onderkennen, maar zich daar tegelijkertijd niet door in het nauw laten drijven. Zij kozen noch voor de vluchtroute van de presentatie als vorm van geschiedschrijving, noch voor een inwoning bij het epos. Hun standpunt is: wat er ook aan slechte romans geschreven is of wordt, wij leiden een goede in.
Een andere belangrijke verschuiving op inhoudelijk niveau is, dat de scheiding tussen enerzijds een verheven stijl, ernstige stof en belangrijke personages en anderzijds een lage stijl, gepaard met vrolijke stof en overwegend gewone mensen circa 1670 in veel gevallen is komen te vervallen. Men begint op een ernstige manier over onopvallende personen te schrijven. Lange tijd gaat dat vergezeld van waarheidspretenties en verzet tegen kunstvolheid in stijl en opbouw van het relaas: men beweert dat zonder artificialiteit, direct, natuurlijk verteld wordt. Stinstra bouwde op die fundamenten voort: hij stelt vast dat de tekst over vrij gewone personages in hun alledaagse omstandigheden gaat en een zeer serieuze problematiek aansnijdt. Tegelijkertijd brengt hij een mutatie aan door de ban van de kunsteloosheid te breken: hij transponeert deze verhaalvorm naar het niveau van de kunsten.
Al decennia voor de nominale 18e eeuw begon, was hier dus een proces in werking gezet waarin de roman een forum werd voor de handelingen van uiteenlopende aard van sociaal-indifferente personages, bij een vertelwijze die voor de vuist weg wil lijken. De technische vernieuwing van de roman - waarover de buitenlandse secondaire bronnen als Watt (1974), Deloffre (1967) en May (1963) spreken en waarin het scheppen van een zo natuurgetrouw mogelijke romanwereld centraal staat, uitmondend in wat genoemd is het realisme van tijd, plaats, personages en vertelwijze - vindt in deze jaren haar aanvang en op reflectief niveau haar pendant. De vraag naar de oorzaak van die vernieuwing is, zoals de internationale discussie laat zien, niet gemakkelijk te beantwoorden. Ik denk dat er sprake is van een samenloop van omstandigheden. De moeilijke positie waarin de roman aan het eind van de 17e eeuw geraakt was, dreef de gedachten de richting van de simpele vormen van geschiedschrijving uit. Die oriëntatie bleek ook om andere redenen dan het verschaffen van een schuilplaats tegen fictionaliteitskritiek een gelukkige. De simpele directheid van de vertelwijze en de breedheid in de keuze van personages en handelingen sloten aan bij de leef- en denkwereld van een groot publiek. De ikverteltrant in het bijzonder sloot aan bij de richting van de zintuigelijke ervaringswerkelijkheid die het 18e eeuwse denken zou opgaan.
Een laatste belangrijke verandering in het denken over de roman