| |
| |
| |
De juiste route naar het gasthuis, met de zijpaden en oprijlanen die tot de bedelnap voeren
Allereerst verzeilen zij op deze weg, die weinig hebben maar veel verteren; als ze ziek worden en niet meer kunnen verdienen, dan moeten ze deze weg inslaan. Verder allen die graag dobbelen, maar veel verliezen, en allen die hun bezit opmaken zonder beleid, orde of maat. Kooplieden, die hun waren duur inkopen en goedkoop aanbieden. Zij, die uit louter onachtzaamheid het tegoed van hun meesters laten lopen, eenvoudig omdat ze vergeten om het op te eisen. Allen die zich laten leiden door het advies van een zot, die ze met hun beslommeringen belasten. Allen die dobbelen of kegelen, waarmee ze hun geld verliezen en hun tijd. Luiaards die nauwelijks wat uitvoeren en smulpapen die veel verteren moeten deze weg gaan.
Bejaarde luit- en harpspelers, tromslagers en nog veel meer speellieden komen hier ook terecht, want: zo gewonnen, zo geronnen; krijgen ze onverwacht een ziekte en hebben ze niets gespaard, dan moeten ze mee. Verder allen die zonder hun hoofd te gebruiken overijld te werk gaan, zonder nadenken of raad te vragen. Man en vrouw die vroeg naar bed gaan en laat weer opstaan, waardoor ze te weinig werken en verdienen, en tegelijkertijd steeds luier worden. Allen, die het zelf 't beste weten en nooit aanwijzingen willen hebben, en die steeds beweren dat hun opzet het beste en voordeligste is. Bedriegers, vloekers en leugenaars belanden ook op deze weg, want ze zijn nergens geliefd.
Allen, die niets meer bezitten dan ze dagelijks verdienen, maar die toch doorgaan met uitgeven, zonder daarbij na te denken. Worden ze ziek en kunnen ze bijgevolg niet meer werken, dan moeten ze mee. Allen die hun zolders onbewaakt achterlaten wanneer er koren op ligt, zodat de dienstboden en kinderen erbij kunnen komen, moeten vaak schade lijden.
| |
| |
Kooplieden en andere mensen, die het vertrouwen verspeeld hebben; want verliezen ze hun goederen door tegenslag, dan wil niemand hun meer krediet verlenen om er weer bovenop te komen; zo blijven ze arm en komen op deze weg terecht. Allen die grote maaltijden en banketten aanrichten, maar weinig verdienen en weinig rente opstrijken.
Mensen, die bij het ontwaken aan niets anders denken dan aan het plezierig doorbrengen van hun tijd, zonder naar winst te talen. Mensen die hun koffers, kelders en zolders niet afsluiten, en die niet omkijken naar hun proviand en geld. Zij, die zichzelf nadeel berokkenen ten profijte van een ander. Zij, die geen recht zoeken en processen laten lopen, omdat ze niet de moeite nemen om die aan te spannen. Aernoutsbroeders, die met hun net langs de wegen zwerven. Zij, die in herbergen sproken voordragen en zingen. Oude komedianten, die hun gage verspelen die ze met vermommingen en dergelijke verdiend hebben. Zij, die meer op hun gemak en genot gesteld zijn dan op winst en eer. Zij, die hun eigen wil en visie meer volgen dan de raad van vrienden. Zij, die zichzelf wijs vinden, maar die zot en dwaas te werk gaan.
Zij, die van een goede opdracht afzien, om zich niet te hoeven inspannen. Huizen, waar men dagelijks danst, rondhost en dikwijls grote feesten houdt, en waar men niet gewoon is om veel nuttigs te doen. Berooide drinkebroers en jongens van de vlakte, die van lekker eten en drinken houden. Zij, voor wie niets te duur is, en die alles kopen wat ze op krediet kunnen krijgen, hetgeen hun manier van met geld omgaan is; menigmaal worden ze onverwacht in rechte aangesproken en van hun bezittingen beroofd. Hij, die het werk niet aankan, waarvoor hij aangesteld is. Zij, die hun koren groen eten, omdat zij hun inkomsten al verteerd hebben voordat deze binnengekomen zijn. Arbeiders, die hun loon over de balk gooien voor het verdiend is.
Zij, die meer aanpakken dan ze kunnen uitvoeren, zoals ar- | |
| |
beiders die er halverwege mee ophouden en daardoor eten en werk verspelen. Zij, die door nalatigheid hun bezit laten wegkapen, hetzij legaal omdat ze er geen aanspraak op maken, hetzij omdat een ander het in bezit neemt zonder dat zij in verzet komen. Man en vrouw, die altijd kijven en vechten, om vervolgens uit elkaar te gaan; de één wordt dan hoer, de ander zwerft als oplichter langs de wegen, waarbij ze hun bezit dermate zinloos opteren, dat ze dientengevolge op deze weg belanden. Zij, die hun bezittingen ten bate van een ander verkopen en de opbrengst aan hem uitlenen. Zij, die altijd goedgeluimd mooie vrouwen het hof maken, waarbij ze hun bezit erdoor jagen, terwijl ze steeds zeggen: ‘Laten we vrolijk zijn, want de wijn groeit niet voor de varkens, en het bier wordt niet voor de ganzen gebrouwen.’ Maar wie moet dat dan allemaal betalen? Ook zij belanden ten slotte op deze weg.
Zij, die hun huis niet onderhouden en die het laten inregenen, zonder dat ze het dak repareren. Herbergiers die een bordeel beginnen en daarvan gaan leven, en andere mensen die van de zonde bestaan, komen ten slotte op deze weg, want ze zullen daar zelden beter van worden. Want alles wat zij onrechtmatig met dubbel meten en vals rekenen verdienen, dat leent iemand anders dan weer van hen, zonder ooit een cent terug te betalen. Werkgevers die hun personeel warm, knapperig brood te eten geven, en die nog groen hout in de haard werpen.
Verder koppelaars en koppelaressen; mochten ze ooit tot hoge leeftijd geraken, dan worden ze arm en gebrekkig, evenals de bordeelhouders; en ze zullen allemaal op de juiste route naar het gasthuis komen. Zij, die laat met werken beginnen moeten ook mee, want ze berokkenen zichzelf nadeel door nauwelijks wat te verdienen. Ook zij die kwaadspreken, veel liegen en vleien, want zulke mensen zijn nergens welkom. Zij, die boven hun stand leven, vallen onmiddellijk door de mand. Dronkelappen, die hun spullen zinloos verzuipen, hun leven bekorten en hun werk verwaarlozen; ze zijn nog erger dan beesten, die
| |
| |
immers niet anders kunnen dan hun natuur volgen. Zij, die rekenen op het bezit van anderen dat ze zullen krijgen of erven, hetgeen dan door de grillen van het lot nooit gebeurt. Zij, die hun bezittingen verloren hebben, maar die niettemin een even grote staat blijven voeren als voorheen, toen ze nog geen schade hadden geleden. Oude huursoldaten, die in hun bloeitijd met bruut geweld de huizen van arme lieden beroofd en in brand gestoken hebben, maar die nu de buit hebben opgemaakt. Zij, die leven van diefstal en berovingen, komen op deze weg.
Mensen, die zonder God leven, worden vaak door God gekweld met plagen, zodat ze opgelucht zijn wanneer ze in het gasthuis mogen komen. Zij, die 's ochtends lang over het aankleden doen, omdat hun veters geen rijgnaald hebben, waardoor ze traag op gang komen. Zij, die niet omkijken naar hun kleren en deze laten verslijten door hun eigen schuld. Zij, die hun paarden niet goed laten verzorgen, want ze lijden daardoor vaak grote schade. Zij, die hun tapijten aan de wand laten wegrotten, en hun linnengoed in de kisten laten verteren. Zij die borg staan voor andere mensen, belanden ook vaak op deze weg, want ze moeten dikwijls voor de schuld opdraaien, waardoor ze failliet gaan en hun bezittingen verbeurd verklaard worden. Zij, die hun ambacht staken om in overheidsdienst te gaan voor een onbeduidende baan. Zij, die alles willen wreken wat hun misdaan wordt, want ze doen vaak zichzelf schade door een ander te slaan of te steken.
Iemand, die om een ander dwars te zitten zijn spullen goedkoper aanbiedt dan verantwoord is. Boeren en landbouwers, die hun land en schuren open en bloot achterlaten terwijl het volop oogsttijd is, waardoor het vee alles wegvreet. Zij die alles opmaken wat ze hebben, omdat ze ervan uitgaan dat hun werkgever wel zal inspringen: vaak slaan ze de plank mis.
Allen die erg op de penning zijn, en daardoor grote zaken uit het oog verliezen. Allen die eigenwijs zijn en een proces hebben lopen, waarin ze er goed voor staan, maar die dan weigeren om
| |
| |
een schikking te treffen, waardoor ze vaak alles nog verliezen. Zij, die hun geluk als het zich voordoet niet herkennen noch grijpen. Hij, die een goed vak verstaat maar dat niet uitoefent, omdat hij een ander leert dat ongelukkigerwijze veel minder opbrengt. Hij, die een goed karwei onder handen heeft, maar het van dag tot dag uitstelt omdat hij de tijd niet kan vinden om te werken; zo laat hij na om zijn tijd nuttig te besteden met werk, terwijl hij al zijn geld opmaakt. Zij, die elke dag twee- of driemaal de markt bezoeken om koopwaar te slijten voor drie stuivers, waarmee ze hun tijd verdoen, daar ze er steeds weer zes uitgeven.
Huizen, die onder toezicht staan van onbekommerden en zorgelozen, waardoor de inboedel vaak verloren gaat. Zij, die heel goed weten dat hun zaken slecht gaan, maar daar niet tijdig op inspringen. Zij, die hun bezittingen niet weten te beheren, en geen benul hebben of ze het moeten beleggen of vasthouden. Wanbetalers, die zichzelf wijs maken dat wat zij op krediet krijgen tot hun inkomen behoort, en die dat dan als hun eigendom beschouwen en niet meer teruggeven aan hun schuldeisers: deze verdwalen ook.
Zij, die een ongeremd leven leiden door elke dag lekker te eten. Zij, die hun werk doen, maar achteraf vaststellen dat ze daar niet van kunnen leven, en die dan toch niets anders leren. Kinderen, die van jongs af van hun ouders geld krijgen en alles mogen wat ze willen; zijn ze volwassen, dan wensen ze de oude gewoonten van zuipen en verkeerd gezelschap zoeken te handhaven; maar krijgen ze geen geld meer, dan lopen ze van huis en worden schooiers en naaktridders, die zich warmen aan een straatvuurtje en hun slaapplaats moeten zoeken in het gasthuis of langs de weg.
Zij, die veel te hoogmoedig zijn omdat ze denken, dat het hun nooit meer aan iets zal ontbreken en die bijgevolg niet met arme mensen willen verkeren: hun fortuin kan met één klap keren. Zij, die God niet danken en hem evenmin vrezen of dienen,
| |
| |
maar die rustig in zonde voortleven alsof er geen Laatste Oordeel zal komen. Zij, die andermans geld moeten beheren, maar dat in hun eigen zaak steken om winst te maken; dikwijls moeten ze het onverwacht terugbetalen, op een moment dat ze het niet hebben, waardoor ze geld moeten lenen tegen woekerrente en te gronde gaan. Kinderen, die rekenen op de bezittingen die ze van hun ouders zullen erven, en die op grond daarvan al een grote staat voeren, maar die dan de pech hebben, dat hun ouders het allemaal zelf opmaken. Hij, die het werk van een ander overneemt, maar daar niets van terecht brengt. Zij, die door nalatigheid en onverschilligheid vergeten om enig bezit op te bouwen uit hun inkomen. Zij die iemand anders straffen, maar zelf kwaad doen.
Hij, die zich beroerd voelt door een ziekte of ontsteking, maar zich niet laat onderzoeken of verzorgen, uit angst dat het hem twee of drie stuivers zou kunnen kosten; daardoor laat hij de zaak verergeren, zodat het ten slotte niet meer te verhelpen is, waardoor hij al zijn bezittingen kwijtraakt en sterft in het gasthuis. Zij die goede zaken doen en een mooie winst maken, maar die ongedurig zijn en weer iets anders moeten beginnen. Zij die zich grote moeite en inspanning getroosten, maar aan het slot geen winst maken. Zij die hoge kosten maken, in de hoop dat een proces met het gelijk aan hun kant veel zal opleveren; maar dan verliezen ze de zaak compleet en moeten nog voor de kosten opdraaien ook. Zij, die om een beetje moeite of geld te sparen in grote ellende geraken.
Zij, die wanbetalers krediet blijven verlenen, om dan ten slotte genoegen te nemen met panden die veel minder waard zijn. Bazen die knechten in dienst hebben, die door hun vrouw verwend worden met brood, vlees, bier en nog veel meer. Allen die als gezel blijven werken terwijl ze al lang meester zouden kunnen zijn, waarmee ze zichzelf nadeel doen ten gerieve van een ander. Zij die veel meer willen ondernemen dan ze aankunnen, om aldus veel bezit te verwerven, hetgeen dan niet wil lukken.
| |
| |
Zij, die vloeren, plavuizen, ruiten en raamkozijnen van hun huizen verwaarlozen en zonder reparatie laten verkommeren; daardoor krijgen ze met de dag meer schade en overlast, omdat het verval steeds meer toeneemt: zulke personen mogen ook met recht erfgenamen van het gasthuis heten. Zij die aan iemand anders hun bezit toevertrouwen, zonder onderscheid des persoons. Zij, die hun bezit verkopen om handelaar te worden. Berooide knapen, die een vrouw nemen maar vergeten dat men dan veel nodig heeft, terwijl ze slechts weinig verdienen; krijgen ze vervolgens kinderen, dan beginnen ze te klagen over wat ze begonnen zijn; ze moeten dan met vrouw en kinderen gaan leven van de armenzorg, waardoor ze verdoold raken, om ten slotte midden op deze weg te belanden. Huizen, waar het personeel gaat banketteren en feestvieren, zo gauw hun meester naar bed is. Zij, die in hun jeugd niet wilden werken en bijgevolg bedelaars zijn geworden, komen ook op deze weg.
Zij, die erop vertrouwen dat ze een grote slag zullen slaan omdat ze voor het geluk geboren zijn en die derhalve niet gaan werken, raken eveneens het spoor bijster. Allen, die hun kleren en tapijten laten slijten en scheuren, en die ze niet laten verstellen als ze uit elkaar beginnen te vallen.
Zij, die hun vrouw meenemen op bedevaarten en naar kermissen, dansfestijnen en volksfeesten; daarbij leert men namelijk veel mensen kennen, en men wordt soms verliefd op een ander, waardoor men vaak op schandelijke wijze zijn bezit over de balk smijt en op deze weg belandt. Huursoldaten, die hopen op een goede buit en met dat vooruitzicht al hun geld opmaken en feestvieren; maar soms raken ze onvoorzien gewond, en dan moeten ze naar het gasthuis. Zij, die dobbelen en drinken als andere mensen werken. Bazen, die hun personeel de vrije hand geven over hun bezit en die vriendinnen bij hen laten intrekken, met wie dan uitvoerig feestgevierd wordt op kosten van de baas. Allen die op een kippeëi uit zijn en het ganzeëi laten liggen, sluiten ook aan op deze weg. Hij, die in goed vertrouwen
| |
| |
een som gelds in ontvangst neemt zonder het na te tellen, maar die dan zelf op de cent moet afrekenen met anderen: dikwijls blijkt er dan heel wat te kort te zijn.
Allen die her en der inkomsten hebben uit onroerend goed, maar die deze niet invorderen en ook niet weten hoe hun bezittingen erbij liggen, doch vertrouwen op het woord van hun dienaars. Zij die door nalatigheid hun hooi, het koren op het veld, de druiven aan de stokken en de vruchten aan de bomen laten verrotten. Bazen die alles overlaten aan hun personeel, of het nu om hun bezit of om de werktijd gaat, zonder daar zelf ooit naar om te kijken. Ook zij, die twist zaaien tussen man, vrouw en kinderen zonder dat het hen aangaat, geraken dikwijls in ellende. Allen die van voorname afkomst zijn maar niettemin weinig geërfd hebben en toch de staat van hun ouders wensen te voeren, waardoor ze niet naar hun mogelijkheden leven. Kanseliers, geldontvangers en keukenmeesters, die lang treuzelen met afrekenen, en die geld afdragen zonder om een kwitantie te vragen; dikwijls wordt vergeten dat ze betaald hebben, en dan moeten ze nog een keer betalen, met als gevolg dat ze vaak arm en berooid raken. Ouders, die hun kinderen meer geven dan ze aankunnen, en die dan hun eigen bezittingen afstaan om aan de kinderen te schenken, die niet eens dankbaar zijn; komen ze daardoor in moeilijkheden, dan krijgen ze weinig hulp van hun kinderen: ze moeten er zelfs om smeken, hoewel ze hun kinderen zelf rijk gemaakt hebben.
Mensen die bij geen enkele gelegenheid aan God denken, worden dikwijls door God bezocht met allerlei onheil, zodat ze gelukkig zijn wanneer ze in het gasthuis mogen komen. Zij, die zich meer laten meeslepen door hun begeerten en kwalijke neigingen dan volgens wijze raad te leven. Allen, die zich voor wijs uitgeven, maar die zot en onwijs te werk gaan.
Mannen die hun vrouwen uit overdreven liefde op een voetstuk plaatsen en kostbare kleren voor ze laten maken, gouden ringen en zilveren riemen, voor veel meer dan ze zich kunnen
| |
| |
veroorloven; en ze zeggen dan: ‘Ge moet onze vrienden en buren de loef afsteken,’ maar daardoor berokkenen ze zichzelf nadeel, en ze moeten alles doorgaans weer verkopen, maar wel voor de helft van wat het gekost heeft. Arme lieden, die van een gemakkelijk leven houden en niet willen werken.
Men zou zich nu kunnen afvragen, of het rechtvaardig is dat de geestelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders, die geld aftroggelen van het volk, daarvan profijt trekken, zodat ze thuis dan wel elders maîtressen en hoeren kunnen onderhouden. En de vraag waarom zij niet op deze weg belanden geldt eveneens voor woekeraars, pandjesbazen en dat soort volk, die op onrechtmatige wijze kostbare bezittingen invorderen. Sommigen menen dat ze gespaard blijven, daar zij het onrechtmatig verkregen goed tijdens hun leven eenvoudig niet meer kwijt kunnen raken, want daarvoor is het te veel wat ze allemaal verkregen hebben. Maar hun kleinkinderen zullen het niet bezitten, want ze zullen onfortuinlijk in het gasthuis sterven, aangezien dergelijk bezit zelden in de derde graad overerft.
Hierboven zijn de erfgenamen van het gasthuis beschreven, en wel om de volgende reden: zou de beheerder plotseling overlijden, dan zou zijn vrouw tenminste weten wie met reden aanspraak kan maken op een plaats, zodat geen anderen (die daarop geen recht hebben) naar de rechter gaan lopen.
| |
De beheerder van het gasthuis maakt nog tijdens zijn leven een testament
Allen die mijn hierboven verklaarde reglement volgen, zullen in mijn hof worden opgenomen en deel uitmaken van mijn huisgezin. Maar allen die mijn reglement in de wind slaan, zullen nooit en te nimmer deel hebben aan of aanspraak kunnen maken op mijn hof: zij zullen van ons gescheiden blijven.
| |
| |
| |
Hieronder worden allen uit het hof van het gasthuis verbannen, die zich niet willen voegen naar het boven omschreven reglement
Hoor toe, hoor toe, en luister aandachtig! Bij deze verban ik allen ten eeuwige dage uit het gasthuis, die het reglement zouden willen ontkrachten dat geheel naar de zin is van de beheerder van het gasthuis en zijn vrouw.
Ten eerste verban ik iedereen, die zich eerlijk gedraagt en die zijn activiteiten beheerst ten uitvoer brengt. Verder verban ik zonder terughoudendheid een ieder, die angst voelt om in het gasthuis te komen. Bovendien verban ik eveneens hen die het zo weten in te richten, dat hun bezittingen steeds maar toenemen, zonder dat er wat verdwijnt: zulk volk behoort zich naar mijn heilige overtuiging niet op te houden in het gasthuis. Ook verban ik in het openbaar zowel vrouwen als mannen, die een sober leven leiden, geheel afgestemd op hun staat. Voorts allen die zo optreden, dat men ze wel moet hoogachten, omdat ze op het juiste moment heel zorgvuldig hun hoed weten af te nemen. Dit soort mensen slaat de leefwijze van het gasthuis in de wind.
Voorts worden allen die zich wijs weten te gedragen voor eeuwig verbannen door de Hoge Raad van meester Pover en zijn raadsheren, te weten jonge knapen die liever permanent in de kerk zitten dan in de kroeg, of die het met mooie vrouwen aanleggen om wijn te gaan drinken. En de ban luidt, dat zij het gasthuis dienen te ontberen.
Verder verban ik - al doet het mij pijn - alle ambachtsgezellen, die op elk moment van de dag liever gaan werken dan onbekommerd slempen in de kroeg. Kortom, een ieder die de juiste leefstijl heeft, verban ik onverbiddelijk en naar behoren uit het gasthuis: zeg het voort!
Spiegelt u hier allen aan, gij die dit reglement van het gasthuis leest! Jongelingen, gehoorzaamt aan uw vader en zijt bevreesd om het verbod van uw moeder te overtreden. Schuwt de feest- | |
| |
roes van hen, die overdadig en roekeloos leven: de een danst, de ander zuipt zinneloos als een beest, en menigeen zoekt ijdele roem. Een ieder wachte zich voor zulke mensen, die de ondergang zoeken. Laat u liever uit het gasthuis bannen, voordat gij daar binnentreedt als berooide mensen.
|
|