| |
| |
| |
Het leven der Aernoutsbroeders
Over de jonge Aernoutsbroeder en hoe hij de wereld leert kennen
Dikwijls heb ik horen praten over Aernout en zijn streken, en ook over zijn kindertijd. Maar nooit heb ik gehoord van een pastoor of deken, die mij precies uit de doeken zou kunnen doen welke gedragsvormen hij vanaf zijn geboorte aanneemt. Toen heb ik dat aan een jongen van de vlakte gevraagd. Die antwoordde mij, dat hij zich kon herinneren hoe Aernout pleegt op te groeien en hoe zijn leven een aanvang neemt.
Soms spruit hij voort uit een rijkeluiszoon, die zijn leven met ledigheid heeft gevuld. Maar dat is deze keer niet het geval. Want wanneer een haveloze zwerver een kind verwekt bij een hoer, dan is het kermis in Kommerkerken. Met een windbuil vol geld zoekt hij dan de vlakte op. Maar de hoer, Aernouts moeder, zwijgt, want ze heeft een list uitgedacht. Als haar buik voor de zoveelste keer gesprongen is - men houdt het niet voor mogelijk - dan legt ze haar kind zonder zich te schamen in de kerk te vondeling.
En zo begint voor Aernout het leven. Hij is er de oorzaak van, dat zijn moeder en vader ver wegtrekken uit het land, terwijl hij alleen achterblijft in de kerk. Hoewel hij nooit een meester of peetvader heeft gehad, en nog geen twee regels heeft leren lezen, zingt hij toch zo hard als een koorknaap, maar dat komt dan door de koude plavuizen. En ook de knagende honger sterkt hem in de leer, zodat hij steeds harder gaat zingen. Maar als de pastoor de klok voor de mis komt luiden, dan treft hij de vondeling nog onverzwakt aan. En hij bevrijdt hem uit zijn kwelling van honger en kou.
Vervolgens wordt Aernout grootgebracht in zijn peuterjaren door een bedelvrouw. Onvervaard trekt ze met hem langs de straten en werkt alle mensen op hun gemoed, waardoor ze haar
| |
| |
des te meer boter, kaas, en niet te vergeten brood geven. Ze stopt dit allemaal weg onder haar borstrok, in haar kleed of in haar voorschoot. En daardoor komt Aernout op den duur klem te zitten, zodat hij zelf moet gaan lopen aan de hand van dat mens, aangenomen dat hij in leven blijft.
Nog eens vier jaar verwijlt Aernout dan bij die vrouw, die hem nu niet meer aan de hand meevoert, maar naar de drukste gedeelten van de stad stuurt, waar hij dagelijks vier of vijf straten moet afwerken. Daardoor ontwikkelt hij zich tot een ware vagebond. Onder zijn oksel zit een boog op zijn formaat vastgegespt, waarmee hij vogels van kant maakt. Weet hij er veel te raken, dan mag hij wat eerder thuiskomen. Wanneer hij zijn staat van dienst nagaat en vaststelt dat hij goed kan schieten en ook bedriegen, dan laat hij dat mens in de steek. Aernout heeft dan - reken maar uit - de volle acht jaar als vondeling geleefd, tot het moment dat hij een volleerd oplichter is.
Weet ge wat hij dan gaat doen? Gedurende vier jaar leidt hij naar mijn weten een blindeman langs de herbergen, die deze wil aandoen. Daar krijgt hij in zijn nap drank uitgeschonken. En terwijl hij zijn meester het bier geeft, drinkt hij zelf de wijn op. Zo blijft Aernout een ware schavuit, in al zijn doen en laten. Telt men bij de eerste acht jaar deze vier op, dan heeft hij nu twaalf jaar doorgebracht. En met zijn oplichterijen verdient hij nu meer dan ooit tevoren.
Ook al heeft hij veel kwaads aangericht, hij gaat zich nu beteren zoals men van een jonge wolf of kreeft mag verwachten. Want al zijn zinnen zet hij nu op bikkelen, dobbelen en gokken. Zijn hals is zwart aangekoekt van het vuil, en bruin verbrand is zijn nek van de zon. Lopend met een stok die zijn grootste schat is, trekt hij rond langs de boeren. Dan breekt de dag aan, dat hij tot de slotsom komt dat hij nu oud genoeg is - namelijk een jaar of zestien - om een meisje te benaderen. Hij gaat overal in het rond kijken of hij een lichte meid zou kunnen krijgen, die hem in bed goed aan zijn gerief kan helpen en die hem van het
| |
| |
gebedel kan verlossen. Want hopelijk heeft ze wat geld om hem fraai uit te dossen, of om af te geven op plaatsen waar hij drinkschulden heeft gemaakt. Ze verdient het namelijk gemakkelijk met de pruimedans: God lone de hoerenloper die wil schuiven.
Aldus heeft Aernout twintig jaar doorgebracht. Zijn snol rent als hij maar een kik geeft: hij heeft zijn zaken prima voor elkaar. Vervolgens zwerft Aernout nog vier jaar langs de wegen, van hot naar her, vooral naar plaatsen waar de rijken zich plegen op te houden. Daar weet hij zich een paar vossestaarten te verwerven, als teken van geleerdheid. Want hij heeft zich veel boekenwijsheid aangemeten, zodat hij nooit meer met een mond vol tanden staat in het gezelschap van voorname dames en heren. Ten einde Sint Everaert de juiste eer te bewijzen, gaat hij een geknoopt net dragen. Maar dan moet hij zware stokslagen incasseren. En mocht hij deze weer te boven komen, dan zal hij zeker binnen een jaar van zijn zinnen beroofd zijn.
| |
Over de oude en de jonge Aernoutsbroeder, in de vorm van een tweespraak die vermakelijk is om te lezen
De meester
Aernout, vanwaar komt ge gelopen met uw geknoopte net? Zijt ge dol of beroofd van uw zinnen, dat ge geen betere kleren aantrekt?
Aernout
Mijn mantel voldoet beter dan het schijnt, want de knopen laten geen wind door. Alleen de gaten daarnaast bezorgen mij vaak kou.
De meester
Aernout, zijt ge dol of de draad kwijt? Het hagelt, sneeuwt en vriest dat het kraakt. Vanwaar komt ge aangesneld?
Aernout
Ge moet weten Meester, dat ik van Zeldenwel kom, waar ik in
| |
| |
handen viel van een boosaardig man. Want dat heerschap wist mij te verschalken, en deed me op de pijnbank belanden. Hij had graag zekere nieuwtjes van mij vernomen, maar ik wenste geen mond open te doen. Mijn geheimen waren namelijk zo groot, dat er geen sprake van kon zijn dat ik ze hem zou zeggen.
De meester
Aernout, het moet gezegd zijn: uw zwijgen getuigt van grote wijsheid, en dat geldt ook voor het in bedwang houden van uw tong, zodat er geen kwaad woord over uw lippen kwam met betrekking tot uzelf of uw kameraden. Nu zegt mij, Aernout, kunt ge goed tellen?
Aernout
Welzeker Meester, met behulp van dobbelstenen leerde ik de beginselen van de rekenkunst kennen, en wel zo dat ik er mijn kousen mee verloor. Daardoor zijn gedurende de hele winter niet alleen mijn handen maar ook mijn voeten bijkans afgevroren. Nu moet ik langs de wegen zwerven.
De meester
Aernout, wat is één?
Aernout
Wat mij betreft hetzelfde als niets. Als ik u het voorbeeld noem van iemand die zijn rechteroog heeft verloren, en die met zijn linkeroog nauwelijks iets ziet, dan telt dat toch nauwelijks voor één, vindt u niet?
De meester
Aernout, wat is twee?
Aernout
Dat is iemand, die 's winters met zijn blote kont in de sneeuw zou gaan zitten. Die zou dan flink kou lijden, maar niettemin zou hij kunnen zien hoe zijn beide billen bewaard bleven.
De meester
Aernout, wat is drie?
Aernout
Dat is een schavuit met zijn vriendin, die met elkaar liggen te
| |
| |
slapen op een bed zonder linnen lakens van nauwelijks een el breed. Hoe zou er dan nog een derde bij kunnen?
De meester
Aernout, wat is vier?
Aernout
Dat is een sjanker en een druiper, en nog twee dingen die ik niet wil noemen, te weten twee bescheten billen die getoond worden als een wapenschild. Van mijn part moogt ge ze kussen.
De meester
Aernout, wat is vijf?
Aernout
Dat zijn drie wijven zonder oren, plus twee blinde priesters die vrijwel doof zijn. Zulke mensen zijn waarlijk voor het ongeluk geboren.
De meester
Aernout, wat is zes?
Aernout
Wanneer twee schavuiten de mis horen, twee hoeren spinnen, en twee bedelaars verstandig worden, dan moeten ze het wel zeer te kwaad hebben.
De meester
Aernout, wat is zeven?
Aernout
Twee nonnen die onkuis leven, twee monniken die weglopen uit hun klooster, twee kanunniken die hun prebenden verkopen, en een geldlener zonder naastenliefde, die worden zeer door God verafschuwd.
De meester
Aernout, wat is acht?
Aernout
Iemand, die met twee verbrande schenen komt aanlopen, op twee gelapte schoenen. En die daar dan haringvet op smeert, en u voor een maal uitnodigt. Maar die dan twee schurftige koeiekoppen serveert in het heetst van het jaar. Dat is nog eens een
| |
| |
zeldzaam gerecht om aan te schaffen!
De meester
Aernout, wat is negen?
Aernout
Mijn hemel, die bedreven een wulps spel: twee begijnen, twee begarden, drie lekezusters en twee cellebroeders, en allemaal dienen ze God met hun aars. Daarmee heb ik de worp vier plus vijf in één zin uitgelegd.
De meester
Aernout, wat is tien?
Aernout
Dat zou te gek zijn om te zien: acht blinden aan tafel, met voor zich een vis, in de herberg van een blindeman; wat zouden die om zich heen graaien, voor ze alle graten verwijderd hadden! Zo verklaar ik u de worpen twee plus één met zes plus één.
De meester
Aernout, wat is elf?
Aernout
Zijt ge dat als zot niet zelf? Maar ik heb ook een andere oplossing: vier mensen die hun geld opeisen, vier advocaten uit de stad, en nog drie makelaars daarbij; zulke mensen doen graag zaken, maar het zijn regelrecht leugenaars zonder eergevoel.
De meester
Aernout, wat is een compleet dozijn?
Aernout
Dat zijn vier schavuiten, met vier schelmen en vier hoeren op zwart zaad. Zo'n dozijn zal nooit rijk worden
De meester
Aernout, wat is dertien?
Aernout
Dat is de snotneus die ge de hele winter door moet dragen. En ook het platlopen van het boerenerf op twee schoenen zonder zolen. Zou men dan zeggen: ‘Ga met God’, dan is zeker aan hem besteed wat de ellendigen plegen te krijgen.
| |
| |
De meester
Aernout, waaruit bestaat uw inboedel?
Aernout
Uit een pot aan een draad, waarin de vis boven een strovuur te koken hangt. En uit een tafel zonder laken, een drinkbeker met een gat, een kandelaar zonder voet en een schotel die door garen bijeen gehouden wordt. Zo'n inboedel past precies bij mij.
De meester
Aernout, wat is Bijsterveld?
Aernout
Dat is een lege geldbuidel, honger en twee blote benen in de kou, te zamen met een bord zonder dobbelstenen en een vrijwel lege mars: zo woont men in de burcht van Bijsterveld.
De meester
Aernout, zeg mij zonder omwegen: waarom loopt ge met dit net?
Aernout
Meester, ge kunt er geen touw aan vastknopen. Daarom draag ik het onderweg.
De meester
Aernout, hoeveel knopen telt dat net?
Aernout
Meester, het is mij zo aangemeten. En langs de mazen vind ik evenveel steken als knopen.
De meester
Aernout, wat hoort er verder bij het net?
Aernout
Een gaai die van onder lekt. En verder twee verschillend gekleurde kousen, daaronder een paar afgetrapte schoenen, en niet te vergeten een wit linnen broek. Dan nog een keurig geknoopt beursje van glanzende zijde, piekfijn in elkaar gezet, en vanzelfsprekend twee dobbelstenen, daar mag geen twijfel over bestaan. Ook een beschaafde tong bij publiek optreden hoort erbij. En ten slotte is het van eminent belang een voor- | |
| |
beeldig gedrag te vertonen. Immers, zij die erbij lopen als straatslijpers horen door de honden verjaagd te worden, want het is bedroevend dat zij het net durven dragen.
De meester
Aernout, hoe zijt gij grootgebracht?
Aernout
Toen mijn vader en moeder mij in de wieg zagen liggen, begonnen ze elkaar onder luid misbaar met de vuist toe te takelen. Mijn vader bezat staf noch zwaard, zodat mijn moeder hem in het haardvuur kon smijten en geducht begon af te tuigen. Daarop zette ik het op een krijsen, omdat ze al vechtend hun hele bezit met de grond gelijk dreigden te maken. Want al was ik nog zo jong, ik was zeer bij de pinken. Mijn moeder heeft me toen te vondeling gelegd. En dat is alles wat ik van mijn eerste levensjaren weet.
De meester
Aernout, waar hebt ge schoolgegaan?
Aernout
Te Sint-Truiden, bij de steenkolenberg. Daar zat ik zo dicht bij het vuur, dat ik het al gauw moest merken. Ik was daar haantje de voorste, hetgeen nog af te lezen is aan de schroeiplekken op mijn schenen. Vandaar smeerde ik hem weer naar Tricht langs de Maas. En daar studeerde ik af als nietsnut.
De meester
Aernout, waarmee verdient ge de kost?
Aernout
Dat zal ik u als deskundigen onder elkaar zeggen. Mijn werk bestaat uit het plukken van die mij steken. Maar geen dag slaag ik erin om ze allemaal de kop in te drukken, want ze verstoppen zich in de naden van mijn kleren. Gezeten in het struikgewas onder het bladerdak van een boom heb ik mijn handen vol, totdat de zon ondergaat. Dan trek ik weer mijn werkpak aan, en steven rechtstreeks op een boerenerf af, in de hoop daar iets te kunnen vangen. Maar wanneer de hond mij in de gaten krijgt,
| |
| |
begint hij vreselijk tekeer te gaan, zodat ik mij met een paaltje moet verweren en het poortje van de omheining weer snel sluit. En daaruit bestaat het ambacht, dat ik uitoefen.
De meester
Aernout, hoe betaalt ge uw verteringen?
Aernout
Dat zal ik u naar beste vermogen uit de doeken doen. Brood scharrel ik in grote hoeveelheden bij elkaar, en ik slijt het weer tegen een billijke prijs. Zo weet ik geld in handen te krijgen. Weinig geef ik om de schande, want ik strijk rustig bij een haardvuur neer, al ben ik daar niet welkom en evenmin op mijn plaats. Overhaast slok ik dan de milt van een haring naar binnen. Maar bijkans moet ik het loodje leggen, zo wordt mijn hoofd toegetakeld. Daarna pleegt zo'n gezelschap te zeggen: ‘Luister eens, Klaas, we willen weer vrede sluiten. Ge kunt onze toorn afkopen door zes volle kannen bier te laten aanrukken.’ En ten koste van mijn kop wordt er dan afgedronken. Met de rest van het broodgeld betaal ik mijn logies. Zo afschrikwekkend verlopen nu mijn avonturen.
De meester
Aernout, hoe vergaat het u bij het opstaan?
Aernout
Afgetuigd als een hond word ik wakker, mijn hoofd vol builen en mijn huid rood gebeten door luizen en vlooien: dat is alles wat ik zie. Dan ga ik mij krabben en schuren, zodat mijn vel vuiler wordt dan het verenpak van een raaf. Zo ziet mijn gouden morgenstond eruit.
De meester
Aernout, waar hoort ge de mis?
Aernout
In de groene aanplant van het woud vind ik mijn kerk. Daar hoor ik de leeuwerik zingen, de koekoek en de vlugge nachtegaal. Ik versta de taal der vogels even goed als gij die van uw pastoor. Maar altijd is mijn hart door kommer bevangen.
| |
| |
De meester
Aernout, welke preek hoort ge aan?
Aernout
Die wordt verzorgd door de boer, die mij van zijn erf wil jagen. Hij schreeuwt mij toe een ambacht te leren, zodat ik volgens hem weer in de gunst zal komen. Maar zijn woorden sla ik in de wind. En zo leef ik naar het gebod van de boer, die mijn heer en gebieder is.
De meester
Aernout, waaruit bestaat uw huisraad?
Aernout
Uit naald en draad, om er mijn versleten kleren mee te naaien. En uit een in vieren gespleten stok, die ik gebruik als ellemaat om de leden van mijn vriendin op te meten. 's Ochtends gaat zij gekleed in het blauw en groen van een pauw.
De meester
Aernout, wat is uw wijngaard?
Aernout
Een bevallige, goed onderhouden doornstruik, die niet gesnoeid of opgebonden hoeft te worden. 's Morgens vroeg weet ik hem wel te vinden, afgeladen met smakelijke bosbessen die mijn eetlust geheel verzadigen.
De meester
Aernout, waaruit bestaat uw winterkost?
Aernout
Uit een gekloofde raap, die ik met mijn handen uit de grond trek en met mijn tanden schil. Zonder bezwaar kan ik er heel wat wegwerken. En evenmin zal ik er een lopende blaas aan overhouden.
De meester
Aernout, welke liefde koestert gij het meest?
Aernout
Die voor een goed leggende hen en voor een koe die veel melk geeft, omdat de buitenman daar zijn voordeel mee kan doen.
| |
| |
Zoals hij is er menige Aernout, die met het geknoopte hemd is uitgerust. En die lui is, geen zin heeft om wat uit te voeren, en die bijgevolg meer dan eens door de boer gekapitteld wordt, wanneer hij langskomt om iets binnen te halen. Menigeen ziet men dan ook in het gasthuis sterven. Ook zij die in hun goede doen kleren en kapitaal verzopen hebben, moeten het zwaar ontgelden. In het algemeen kunnen zij hierbij geteld worden, die hun huis, grond, inkomsten en erfdeel verdobbelen, en die achter het vrouwvolk aanzitten met wie zij hun leven, bezit en gezonde verstand verspelen: ze zullen getrakteerd worden op een hard regime, uit naam van Sint Mager en Sint Pover.
Hun wet volgt hierna. Lees deze dikwijls over, opdat alle punten goed tot u doordringen. Zij die er geen acht op slaan, mannen dan wel vrouwen, zullen vanzelf op hun tijd dit regime wel voelen, aangenomen dat ze onbezorgd doorgaan met zuipen en potverteren. Het geld vliegt uit de la en hun kleren raken ze kwijt, zodat het een opluchting is om in het gasthuis te mogen sterven.
De heilige Sint Mager van Gekhuizen, abt van Boevenbergen, prior van Bijsterveld in het gewest van Slempenstein, bisschop Zonderzorgen van Klein Erenberg, proviandmeester van de machtige keizer van Vastenhuizen, groet alle Aernoutsbroeders zeer, ten einde hun de hierna beschreven heilige orderegel te verklaren.
Wie nu wil horen, dient zijn oren te spitsen en complete stilte in acht te nemen. Span u van ganser harte in om de hierna gedetailleerd beschreven wet van Sint Mager te doorgronden. Pas deze overal en te allen tijde toe, zodat een vrolijk bestaan met uw medebroeders gegarandeerd is. Neem mijn lessen compleet ter harte. Schaam u niet om het pad der deugd te verlaten, maar volg de weg van ontucht en oplichterij naar eigen inzicht van wat onkuis is, onfatsoenlijk en verkeerd. Zou het zo uitkomen, dat gij nog voor uw dood uw kinderen deze wet kunt
| |
| |
overdragen, eis dan dat zij deze nimmer versmaden, want anders zullen Pover en Mager hen te grazen nemen.
| |
De wet met ongekend zware leefregels ten dienste van de arme Aernoutsbroeders; daarna over de wijze waarop een jonge Aernoutsbroeder de wereld verovert
Eerst kunt gij het nodige leren over het habijt van de broeders. Het dragen daarvan beschermt 's winters tegen grote hitte maar niet tegen kou, want de ellebogen worden door de mouw gedragen. Daartoe heeft de Heilige Vader, Sint Magerzot, een gebod doen uitvaardigen met de opdracht zijn heerschappij te aanvaarden en hem te dienen. En de eerste die de leefregel van de knoop en het net ging volgen, kwam van Gekhuizen.
Maar ik zal u verder vertellen over de heilige voorschriften, in onze landstaal en zonder vreemde woorden te gebruiken. De eerste broeder die hij opnam, trad vol ijver in: het was broeder Aernout. Maar het zou hem spoedig berouwen, want het viel hem hard om deze orderegel trouw te zijn, daar menige dag treurig verliep door honger en dorst. Het was een zwaar gelag dat hij ter wille van zijn orde had te verduren.
Ik durf er bijna een eed op te zweren, dat hij gedurende zijn hele leven geen vrolijke dag meer heeft gekend, want zijn dagen van voorspoed waren geteld. Maar Sint Mager gaf hem de kans om als abt heer en meester te worden van deze Orde der Schooiers. Daartoe rustte hij hem uit met bovennatuurlijke kracht, zodat hij op eigen beweging andere broeders leerde ompraten. Want Heer Mager ontvangt iedereen in genade, die bereid is om het habijt van zijn orde te dragen. Hij spande zich immers zeer voor zijn orde in door deze van aanzienlijke privileges te voorzien. Daar is de orde uit voortgekomen, aangezien ze de grondslagen vormen voor de leefregel. En de abt stond steeds klaar om een nieuw privilege in ontvangst te nemen, door te zeggen: Benedicite Dominus.
| |
| |
Lieve gezellen, wenst gij u te bekeren tot de verering van de Heilige Orde, dan kunt gij de Regel der Schavuiten opgelegd krijgen. Ge dient deze met heel uw verstand na te leven, en ge moet in volle overgave beloven om zowel in voor- als tegenspoed onze Heilige Orde in ere te houden. Ook al zijt ge nog jong, toont u in deze als een man.
Gij wordt geacht van het volgende op de hoogte te zijn. Volgens de regel en de wet van Sint Mager dient ge altijd het habijt van de orde te dragen. Dit bestaat uit een geknoopt hemd en een net. Wij zullen u dit minzaam ter hand stellen. Maar eerst dient ge uw kleren naar de kroegbaas te brengen. Of het nu om een broek, vest of fraaie mantel gaat, ge dient dit onverwijld uit te voeren. Eveneens hebt ge uw hoed, kousen en bevallige schoenen achter te laten. Wanneer gij, lieve zoon, uw lot aan dat van de orde wilt binden, dient ge u dun voor de hagel en luchtig voor de wind te kleden. En leg u daarbij geen beperkingen op!
Ook dient ge als een dwaas rond te dolen, want ons klooster is zeer ver weg gelegen, terwijl onze wijdvermaarde slaapzaal in vlammen is opgegaan, al mocht het geen naam hebben. Al wat goed is, dient ge te haten, en elke deugd moet ge verzaken. Ge moet alle dwaasheid aanvaarden, en spotten met alle wijsheid. Ook dient ge allerlei streken uit te halen en zelden deugdzame taal te spreken: vloek en scheld, en hang de losbol uit, die geen deugden kent en niet weet wat werken is.
Wanneer ge het hof van voorname heren betreedt, eer en prijs dan het keukenpersoneel, want dan kunt ge verzekerd zijn van vlees, brood en wijn. Zet het meteen op een eten en drinken, en omhels de kruik. Maak van de buik dan uw God, en laat u al schranzend niet van de wijs brengen. Promoveer de keuken tot uw godshuis. Zing bij de Primen alleen dat andermans ja uw neen moet zijn. Sla de Tertiën, Nonen en het De Profundis over, maar kies alleen de momenten uit waarop ge iets in uw mond kunt steken. Sla ook het Magnificat over, en besteed die
| |
| |
tijd aan het volproppen van uw maag. Eveneens dient ge het Pater Noster en het Credo voor uw heil achterwege te laten, want deze behoren niet tot de regel die Sint Mager u zegt te onderhouden. Laat die maar prevelen door nonnen en begijnen, die minder heilig zijn dan ze eruit zien.
Draag uitsluitend zorg voor uw eigen genot, in het bijzonder voor het spoelen van uw keel. Nooit hebt ge meer werk te zoeken, want uw dagen dienen gevuld te zijn met niets doen.
Hiermee is u in kort bestek de regel en de ondragelijk zware wet van de schamele Aernoutsbroeder verklaard. Lees die dagelijks over, en laat het goed tot u doordringen. Wanneer ge onderdaan wilt zijn, dan zal het u zeker helpen om u naar de genoemde wet te leren voegen. En al is het zo, dat ge bij tijd en wijle door kommer wordt bevangen, geraak dan niet geheel ontgoocheld en van uw stuk maar roep uit: ‘Zo wil ik leven en sterven!’ ook al hebt ge daar zeven maal per dag spijt van. Voorts is u bij deze inzicht gegeven in de jonge Aernout en al zijn ontberingen. Hoe zijn karakter zich verder ontwikkelt, zal ik u hierna ontvouwen.
| |
Hoe Aernoutsbroeders vrouwen moeten aanspreken, wanneer hun echtgenoot niet thuis is
Wanneer ge krom loopt van de honger, en uw maag hol tegen uw ribben slaat, en wanneer ge dan een dorp of stad binnenkomt, verregend, beslijkt, koud en kletsnat, wel zo dat uw tanden klapperen, en wanneer ge dan geld noch goed hebt, vlees noch brood, terwijl uw honger en dorst ongekend zijn, hoor dan wat u moet ondernemen. Stoutmoedig dient ge uw initiatieven te ontplooien, door meteen het eerste het beste huis binnen te treden met de woorden: ‘Laat alle demonen hier het veld ruimen!’ Zwaai daarbij beheerst met uw zwerversstaf en zeg dan: ‘Vrouwe, mogen al uw goederen en rijkdom met dui- | |
| |
zend vermenigvuldigd worden, want ge zijt zo edel, vriendelijk en verfijnd, en ook zo bijzonder rechtschapen, dat God zich bij uitstek over uw leven, ziel, bezit en eer moet hebben ontfermd!’ Merkt gij nu, dat de heer des huizes niet aanwezig is en evenmin in de buurt, doe dan wat ik zeg en begin heel ontspannen.
Wanneer ge op andermans geld en goederen uit bent, maak dan een aanvang met een gesprek over geleerde zaken. Ge moet beweren dat ge geschoold zijt in de wetenschap, en dat ge bijgevolg goede remedies bij de hand hebt tegen tal van ziekten. Hebben ze gauw last van hoofd- of kiespijn, zeg dan meteen: ‘Die kan ik genezen.’ Voeg daaraan toe dat ge ook de jicht, hoest en zelfs diarree van de ene op de andere dag kunt verdrijven. Bovendien moet ge ze dan zorgvuldig onderzoeken. Blijkt dat ze vet zijn, schrijf dan voor dat ze moeten vasten. Zeg ook dat ge meester zijt in het wegsnijden van graveel, en dat ge in het algemeen zeer bedreven zijt in het spalken van ledematen alsmede in de diagnose van welke ziekte dan ook.
Komen ze met klachten zoals hoofdpijn, gerommel in hun buik of ander ongerief, dan dient ge voor alle gevallen een remedie klaar te hebben waartoe ge verschillende drankjes moet brouwen. Geef ze deze te proeven met de opbeurende woorden, die ge telkens in het contact moet gebruiken. Tot slot van al uw beuzelpraktijken moet ge ze dan driemaal in hun achterwerk blazen. Daarna zullen ze u alles geven wat u begeert.
Krijgt ge vis of vlees, dan kunt ge tevreden zijn. Geven ze u brood of wat geld, pak dat aan en maak dat u wegkomt met een olijk woord van grote dank. Gedraag u in andere huizen evenzo, en wijs nooit een gift, hoe klein ook, van de hand. Maar treft gij ergens een dienstmaagd alleen aan, of nog beter de dochter des huizes, begin dan over een andere vermaarde wetenschap, door te beweren dat ge een waarzegger zijt die kortelings uit Parijs verdreven is. Daar hebt ge de kunst van het waarzeggen geleerd, die u grote vermaardheid heeft bezorgd tot in alle uithoeken van het land:
| |
| |
‘Of het nu om de duiding van de gelaatstrekken gaat of van de lijnen in de hand, dan wel het spiegel-kijken of de fysionomie, ik beheers het allemaal even goed, zonder dat iemand mij weet te overtreffen. Ook ben ik thuis in talrijke technieken om gerief te vinden in het overzoete dal, waar maagden en jongelingen, verstrikt in liefde, plegen te verblijven. Ik durf mij erop te beroemen, dat ik aan hun onuitgesproken verlangens tegemoet kan komen, zodat een ieder zijn minnaar liefdevol leert bejegenen. Ieder die van de liefde houdt leer ik om aan de geheime wensen van zijn geliefde te voldoen, zonder angst aan te jagen. Stel, dat een maagd haar oog heeft laten vallen op een vriend en dat ze vervolgens haar maagdelijkheid heeft verloren omdat ze over de schreef is gegaan, dan kan ik dat weer geheel repareren.’
Sommigen moet ge wennen aan een kruidendrank, anderen aan het nemen van kuipbaden, terwijl weer anderen in aanmerking komen voor een aderlating in kuit, arm, dij, voet of hand. Op die manier zult ge overal bekend raken, bij jong en oud, als een gerenommeerd heelmeester.
| |
Hoe de Aernoutsbroeder moet optreden, wanneer een plattelandsvrouw klaagt dat haar boter behekst is
Wanneer ge in dorpen bij een huis aanklopt, laat u dan niet wegwerken en wees evenmin verlegen, maar spreek vrijuit als ge de vrouw des huizes alleen aantreft: ‘Waarde dame, hoe edel zijt ge! Schenk mij iets uit uw huis, want ik ben platzak, zonder een hap in mijn keel. Wil mij toch iets geven, want God zal het u lonen in zijn goedertierenheid, die u tot voordeel zal strekken. Wees genadig en geef mij wat, vlees of brood, of anders een kluit boter, al is het maar een schepje.’
Begint ze dan met de volgende woorden tegen u te klagen: ‘Och heden, mijn boter is behekst, het wil maar niet lukken om boter te maken,’ antwoord dan: ‘Dame, raak toch niet zo buiten zinnen! Ik beschik over de kunst en het inzicht om te bewerk- | |
| |
stelligen dat ge weer boter krijgt in overvloed. Maar zeg mij wat ge me geven wilt, want ik verdien iets voor mijn inspanning te krijgen.’ Wanneer ze vraagt: ‘Wat wilt ge dan hebben?’ antwoord dan: ‘Een ham, wat geld, en ook nog wat vlees.’ Maar heeft ze geen geld, neem dan wat ge krijgen kunt, want ze zal tenslotte weinig deugd van u hebben.
Vervolgens dient ge aan te vangen met het uitspreken van formules, waarbij ge speciale aandacht moet hebben voor het maken van zegenende gebaren en kruisen. Zeg dan: ‘Benedicite Dominus: na mijn scheten zullen de drollen vanzelf wel komen!’ Val dan neer op beide knieën, schuifel plechtig naar het vuur en zeg: ‘In nomine Pannekoek, Filium & tantum, keer terug Butitum nil of aliquantum.’ Kruip dan driemaal om het vuur heen. Maak vervolgens in elke hoek snel een kruis, laat daarbij een wind vliegen en zeg: ‘Dame, volg nu mijn weg.’
Vraag haar dan: ‘Merkt gij nog niets?’ Antwoordt ze: ‘Nee, niets anders dan een smerige stank,’ spreek dan met blij gemoed: ‘Uitstekend, God zij dank, want de duivel dient nu zonder verwijlen het hazepad te kiezen. En hij pleegt het veld te ruimen met stank, omdat hij verstoord is.’ Sta vervolgens op en zeg: ‘Waarde dame, maak boter naar uw wens, want daar zult ge weer baat bij vinden.’ Neem dan dadelijk alles aan wat zij u geeft, en pak u weg van haar huis, voordat ge door de mand valt wanneer de heer des huizes of de knechten thuis zouden komen. Weet wel, dat ze u alles zouden afnemen, zonder u het kleinste brokje te laten. Bovendien zouden ze u een pak ransel geven dat ge lijdzaam zou moeten ondergaan, hetgeen later een zeer pijnlijke herinnering zal zijn.
Maar deel wat ge krijgt met de anderen, want dat behoort voorzeker tot het ware gedrag van de broeders: niets houden zij achter, of het nu groot is of klein. Loop vervolgens het wijn- of bierhuis binnen, en spreek daar vrijuit, zonder een blad voor de mond te nemen. En wanneer gij daar adellijke heren aantreft, ridders en schildknapen dan wel gewone mensen, geleerden en
| |
| |
priesters, dan moet ge nieuwe initiatieven ontplooien door te gaan praten over jacht en liefde. Over hazen, herten en over jagen moet ge spreken en verhalen vertellen. Ook over gevogelte, over valken en honden, over tournooien en tafelronden, over rennen, lopen en rijden, over schermen, vechten en elkaar bekampen, en over allerlei verwante zaken moet ge aanhoudend het woord voeren en zingen.
Geeft iemand u dan geld, goederen of wapentuig, neem dat altijd onder uitvoerige dankzegging aan. Halen ze u over om met hen wijn te drinken, weiger dan niet om de vrolijkheid met hen te delen. Gedraag u zo voorkomend, dat ge met iedereen weet om te gaan, want zo past het de broeders van de ode. Deel uit wat ge op de kop getikt hebt, of het nu pensen zijn, worsten, vlees of brood. Houd niets, klein of groot, achter. Wees vrolijk en uitgelaten met elkaar, en giet een sloot bier door uw keel. Tast daarbij flink toe, waar ge ook zijt, want hij die niet borg voor u wil staan zal daar stevig voor gaan betalen.
Als men het schrans-brevier heeft afgewerkt, moet ge u opstellen als beroepsgokker aan de dobbeltafel, waar ge breeduit de stenen laat rollen van de hoogste tot de laagste worp. Kunt ge de stenen zo werpen of sturen, dat er veel azen vallen of juist helemaal geen, dan zal het u lukken om u op simpele wijze te verrijken. Maar mocht het voorkomen, dat de dobbelstenen uw wil niet volgen waardoor ge het spel verloren ziet gaan, spring dan woedend overeind en zeg: ‘Voorwaar, boevenpak, die stenen zijn vals!’ Grijp er dan meteen één bij zijn keel, of geef hem een slag voor zijn hoofd of ergens anders.
Bij toeval kan het gebeuren dat ge iemand aantreft, die zich ook in de orde kan vinden en die u een flinke draai om uw oren zal teruggeven. Maar daarna zal deze een kan bier ter hand nemen om u te absolveren van de ban, waarmee hij u de waarlijke broederliefde bewijst. Als een kerel geeft hij u een lesje in het vermijden van de deugd. En hij legt zich er ook ijverig op toe om ervoor te zorgen, dat de vlooien u niet meer willen
| |
| |
bijten. Want zó horen de broeders zich te gedragen, elk uur van de dag, vroeg of laat: heden broeders, en morgen slaags. Een dergelijke orde dienen de broeders in ere te houden.
Krijgt ge dorst, wanneer ge aldus elkaar de les leest en van zonden absolveert, maak dan weinig misbaar als het bloed langs uw nek druipt. Weet ge hoe ge dan moet handelen? Ge moet spreken over een nieuw bestand om vrede te sluiten en te bewaren. Laat een ieder de ander om vergiffenis smeken, en zweer elkaar, bij de ondergang van de orde, dat men elkaar niet in de steek zal laten. En ga daarna weer ter plekke bij elkaar zitten, om u vol en zat te zuipen ten einde de vrede te bezegelen. Dit alles dient ge onder drinken, gebras en vrolijke zang uit te voeren zoals het in uw regel beschreven staat.
Wanneer derhalve een broeder geld of kleren naar zijn slaapstee voert, dan is voor iedereen duidelijk dat hij zich in het geheel niet aan de eed van de orde houdt, maar dat hij de regel overtreden heeft. Daarom zeg ik u kortweg: zijt ge in het bezit van geld of enig kostbaar goed, zorg dat ge het kwijt raakt en houd het niet onder u, maar leef de wetten van de orde na. Wanneer ge een trouwe dienaar wilt zijn, en bovendien een trouw broeder, hecht dan niet aan mantel of bontvoering en verberg evenmin laarzen of beenkappen, maar zet het allemaal om bij de tap.
Wanneer ge aan het drinken slaat, drink dan zo dat uw ganse lijf straalt van vrolijkheid. En als ge dan slaperig wordt of uw tong gaat sloffen zodat ge naar rust verlangt, zoek dan een rustplaats in de omgeving om uw slaaplust te bevredigen. Maar doet zich nergens een bed voor, kruip dan bij gebrek aan beter in een hoek, want bedden zijn de broeders te kostbaar, zodat ze hun heil moeten zoeken in een schuur.
Voorzeker, Orde der Schavuiten, dit alles tot uw eer! Mocht ik lang leven, dan zal ik uw aanzien doen stijgen. Wanneer ik een taveerne binnentreed, raak ik al wat ik heb kwijt. Dan komen de dobbelstenen te voorschijn, die mij toefluisteren:
| |
| |
‘Geef u aan mij over en ga zitten, gij allerbeste kameraad, teneinde al uw kleren kwijt te raken.’ Want de dobbelsteen heeft er een hand van om geld noch kleren te sparen. Beheerst ge de werpspelen niet, leg u dan toe op het kaarten.
Hierna volgen de namen der broeders, die toentertijd een schamel bestaan leidden in de orde. Sint Mager had hun de wet gesteld. En die hebben ze gehouden, doorgaans zonder geld, dun gekleed en zonder kousen of zelfs schoenen. In hun broodtrommel heerste nooit gedrang, maar altijd vrede. Hun vrienden hoefden om de nalatenschap niet te twisten, want ze zijn de wet van Sint Mager trouw gebleven.
Nu komen de namen van de Aernoutsbroeders, die de wet schaamteloos gevolgd hebben:
Holkaak |
Ruimschotel |
Tijdverlies |
Schaamteloos |
Druipneus |
Vroegbedorven |
Geeuwhonger |
Vanderhagen |
Spaarniet |
Zeldenzat |
Droogpot |
Spilpenning |
Onbescheiden |
Klippertand |
Zonderwerk |
Zondergeld |
Leegwagen |
Doorgeslagen |
Ongewassen, Zondervet, Vrouwe Vuil, Gebroken Pot, en ten slotte Dichtgeslibde Vreetschaal, die kookten het eten in een modderige kuil, en dienden het gelijk op aan tafel om tijd te winnen. Verder waren er nog veel meer broeders, maar die kan ik niet opnoemen, al zie ik ze overal rondlopen.
|
|