Af-beeldinghe van d'eerste eeuwe der Societeyt Iesu
(1640)–Adriaen Poirters– Auteursrechtvrij
[pagina 398]
| |||||
De Societeyt vvordt volmaeckt door teghenspoet.
Ga naar margenoot+MIjn pers die is vermaert door al de fijnste plaeten
Die ons oft Albert Duer, oft VViericks heeft ghelaeten,
Oft die noch heden 'sdaeghs een konstigh meester snijdt:
VVant selden isser konst ghestoruen met den tijdt.
Doch, ick moet eerst de verw' in al de plaeten vrijuen,
En die ghelijcker handt door al het snijdsel drijuen;
Dan neem ick nat papier, dat wordt soo stijf gheperst,
Soo dat het wonder is dat 'tniet in twee en berst.
| |||||
[pagina 399]
| |||||
Dan, 'tkomter schoonder uyt: want als't daer heeft gheleghen,
Soo heeft het met den druck een aerdigh beeldt ghekreghen,
Iae hoe dat ick de pers daer stijuer op doe gaen,
Hoe dat oock op 'tpapier de beelden schoonder staen.
En schoon ick altijdt druck, noch krijgh ick soo veel brieuen,
VVant ieghelijck my bidt dat ick hem sou gherieuen.
Soo wort het goedt begheert, soo wort het goedt vertiert,
Mijn pers heeft menigh boeck, en vuylen muer verciert.
Daer hanght Laurens en braedt, en kist noch op de kolen,
Sijn bly en vroom ghelaet toont, datter is verholen
Een grooter vlam in't hert, die hier niet op en past,
Iae keert sich om end' om, en noodt den beul te gast.
Hier staet Sebastiaen met pijlen dicht beschoten,
En siet, uyt elcken scheut komt een fonteyn ghesproten,
En soo daer op sijn borst gheplant wordt menigh schicht,
Soo komt den pijl te laet van Venus dertel wicht.
En hier knielt Steuen oock, en siet den hemel open,
Daer daelt een Enghel neer, en komt sijn steenen kopen:
Noyt heefter iuweelier de sijn' soo dier verkocht,
Als dese die van hem zijn voor Godts throon ghebrocht.
En al wat dat ghy siet dat komt alleen van drucken,
Het was eerst slecht papier, nu zijn't de schoonste stucken.
En had mijn pers, en inckt, en had mijn' handt ghedaen,
Van al dat ghy nu siet, sou 'tminste hier niet staen.
Soo leeft den Heer met ons, hy heeft sijn druckerijen,
VVaer in men smert, en pijn, en teghenspraeck moet lijen:
Hy heeft de Compagnie daer dickwils mé ghedruckt,
En mannen af ghemaeckt: noyt heeft de pers misluckt.
Dees pers die heeft de konst van Heylighen te maken:
Den hemel hoort v toe, kondt ghy in druck gheraken.
VVie dat onnoosel is, en lijdt hier sonder schult,
Die wordt hier eerst ghedruckt, en nae der handt vergult.
|
|