aarde aan zijn bleke gestalte te ontwerpen. Last came Anarchy; he rode
On a white horse splashed with blood;
He was pale even to the lips,
like Death in the Apocalypse.
And he wore a kingly crown,
And in his grasp a sceptre shone;
On his brow this mark I saw -
‘I am God, and King, and Law’.Ga naar voetnoot3
Ontdaan van alle apocalyptische grandeur treedt dan aan het einde der eeuw in Frankrijk het type van de vulgaire, niets-ontziende anarchist op in het ironisch-satirische toneelstuk ‘Ubu Roi’ van Alfred Jarry. De hoofdpersoon ‘Ubu’ is de usurpator-koning, die, niet in het minst verontrust door enige scrupules, rooft, moordt en oorlog voert, alles tot eigen eer, eigen baat en eigen genoegen.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 82]
| |
In Nederland vonden de anarchistische beginselen veel weerklank, zoals blijkt uit de heftige polemieken over socialisme en anarchie, door Van der Goes, Tak, Van Deyssel en Kloos in De Nieuwe Gids gevoerd, en uit de geschriften van christen-anarchisten en socialisten als Domela Nieuwenhuis en Quack. Ook ontbrak het in ons land niet aan de nodige critiek en humor. In zijn wat grollige en kleinburgerlijke klucht ‘Anarchisten’ stak Justus van Maurik de draak met de zogenaamde heilsoldaten van de gelukkige samenleving, waarbij ook vrouwenkiesrecht en symbolisme, in het kort alles wat de brave bourgeoisie curieus voorkwam, geparodieerd werd.Ga naar voetnoot1 Iets van dezelfde neiging tot het burleske spreekt uit de spotprent in ‘De Amsterdammer’ (1894), waarop men Koningin Victoria ziet, omringd door chemici, die in retorten allerlei explosieve stoffen bereiden; het onderschrift luidt: ‘Maakt wat voort, kinderen, er is in lang in Frankrijk niets in de lucht gevlogen’.Ga naar voetnoot2 Zelfs Couperus uit zich een enkele maal in anarchistische zin. In ‘Metamorfoze’ wordt betoogd, hoe de ellende voortgekomen is uit de armoede, die weer ontstaan was door het ‘reuze-egoïsme’ der mensen, dat samengeklont was tot ‘éen Egoïsme naar vaste wetten: de Staat’. ‘Daar, in den Apocalyps der dingen van den Eigen Tijd, wankelen de tronen als gouden stoelen, vermolmd en wormdoorknaagd’.Ga naar voetnoot3 Van de schilders zijn vooral Toorop en Thorn Prikker onder de invloed van zulke stemmingen geraakt. In hun oeuvre blijkt dat wel zeer duidelijk. Toorop had in zijn Brusselse tijd het realistische schilderij La Débâclegemaakt als resultaat van zijn anarchistische preoccupaties. In 1894 herhaalde hij dit thema, nu in symbolische vorm, in Anarchie.De anarchist op deze tekening is geen nobele figuur, maar een révolutionnaire woesteling. Hij breekt het juk, door Kerk en Staat geschraagd, in tweeën. Toorop beschouwde de anarchie dan ook als een kwaad, dat noodzakelijkerwijze aan de ideale samenleving voorafgaat. Thorn Prikker schreef aan Henri Borel hoe Verlaine tijdens zijn bezoek aan Nederland over het anarchisme had gesproken. ‘Hij beweerde, wanneer je artiest bent moet je vanzelf anarchist zijn. Als je om je heen de sjappies (pignoufs) ziet, wil je er wel eens een paar van in de lucht zien’.Ga naar voetnoot4 De Franse dichter zou ook tot groot genoegen van zijn Hollandse | |
[pagina 83]
| |
vriend het weinig vreedzame versje der anarchisten geciteerd hebben: In 1894 heeft Thorn Prikker, vervuld als hij toen was van de anarchistische beginselen, wrange politieke prenten gemaakt: Anarchieen Quo usque tandem.Ga naar voetnoot2 Op de laatste revolteert de arbeider tegen de kapitalistische chique heren; met zijn wapen in de arm heeft hij de straat gezuiverd: aan de lantarenpalen hangen de lichamen der rijken. In 1898 keert in meer indirecte vorm de gedachte aan de anarchie terug op Prikker's propaganda-ontwerp voor de tentoonstelling van Vrouwenarbeid. De bisschop en koning, die op deze studie onder de naakte, geboeide vrouw zijn getekend, symboliseren de macht van Kerk en Staat als de steunpilaren der maatschappij, die in de ogen van de anarchist het menselijk geluk en de vooruitgang beletten.Ga naar voetnoot3 Verwant aan deze tekening is een houtsnede van J.L.M. Lauweriks, Ondermijnd geheten: een gedrochtelijke kobolt doet met zijn hoofd het fundament in tweeën splijten, waarop een bisschop en een koning elkander nog vergeefs trachten te ondersteunen.Ga naar voetnoot4 |
|