Frederik Hendrik
(1978)–J.J. Poelhekke– Auteursrechtelijk beschermdPrins van Oranje. Een biografisch drieluik
[pagina 75]
| |
Middenluik
| |
[pagina 76]
| |
There is a mystery - with whom relation
Durst never meddle - in the soul of state,
Which hath an operation more divine
Than breath or pen can give expressure to.
troilus and cressida iii, iii.
| |
[pagina 77]
| |
Hoofdstuk IVHet met toestemming van de Staten-Generaal brevetteren van Frederik Hendrik als waarnemend opperbevelhebber en het arrangeren van zijn huwelijk met Amalia van Solms was, althans van buitenaf bekeken, het enige geweest dat Maurits in het ondermaanse nog te doen had en alle bescheiden gaan stilzwijgend ervan uit dat de broers niet verwachtten elkaar nog terug te zien, toen de jongste op 12 april weer naar het leger vertrok. Of, toen elf dagen later de oude Prins daadwerkelijk het tijdelijke zegende, dit einde al dan niet iets later, dan wel nog wat eerder kwam dan verwacht was, doet dan ook niet heel veel ter zake en toen het zo ver was, verliep het allemaal met een bewonderenswaardige geleidelijkheid. De Heren van Holland waren nog in vergadering bijeen en bij de aanvang van hun middagzitting op 23 april rapporteerde raadpensionaris Duyck dat, naar de behandelende geneesheren aan de Staten-Generaal hadden laten weten, de hoge lijder ‘apparentelijcken totten avondt toe zijn leeven nyet en zal protraheren’, zodat dan ook Hare Hoog-Mogenden van plan zijn bijeen te blijven tot het zo ver zijn zal, een maatregel waartoe de Hollanders eveneens prompt besluiten. Ter discussie gesteld wordt verder of men ook nog een ander voorbeeld van de Staten-Generaal zal volgen, die namelijk een viertal heren uit hun midden hebben afgevaardigd om ‘in sijn uytterste’ bij de Prins ‘op sijn kamer te weesen.’ De discussie hierover ontaardt echter, om het zo maar te noemen, in een toch ook inderdaad niet bijster delicaat voorstel van Dordrecht of men nu ook maar niet meteen ‘preparativelijcken’ zou gaan delibereren over de na het overlijden te nemen maatregelen. Haarlem, Delft en Leiden zijn hier tegen, Amsterdam en Gouda op hun beurt weer vóór, maar als daarop de Rotterdammers bezig zijn hun duit in het zakje te doen, komt de Heer van Noortwijk, Hollands gedelegeerde ter Staten-Generaal, de zaal binnen ‘met schreyende ooghen denuntierende dat den prins datelijcken deeser werelt overgeleeden was.’ Aldus met allerlei bijzonderheden in de onwaardeerlijke ‘private notulen’ van de Medemblikse pensionaris Nicolaes Stellingwerf;Ga naar eind1 in de officiële Resolutiën van Hare EdelGrootMogenden vinden wij, meer geserreerd: ‘overlydende en stillekens uytgaende omtrent half ses uuren na noen’, te weten dus op 23 april 1625, en inderdaad was het nog slechts een afsluiting nadat alle ter zake dienstige voorzieningen en maatregelen, zoal niet reeds formeel getroffen, dan toch waren voorbereid in de bedrijvigheden van de vervlogen maand. Het idee dat Frederik Hendrik opnieuw uit het leger zou overkomen vinden wij dan ook zelfs niet geopperd; maar wel weet de Venetiaanse ambassadeur, de dan aan het begin van zijn carrière staande topdiplomaat Alvise | |
[pagina 78]
| |
Contarini (di Tomaso), reeds onder dagtekening 21 april, dus twee dagen voordat het zo ver is, te melden dat het Haagse garnizoen zo lang is versterkt met twee compagnieën Duitse infanterie, beducht als men is dat er, gezien de Frederik Hendrik aangewreven remonstrantse sympathieën, ‘uit de assen van de vroegere godsdiensttwisten nieuwe vlammen van burgeroorlog’ zouden kunnen oplaaien.Ga naar eind2 Slechts één ding was er, dat nog moest worden geregeld, maar een dat dan ook wel de essentie zelf betrof van geheel de opzet, te weten het staatsrechtelijk bestel voor de toekomst. Maurits' verzoek aan de Staten niet rechtstreeks hunnerzijds zijn broer met de waarneming van het opperbevel te belasten maar hem te autorizeren dit zelf te doen, kan ongetwijfeld zeer wel aldus worden uitgelegd, dat hij ‘noch heel jaloux van syne autoriteyt’ was,Ga naar eind3 en wie weet is dat wel de meest voor de hand liggende uitleg; een soortgelijke jalousie zullen wij Frederik Hendrik zelf in zijn laatste levensjaar aan den dag zien leggen ten opzichte van zijn eigen zoon, maar is het al te ongerijmd de mogelijkheid te opperen dat Maurits zich hierbij ook, al is het maar tévens, kan hebben laten leiden door overwegingen van minder persoonlijke, van wat wij misschien het best kunnen noemen dynastieke aard? Immers, in de chaotische wirwar van wat er hier te lande aan staatsinstellingen en staatsrecht vaardig was kon een begrip als ‘dynastiek’ alleen worden ingepast in samenhang met het leiderschap in de nationale vrijheidsoorlog, welk leiderschap op zijn beurt in niets zo zeer was geconcretizeerd als in het bevel over het Statenleger. Wat Maurits dus mogelijkerwijze met de door hem bewerkstelligde regeling heeft willen beklemtonen, is dat het in de Prins van Oranje belichaamde leiderschap pas bij zijn dood mag overgaan op zijn opvolger. Toegegeven, dit zijn gissingen, maar wat buiten kijf lijkt, is dat de regeling zoals getroffen de positie van Maurits' opvolgers niet onaanzienlijk heeft versterkt. Als Frederik Hendrik rechtstreeks door de Staten met de waarneming van dat opperbevel was belast geweest, dan had men die toestand van voorlopigheid gevoeglijk nog wat kunnen laten voortduren totdat er, ongetwijfeld met de nodige vijven en zessen, iets definitievers was bekokstoofd. Zoals de zaken lagen echter werd met Maurits' dood Frederik Hendrik wel automatisch Prins van Oranje, maar waren even automatisch zijn militaire bevoegdheden geannuleerd, zodat in de precaire situatie van het ogenblik het Statenleger strict genomen verstoken was van een opperbevelhebber. Kortom, aldus de Staten van Holland, de ‘subite veranderinge’ die zich had voorgedaan bracht met zich mee dat ‘promptelijk’ diende te worden voorzien ‘op het generale commandement militair over alle het krijgsvolck te Water en te Lande opdat daer inne geen interruptie en viele.’ Aldus eenparig geconstateerd, stuurden de Heren ter versterking van de vaste Hollandse delegatie nog een commissie van elf uit hun midden naar de Staten-Generaal, waar zij nochtans, behoudens | |
[pagina 79]
| |
voor het eigen Hollandse prestige, vrij overbodig moet zijn geweest, gezien de ook daar reeds aan den dag gelegde, bijna roerende eensgezindheid. Na rijp beraad werd nog diezelfde avond - Maurits was immers pas om half zes overleden - een resolutie aangenomen, waarin zo veel subtiels valt te ontwaren dat zij verdient hier vrijwel in haar geheel te worden ingelast: ‘Also het Godt Almachtich behaecht heeft desen avont tusschen vijff ende ses uijren uijt desen jammerdael in sijn ewich rijck te haelen den Doorluchtigen Hoochgebooren Vorst ende Heere Maurits Prince van Orangie, Godtsaliger gedachtenisse, Ende oversulcx nodich is gevonden dat opte verseckeringe vanden staet vant Lant, de conservatie vande waere gereformeerde religie mitsgaders opte directie vant geene vanden Oorloge is dependerende ordre soude dienen gestelt te worden, is bij haer Ho. Mo. overleyt dat Sijn Excellentie Prins Hendrick is de eenige overgebleven soon van Hoochloffelijcke Memorie de Heere Prince Wilhelm van Orangie ende eenige nagelatene broeder vanden tegenwoordich overleden Prince van Orangie, die deselve met so grooten ijver ende cloeckmoedicheijt couragieuselijck heeft gemainteneert, Ende voorts gelet opte goede qualiteiten, groote ervarentheit ende experientie van deselve Sijne Excellentie hebben haer Ho. Mo. naer rijpe deliberatie daerop gehouden goet gevonden dat tot maintenement vande Unie ende den staet, rechten en de privilegien vanden Lande so int generael als van elcke Provincie int particulier, bescherminge vande waere gereformeerde religie, so die nu in de Provincien, geassocieerde Lantschappen ende steden bij publycque autoriteyt wert geexerceert, mitsgaders tot handthoudinge vande tegenwoordige regieringe ende totte directie ende beleit vanden oorloge te water ende te lande aen hoochgeseijde Heere Prince Hendrick sall werden gedefereert het Capiteinschap ende Admiraelschap Generael over het volck van oorloge te water ende lande in dienste deser Landen wesende, gelijck hem denselven staet gedefereert wert mits desen.’Ga naar eind4Na vaststelling van de tekst van de ‘commissie’ waarin dit alles vervat was, werd terstond een drietal heren afgevaardigd, te weten de Geldersman Hendrik van Essen, oud-rechter van Oldenbarnevelt, de Hollander Jan van Wassenaar, heer van Duvenvoorde, en Sweder van Haersolte uit Overijssel, om de nieuwe Prins, met aanbieding van harer HoogMogenden condoléances, de eed op die commissie te gaan afnemen. Het drietal vertrok nog diezelfde nacht naar het leger en kon reeds vier dagen later verslag uitbrengen hoe goed het allemaal was verlopen. Maar bij wijze van poignante bijzonderheid: op diezelfde 27ste april werd de nieuwe kapitein-generaal gemachtigd tijdelijk de een of andere compagnie ‘tot zijn garde te nemen’, te weten dan totdat de eigenlijke prinselijke garde ‘uyt Breda sall sijn gecomen.’ Tot wat was nu de nieuwe Prins van Oranje zo hals over kop benoemd? Het antwoord behoort ieder schoolkind te weten: tot kapitein- (en admiraal-)generaal der Unie, maar wat alleen de vakhistoricus geacht kan worden erbij te weten, is dat zeker deze formulering maar strict op de keper beschouwd ook de figuur zelf, een nieuwigheid betekende, want weliswaar had heel Europa Maurits bewonderd als opperbevelhebber, noem het maar kapitein-generaal van het Statenleger - en dat was hij trouwens ook wanneer dat leger zich, zo- | |
[pagina 80]
| |
als doorgaans, buiten de zeven bij de Unie verbleven gewesten bevond - maar zuiver op geduldig papier was hij eigenlijk alleen maar gewestelijk kapitein-generaal van die gewesten, waar hij tevens stadhouder was. Dat dit in feite generlei belemmering voor hem had betekend ook binnen de Tuin der Zeven Provinciën als de exponent bij uitstek van de generaliteitsgedachte bedrijvig te zijn had hij wel dubbel en dwars bewezen, maar bij ontstentenis van enigerlei interne generaliteitsfunctie zou hij bezwaarlijk zelfs maar hebben kunnen proberen bij de grote crisis van 1617-'19 zijn diverse stadhouderschappen als het ware te verdoezelen, zoals dit zijn neef Willem II in 1650 grotendeels wel zal gelukken. Kunnen wij dus wel zeggen dat door de opgedrongen noodzaak ‘prompt’ te handelen een feitelijke anomalie werd opgeruimd, dan moeten wij er niettemin bij bedenken dat het ook werkelijk de noodsituatie van het ogenblik was, waardoor zo iets werd mogelijk gemaakt. Hoe weinig vlot het in normale omstandigheden door de landprovincies zou zijn geaccepteerd, vinden wij aardig toegelicht in de Gedenkschriften van Alexander van der Capellen: ‘Dit hadde buiten kennisse ende last van de Provintien wel niet behooren te gescieden’, maar vooruit dan maar, ‘de tegenwoordighe constitutie van de saken ... excuseert dit werck van de Staeten, die andersints daertoe niet bemachtigt waeren.’Ga naar eind5 Dat trouwens, ondanks de haast die moest worden gemaakt, ook in de vergadering van Hare HoogMogenden wel enkele puntjes boven i's werden gesignaleerd maar noodgedwongen ietwat zwevende gelaten, kunnen wij tussen de regels doorlezen van het verslag dat de Hollandse gedelegeerden steeds nog op diezelfde avond van de 23ste april aan hun principalen kwamen uitbrengen van wat een paar deuren verder op het Binnenhof was of - want de heren behoefden maar op en neer te lopen - waarschijnlijk beter: werd bekokstoofd. In dat verslag vernemen wij namelijk ‘dat het Capiteynschap Generaal over het krijgsvolk te Lande ende het Admiraalschap Generaal over het krijgsvolk te water gesteld soude worden op sijne Excellentie Prince Hendrik, in aller voegen en manieren als hoogl. memorie Prince Maurits die gehad en gebruikt hadde bij het leeven van den Heere Graave Willem van Nassau.’ De Friese neven - want dat Willem vullen wij aan met Lodewijk - moesten dus wel degelijk nog even in het schema worden verwerkt en in het rapport van de driekoppige delegatie die naar het leger gestuurd was kunnen wij dan ook lezen hoe Willem Lodewijks broer en opvolger Ernst Casimir als eerste van de ter plaatse aanwezige hoge officieren gehoorzaamheid aan de nieuwe opperbevelhebber heeft gezworen. En nog even à propos van die deputatie zelf: voor een zo hoogwichtig besogne als het onderhavige is het iets zeer uitzonderlijks Hare HoogMogenden niet meer dan drie mensen te zien afvaardigen, in casu dus een Geldersman - allicht! -, een Hollander - helemaal allicht! - en een Overijsselaar. Misschien wordt het geval ons echter duidelijk als wij op de presentielijst voor die 23ste april gewaar worden dat voor Zeeland en Utrecht elk slechts | |
[pagina 81]
| |
één gedeputeerde aanwezig was, waarvan dan de Zeeuw, Joachimi, bovendien nog die week het voorzitterschap bekleedde. Maar wat wij dan nog wel erbij moeten veronderstellen, is dat Friesland en Groningen, die allebei namelijk wel meerkoppig vertegenwoordigd waren, zelf liever verstek lieten gaan bij een plechtigheid waar, al was het dan officieel met hun instemming, de man die zij als stadhouder employeerden respectievelijk van plan waren aan te stellen, zo zeer nadrukkelijk als nummer twee figureerde. Nochtans, in hoeverre de modaliteiten waarmee deze overgang gepaard ging een positieversteviging voor de dynastie met zich meebrachten - welteverstaan dan voor de hoofdtak - zou eerst later geleidelijkaan blijken; vooralsnog was slechts waarneembaar dat Frederik Hendrik iets van Maurits overnam, en wat hij dan wel, door de ogen van het volk bezien, overnam, vinden wij altijd nog het pregnantst uitgedrukt in de beeldspraak van de jonge Constantijn Huygens door wie immers deze opvolging is bezongen in een van de maar al te schaarse gedichten die in onze moedertaal zo ongeveer de status van klassiek hebben bereikt, de Scheepspraat over vrije schepen, maar die tegelijkertijd - een zo vrij mens is nu eenmaal een dichter - ook één enkel scheepje zijnGa naar eind6 en waar de ‘te kooi ekropen’ stuurman Mouring aan het rad vervangen wordt door de van dutten warse Mooy Heintje. Nog steeds zo fris als een gedicht maar zijn kan, maar daarbij tevens een kostbare graadmeter voor wat er aan dynastieks bij de episode te pas kwam. Wanneer wij dat Mooy Heintje als het ware zien opspringen om het onbeheerd gebleven stuurrad over te nemen, dan beeldt, mogen wij wel aannemen, de zelf zo vurige Oranjeklant Huygens volkomen zuiver uit wat er in het globale volksbesef gebeurd was, maar dezelfde zeer ter zake kundige Huygens maakt ook, zij het misschien een beetje obligaat en in ieder geval vrij achteraf, wel degelijk melding van ‘de reeders die hem kozen’. En wat riepen nu die reders? ‘Welaan, 'tis de jonge Vaer.’ Nu mogen wij veilig aannemen dat in deze eeuw waarin de gemiddelde levensduur zo veel korter was dan de aan onze generatie toegemetene, niet heel veel in het jaar 1625 nog florerende regenten met eigen ogen de grote Zwijger aanschouwd, laat staan hem uit eigen frequentatie gekend hadden, maar inderdaad zagen wij in de considerans bij Frederik Hendriks benoeming nog vóór zijn eigen ijver en kloekmoedigheid - die echter ook meetelden - gememoreerd dat hij, behalve nog, secundo, de enig overgebleven broer van de ‘tegenwoordich overleden’ Prins Maurits, de ‘eenige overgebleven soon’ is van Prins Willem hoogloffelijker memorie. Dus al ging het dan formeel gesproken om een benoeming in staatsdienst, waar het de Nassau's uit de prinselijke tak Oranje betrof werd het klaarblijkelijk reeds bij de tweede generatie - 2b om precies te zijn - vanzelfsprekend geacht hierbij allerlei dynastieke verworvenheden in het geding te betrekken. En trouwens, was ook niet reeds Maurits, hoewel nog ambteloos student, terstond na de moord op zijn vader | |
[pagina 82]
| |
ingeschakeld voor het richten van flinkheidssermoenen tot bedreigde vesten zoals Brussel en Antwerpen? Hierbij moet natuurlijk niet worden vergeten dat, al mag dan het geval met de Oranjes hier te lande iets te enen male uitzonderlijks zijn geweest, ook nog diverse monarchieën in de zeventiende eeuw electief waren, dus gebaseerd op de een of andere vorm van benoeming, al klinkt dan ‘keuze’ ietwat elitairder. In Polen kwam dit doorgaans neer op jammerlijke chaos, maar, om van de alleroudste monarchie, de tot 1665 electieve Deense, niet te spreken, de H. Roomse Keizerskroon zelf was al de nodige generaties lang bij electie terechtgekomen op de kruin der opeenvolgende hoofden van het Huis Habsburg-Oost. Datgene wat als dynastiek moet worden aangemerkt in een staatsbestel werd in die eeuwen zonder nadrukkelijk neergeschreven constituties, meer nog dan in naar ons idee staatsrechtelijke gedaanten, belichaamd in wat wij thans plegen aan te duiden als ‘het protocol’. Zo veel is in ieder geval zeker, dat het republikeinse staatsbestel waar bij dezen Prins Maurits werd opgevolgd door Prins Frederik Hendrik zich in dit opzicht niet onbetuigd liet. En wel te bedenken: voor zover protocol iets is dat wordt botgevierd tegenover het buitenland, konden, al liet ook de provincie Holland zich naar best vermogen erbij inschakelen, alleen de Staten-Generaal protocollair optreden. Welnu, wat de Generaliteit in Maurits had verloren en wat zij in Frederik Hendrik hoopte terug te vinden was niet zo eenvoudig onder woorden te brengen, maar minder duidelijk in zijn essentie was het daarom niet: de nationale leidersfiguur. Dienovereenkomstig werd dan ook misbaar gemaakt en geprognosticeerd. Het begon met een hoogst officiële notificatie door een afvaardiging uit Harer HoogMogenden eigen midden aan de in Den Haag geaccrediteerde ambassadeurs, de Franse, de Engelse en die van Venetië, alsmede door de griffier aan de residenten van Zweden en Brandenburg. En om even op het verhaal vooruit te lopen: al deze lieden kwamen hunnerzijds geheel naar behoren namens hun bazen de Hoge Vergadering condoleren en congratuleren met respectievelijk het overlijden van Maurits en de aanstelling van Frederik Hendrik. Andere souvereine bazen, zoals bijvoorbeeld Christiaan IV van Denemarken, die nog geen vaste en toevallig ook juist geen buitengewone vertegenwoordiger in Den Haag hadden zitten, condoleerden en feliciteerden achteraf schriftelijk. Maar ook binnenslands viel er, nog afgezien van de opvolging, bij dit sterfgeval in den Huize Oranje voor de souvereine vergadering der Staten-Generaal het nodige niet slechts te condoleren maar ook verder te regelen. Voor deze, plus ook voor andere souvereine vergaderingen; in totaal natuurlijk zeven waarbij nochtans, zo ooit, dan in een geval als dit zes vrijwel in het niet verzonken in vergelijking met de Heren van Holland die niet slechts in vergadering bijeen waren toen zich het vorstelijk sterfgeval voordeed, maar op wier grondgebied, ja, op wier eigen Binnenhof die vorstelijke laatste adem was uitgeblazen. | |
[pagina 83]
| |
Gecondoleerd moest bijvoorbeeld worden Maurits' enige volle zuster, Emilia gezegd prinses van Portugal, maar verder ook, als neef, ‘de Koninglijke Majesteyt van Bohemen’ en, niet te vergeten, de jonggehuwde Amalia, bij dezen prinses van Oranje geworden in dienstbare absentie van haar bijbehorende prins. Maar dat de toekomstige grootmoeder van Willem III van meet af aan ook wel alleen dit soort dingen wist op te vangen, is iets waarvan wij ook nu nog een echo kunnen opvangen, zelfs in de, op de dag van Oldenbarnevelts gevangenneming na, zo door en door zakelijke ‘Resoluties’ van Holland. Beseffen wij wel: toen een deputatie uit de Staten van dit gewest haar kwam bezoeken, was de nieuwe kapitein-generaal nog geen Stadhouder; na uiting van haar treurnis over de dood van ‘haaren Broeder’ liet de nieuwe Prinses dan ook niet na ‘haaren Heere ende Man den Prince Henrik, nu Prince van Orange’ aan ‘het Land’ te recommanderen, al bedankte zij ook de Heren Gedeputeerden ‘van de eere alreede denselven beweesen, ende dat sy verhoopte, dat deselve het Land met getrouwigheyd soude dienen.’Ga naar eind7 Afgezien van dit soort plichtplegingen echter waren er nog tal van andere aspecten waaronder deze Staat en zijn souvereine geledingen bij het vorstelijk sterfgeval werden betrokken. Hierbij is dan nog niet eens primair gedacht aan de begrafenis; die kon naar zeventiende-eeuwse noties wachten, maar wel moest om dat wachten mogelijk te maken het lijk terstond worden ‘geopent’, waartoe dan ook in absentie van Frederik Hendrik op een ‘vertoog’ van 's Prinsen raden en hofmeester de Staten van Holland autorisatie verleenden; maar of zij ook bij de balseming van een minder prinselijk lijk drie heren uit hun midden zouden hebben afgevaardigd ‘om daar over te staan’?Ga naar eind8 En na de ‘opening’ van de overleden prins zelf kwam op 3 mei die van zijn testament, waarbij opnieuw op uitnodiging van de afwezige opvolger, behalve een afvaardiging uit de Staten-Generaal en uit de Raad van State, een aantal heren uit de Vergadering - alsook, terloops gezegd, uit het Hof - van Holland aanwezig waren.Ga naar eind9 Op de kop af een week te voren echter was nog eens duidelijk gebleken hoe delicaat de verhouding wel zijn kon tussen het Statencollege dat als veelhoofdige graaf Holland regeerde en die ene Doorluchtige Familie die in Holland was ingezeten, toen een probleempje aan de orde kwam, waarop kort en bondig geresolveerd werd in de navolgende termen: tot recht begrip moet men erbij weten dat onmiddellijk na Maurits' dood door dezelfde Staten van Holland aan zijn hofmeester, stalmeester, secretarissen en griffier order was gegeven zijn hele hebben en houden ‘wel te bewaaren ende niet te laaten dissipeeren ofte verminderen.’ Welnu, ‘Op het versoek van de Secretarissen van den overleeden Prince, noopende de Papieren aan haar versogt na het Leeger te senden: Is verklaart, dat se deselve moogen laaten gaan beslooten aan sijne Excellentie Prince Hendrik, behalven de Papieren van de veranderinge der Magistraten van de Steeden, die niet van noode en zyn te senden voor dat op het Stadhouderschap sal weesen gedisponeert.’Ga naar eind10 |
|