| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIII Samenvatting
Wat uit dit alles, in het bijzonder uit de laatste acht hoofdstukken, het
markantst naar voren treedt, is de groote gelijkenis, die het ambt van thans met
de notarieele functie van de 17de en 18de eeuw vertoont. Nochtans heeft men over
het algemeen meer acht geslagen op de verschillen, dan op de gelijkenis.
Het belangrijkste verschil ligt in den groei van notarieele bevoegdheid tot
notarisambt. Deze promotie heeft menige wijziging in het detail tot gevolg
gehad, zooals ik hieronder nader zal uiteen zetten.
Ook in het technisch detail van het akten maken treden veranderingen in. Wij
kenden in den republiektijd niet het onderscheid tusschen minuut- en
brevetakten, tusschen partij- en procesverbaalakten voor wat betreft de
onderteekeningsvereischten, wij kenden geen voorschriften aangaande de
vermelding van munten, maten en gewichten, het aanhechten van volmachten en het
deponeeren der handteekening. De incompatibiliteit was anders geregeld, wij
kenden niet den attesteerenden getuige naast den instrumentairen, de stage
verschilde van de huidige, de eed nam een andere plaats in, de vereischten voor
de getuigen waren niet dezelfde, er bestonden geen voorschriften voor het
doorhalen en bijvoegen zooals thans, er was een onvolkomener toezicht, een
minutieuse regeling als die van het vijfde hoofdstuk onzer Notariswet ontbrak,
het territoir was afwijkend van het onze. En zoo zouden wij nog eenigen tijd
kunnen doorgaan.
Maar rechtvaardigt dit alles de opvatting, dat ons | |
| |
notariaat in
wezen verschillend is van het voorvaderlijke notariaat uit onze republiek?
Het is herhaald en wederom herhaald, dat de geschiedenis van ons notariaat voor
1810 in Frankrijk ligt, dat m.aw. de ontwikkelingsgang van het eigen notariaat
door de Fransche overheersching werd afgebroken en dat wij een instelling van
vreemden bodem, van vreemde constellatie, onder denzelfden naam, daarvoor in de
plaats ontvingen. Waarom is deze zin met zooveel voorkeur telkens weer
uitgesproken? Schuilt hier in het onderbewustzijn het slechte geweten de
historie van het notariaat te hebben verwaarloosd en brengt men daarom de
verontschuldiging naar voren: bestudeering van de geschiedenis van ons notariaat
op eigen bodem is zonder belang, want de draad is in den Franschen tijd
afgesneden?
Uit het voorafgaande kan men lezen, dat de meening als zou de geschiedenis der
ambtsbezigheden van den notaris op Franschen bodem liggen ten eenen male onjuist
is. Want zoowel naar den inhoud en omvang dier bezigheden als naar de wijze,
waarop de notaris die bezigheden verrichtte, kan slechts de groote gelijkenis
van ons notariaat uit den republiektijd met het notariaat van heden ons
opgevallen zijn. De verschillen zijn voor het meerendeel van technischen aard en
bovendien van ondergeschikt belang. Evenals thans was hij toen de functionaris,
die authentieke akten opmaakt over privaatrechtelijke rechtshandelingen. Tot
zijn ministerie moge behoord hebben het opmaken van enkele akten, die thans tot
het terrein van den deurwaarder behooren - een wezensverschil maakt dit niet
uit; ook nu oefent hij nog enkele dezer deurwaardersfuncties uit. Evenals thans
was hij toen de rechtskundige adviseur van partijen, evenals thans verrichtte
hij daarnaast enkele losse bezigheden, die de kern van zijn functie niet raken.
Een aantal akten, die de notaris van heden opmaakt, vielen buiten de competentie
van den 17den | |
| |
en 18den eeuwschen notaris; maar deze incompetentie
vloeide niet voort uit den aard van zijn functie, doch was het gevolg van het
feit, dat de plaatselijke gerechten een deel der vrijwillige rechtspraak met het
notariaat deelden, voor een ander deel zich hier zelfs het monopolie hadden
verworven en was het gevolg van de stedelijke politiek, die overal zelf een
vinger in de brij wilde houden en hier bovendien een fiscaal doel mede diende.
Zooals gezegd hebben wij voorts kunnen constateeren, dat de wijze, waarop onze
notarieele voorvaderen hun werk verrichten, in het bijzonder wat betreft de
formaliteiten waaraan zij te denken hadden bij het verlijden hunner akten, een
sprekende gelijkenis vertoonde met wat wij heden volgens onze Notariswet in acht
hebben te nemen. Het meerendeel der kwesties uit het derde Hoofdstuk van onze
Notariswet was onzen voorvaderen van twee en drie eeuwen geleden bekend en de
meesten dezer kwesties vonden bij hen dezelfde oplossing die zij thans vinden.
Niemand zal willen beweren, dat technische punten van verschil, zooals de
onderscheiding tusschen minuut- en brevetakte, het ontbreken van voorschriften
omtrent munten, maten en gewichten, omtrent het deponeeren der handteekening en
de aanhechting der volmachten en dergelijke meer, zoo ingrijpend zijn, dat zij
zouden mogen doen spreken van een ‘ander’ notariaat.
Waar vindt dan de gedachte, dat de geschiedenis van ons notariaat vóór de
Fransche overheersching op Fransch grondgebied ligt, haar oorsprong?
Een deel van de historie van het Fransche notariaat gaat langs andere wegen dan
de historie van het onze. Beiden afkomstig uit het Italiaansche notariaat, was
het notariaat in Oost-Nederland binnengekomen via Duitschland in de 13de eeuw en
had daar een zwak bestaan geleid; twee eeuwen later was het in de westelijke
gewesten doorgedrongen onder de Bourgondische | |
| |
heerschappij. Van
eenige organisatie was pas sprake sinds 1524. In Frankrijk daarentegen vinden
wij de eerste regeling van het notariaat reeds in 1269, uitgewerkt in 1304. Het
notariaat maakte daar deel uit van de rechterlijke macht, het genoot het aanzien
van de rechterlijke macht, het had daardoor een maatschappelijk hechtere
positie, het had de bevoegdheid privaatrechtelijke akten te maken zonder dat een
plaatselijke overheid deze bevoegdheid deelde. Oogenschijnlijk voldoende
aanleiding om te veronderstellen, dat het Fransche notariaat, onder Napoleon
hier gebracht, van een gansch ander gehalte moest zijn dan het inheemsche. Men
heeft zich daarbij blind gestaard op de verschilpunten in de officieele
structuur van het notariaat. Deze officieele structuur - ik bedoel hiermee
zoowel de uiterlijke als de innerlijke organisatie - heeft ten gevolge van de
Fransche overheersching inderdaad wijzigingen ondergaan. Bij nadere beschouwing
blijkt echter, dat deze wijzigingen van lang niet zoo ingrijpenden aard zijn
geweest als men al generaliseerend veelal aanneemt. De belangrijkste
veranderingen, welke de VenĚ„tôsewet van het jaar XI, de wet die de
revolutionnaire wet van 6 October 1791 sur la nouvelle organisation du Notariat,
et sur le remboursement des offices des Notaires verving, bracht tegenover het
Oud-Vaderlandsche recht, waren de volgende:
1. | Het notariaat werd niet meer verleend als een bevoegdheid, het werd een
ambt. |
2. | Er kwamen drie soorten notarissen: kantonarrondissement- en hofnotarissen. |
3. | Men kon behalve voor een notaris en twee getuigen ook akten passeeren voor
twee notarissen. |
4. | Het examen werd facultatief gesteld. |
5. | Er werd een verplichte leertijd na het examen ingesteld. |
6. | De notaris kreeg eenige beschikkingsbevoegdheid over zijn protocol. |
| |
| |
7. | De akte kreeg executoriale kracht. |
8. | Het toezicht werd opgedragen aan Kamers van Notarissen. |
Gaan wij achtereenvolgens deze acht wijzigingen, die de Ventôsewet medebracht,
na.
Ad 1. Ook zonder Fransche overheersching zou deze wijziging eens hebben plaats
gevonden, want zij is niets anders dan een noodzakelijke stap vooruit in den
ontwikkelingsgang die voert van de als gunstbewijs gegeven bevoegdheid der
middeleeuwen naar het staatsambt in zijn volledigen vorm. Onze republiek had een
notariaat gekend, dat zich halverwege bevond. Geen gunstbetoon meer, maar
evenmin nog tot een verplichting uitgegroeid. De acte van admissie gaf slechts
het recht zich als notaris te vestigen, een benoeming hield zij niet in. Deze
verandering was dan ook geenszins een verstoring in den eigen ontwikkelingsgang,
maar een in den eigen ontwikkelingsgang harmonisch passende schrede vooruit.
Deze overgang van het notarisschap naar het notarisambt brengt velerlei nieuwe
elementen in de uiterlijke structuur van de functie mede. Men krijgt een
benoeming, er komt een regeling voor het defungeeren - tot nu toe kon slechts de
strafrechter den notaris uit diens ambt verwijderen - er komt een regeling voor
de vervanging van dezen ambtenaar ingeval van diens tijdelijke afwezigheid, en
er komen nog andere regelingen, die de overgang van de eene phase in de andere
tot consequentie heeft.
Ad 2. In Frankrijk voor de revolutie kende men zes soorten notarissen, de
notaires royaux, episcopaux, seigneuriaux, enz. De revolutie brak met dit alles
en kende nog slechts één soort notaris: den notaire public. Gewend als men was
aan notarissen met landelijk, gewestelijk of plaatselijk territoir, behield men
een onderscheid naar territoir: notarissen, die hun ambtsbediening in het
ressort van het hof, respectievelijk in het ressort van de rechtbank en in het
ressort van het | |
| |
kantongerecht mochten uitoefenen. Dit was inderdaad
een element van vreemden bodem, want wij kenden te voren slechts één soort
notarissen. Onze wetgever van 1842 stootte dit vreemde element uit.
Ad 3. Wij hadden nimmer het passeeren van akten voor twee notarissen gekend. De
Fransche wetgeving bracht ons dit novum - dat ook in Frankrijk geen succes is
geworden. Onze wetgever van 1842 stootte ook dit vreemde element uit.
Ad 4. Wij kenden sinds het plakkaat van 1524 een verplicht examen. De Fransche
wetgeving zocht de zekerheid voor de geschiktheid van den toekomstigen notaris
in den leertijd; deze wet kende wel het examen, maar stelde dit facultatief.
Onze wetgever van 1842 keerde ook hier terug tot de oud-vaderlandsche regeling.
Het examen werd in eere hersteld.
Ad. 5. In Frankrijk kende men een verplichte stage, evenals in ons
oud-vaderlandsche recht. In welk land, dat de gilden heeft gekend, zou stage
vreemd zijn geweest? Bij ons viel de stage vóór het examen. Men kreeg immers
geen creatiebrief als men niet een bewijs van zijn plaatselijke overheid kon
overleggen, dat men een tijdlang op een notariskantoor werkzaam was geweest. In
1842 liet men dezen eisch vallen. Waarschijnlijk vond men het stellen van dezen
eisch overbodig, aangezien de praktijk zijn verwezenlijking automatisch met zich
bracht, omdat men immers nimmer onmiddellijk na zijn examen met succes te hebben
afgelegd benoemd werd; er waren altijd meer candidaten dan er plaatsen
openvielen, zoodat de voorradige candidaten niet dadelijk na hun examen benoemd
konden worden. In 1878 heeft onze wetgever terecht dezen eisch van eeuwen
officieel in eere hersteld.
Ad 6. In Frankrijk kende men voor de revolutie de verkoopbaarheid van het
notarisambt. Dit was niet een onbehoorlijk onder-onsje, maar een officieel
erkend gebruik. De wet van 1791 brak hier radicaal mede. | |
| |
Toen de
Ventôsewet tot stand kwam, was het revolutionnaire élan reeds gaan liggen. Men
keerde wel niet terug tot de verkoopbaarheid van het ambt, maar gaf toch aan den
notaris een bevoegdheid, die daar in haar financieele gevolgen veel aan deed
denken, men kende hem n.l. bij zijn heengaan en overlijden het recht toe zijn
protocol van de hand te doen.
Wij hadden in de republiek de verkoopbaarheid van het notariaat niet gekend. Het
protocol moest na overlijden of na het neerleggen van het notariaat naar de
gemeentelijke bewaarplaats worden overgebracht. Hierop bestonden echter enkele
uitzonderingen. Verkoop van het protocol was ten onzent niet onbekend.
De Ventôsewet brengt ons voor het eerst een algemeen erkende
beschikkingsbevoegdheid over het protocol. Men kan uiteraard alleen dan den
notaris beschikkingsbevoegd over zijn protocol verklaren, wanneer men in het
notariaat een privé-beroep ziet, waaruit dan de privé-eigendom van het protocol
volgt. Onze wetgever van 1842 brak met dit systeem, schafte de
beschikkingsbevoegdheid principieel af, maar gaf helaas een mogelijkheid, die
hier sterk aan deed denken, door den notaris onder bepaalde omstandigheden het
recht te verleenen een ambtgenoot als opvolger in zijn protocol aan te wijzen;
wel was voor de bindendheid van deze aanwijzing een autorisatie van den officier
van justitie noodig, maar deze werd in praktijk niet geweigerd. In 1878 heeft de
wetgever de bevoegdheid een opvolger in het protocol aan te wijzen zelfs nog
uitgebreid. De wetgever van 1904 echter heeft dit alles overboord geworpen. Ook
hier zijn wij dus teruggekeerd tot den toestand, onder welken wij voor de
kennismaking met de Fransche wetgeving hadden geleefd.
Ad 7. In Frankrijk had de notarieele akte sinds eeuwen executoriale kracht. Bij
de invoering der Fransche wetgeving gewerd deze kracht voor het eerst aan de
akte van den Nederlandschen notaris. Hier ligt | |
| |
een verandering, die
van blijvenden aard is geweest. Hier werkte inderdaad de voorgeschiedenis door:
de Fransche notaris was voortgekomen uit de griffie bij de gerechten en daardoor
kon men op zijn akte tot executie overgaan. Hier werd de draad der historie
afgebroken en kregen wij een element van vreemden bodem binnen. Wij moeten
hierbij echter wel bedenken, dat het Nederlandsche notariaat vóór de Fransche
wetgeving door de clausule van vrijwillige condemnatie materieel sinds lang
hetzelfde resultaat had weten te bereiken.
Ad 8. Het toezicht over de notarissen was in de Fransche wetgeving opgedragen aan
de chambres des notaires. Wij hadden gekend een aan speciale
regeeringscommissarissen opgedragen toezicht met een beperkt doel. In 1842
hebben wij deze Fransche instelling evenals zoovele andere uit onze wetgeving
verwijderd en het toezicht in handen gelegd van het openbaar ministerie. In 1904
is dit systeem gewijzigd en zijn er Kamers van Toezicht gekomen, deels bestaande
uit notarissen, deels uit andere ambtenaren die door hun werk in contact met het
notariaat staan.
Dit alles te zamen genomen zien wij, dat ook in de officieele structuur van het
notariaat weinig elementen zijn binnengedrongen, die, aan ons vreemd, hier door
de Fransche wetgeving zouden zijn geïntroduceerd.
Ik herhaal in het bijzonder voor den aard en den omvang der notarieele
werkzaamheden en voor de formeele zijde dier werkzaamheden, dat de Fransche
wetgeving geen wijziging van eenige beteekenis tengevolge heeft gehad. Hier, in den werkkring van het notariaat, ligt de kern van de zaak,
niet in de regeling van het toezicht of in den eisch van een leertijd.
Wanneer dit anders ware geweest, wanneer de Fransche overheersching hier een
notariaat had gebracht, dat in wezen van het onze verschilde, hoe zou het dan te
verklaren zijn, dat onze 18de eeuwsche notarissen | |
| |
een vertaling van
het werk van Ferrière, Le parfait notaire, gebruikten, dat in zijn vertaling
drie drukken beleefde en dat voor het Fransche notariaat der 18de eeuw
geschreven was? En hoe zou het mogelijk zijn geweest, dat de vervanging van het
eigene door het vreemde zich zonder merkbare schokken en stooten had voltrokken?
Reeds deze feiten alleen zouden ons, ook wanneer wij van de geschiedenis van het
Nederlandsche notariaat noch van het Fransche op de hoogte waren, tot de
conclusie moeten nopen, dat de beide notariaatsverschijningen naar het inwendige
zoowel als naar het uitwendige veel gelijkenis met elkaar gehad moeten hebben.
Verbazen kan ons de sterke parallelie tusschen ons oud-Vaderlandsch notariaat en
het Fransche notariaat niet. Beide immers stammen zij uit het Italiaansche
notariaat der middeleeuwen; veel speelruimte laat de werkzaamheid, die bestaat
uit het opmaken van privaatrechtelijke rechtshandelingsstukken niet en het
notariaat is uit zijn aard conservatief, zoodat de trekken van een
gemeenschappelijke herkomst lange eeuwen bewaard blijven.
De verandering, die het Fransche recht voor het notariaat heeft gebracht, ligt in
de solidere wettelijke basis die het ambt verwierf. Het notariaat in onze
republiek moest zich schrap zetten om op de been te blijven. Het leefde in een
voortdurende concurrentie met de plaatselijke overheid; en deze strijd was
uiteraard zwaar. Belangrijke akten op privaatrechtelijk terrein waren aan het
notariaat onttrokken. Het leefde min of meer bij de gratie der plaatselijke
overheden. En in het Oosten van het land voerde het een zeer kwijnend bestaan,
het had daar nooit goed wortel geschoten en was derhalve in het maatschappelijk
leven nooit als een noodzakelijke factor beschouwd. Deze zwakke wettelijke
positie bracht een gering sociaal aanzien met zich. De notaris behoorde niet tot
de intelligentia. De Fransche overheersching brengt een nota- | |
| |
ris-ambtenaar, wiens positie stevig in de wet verankerd is, die zijn eigen
terrein van werkzaamheden toegewezen krijgt, waarop hij geen concurrentie van
andere overheidsinstanties behoeft te vreezen. Maar dit verandert niets in den
aard en den vorm zijner werkzaamheden. Wij zouden het zoo kunnen voorstellen: de
notaris der republiek is een klein mannetje, die bij het werk steeds schichtig
opkijkt of er niet iemand komt die het hem afneemt; de notaris sinds 1810 is een
man, die precies hetzelfde werk doet, maar niet meer schichtig behoeft te zijn,
aangezien zijn positie nu in de wet haar fundament heeft verkregen. Ongetwijfeld
is deze solidere positie mede oorzaak van het hooge maatschappelijke aanzien,
waarin het notariaat heden staat. De financieele toestand werd door de nieuwe
regeling gunstiger, dit kweekt zelfbewustzijn en het is altijd het
zelfbewustzijn, dat een groep in maatschappelijk aanzien doet stijgen. Wij
zouden echter fout doen te meenen, dat ons notariaat ten gevolge van de
invoering der Fransche wetgeving, als door den tooverstaf aangeraakt,
veranderde. Geenszins. Dergelijke wijzigingen voltrekken zich langzaam. In het
midden der vorige eeuw komen er in onze dagbladen nog advertenties voor van
dezen inhoud: ‘Kamers te huur aangeboden met pension; goede verzorging
verzekerd; mijn man is notaris.’ De Fransche wetgeving moge de mogelijkheid
hebben geschapen, dat de standing onzer notarissen hoog gerezen is boven die
hunner 18de eeuwsche voorvaderen - de realisatie dier verheffing is de
verdienste geweest van het Nederlandsche notariaat, dat door ernstig werken en
onkreukbaarheid zich voetje voor voetje den weg naar de kringen der
intelligentia heeft gebaand.
Mijn slotsom is: de werkzaamheden van den notaris van heden en van dien van twee
en drie eeuwen her zijn gelijksoortig, zoowel in aard als in vorm. De officieele
structuur van het ambt is sindsdien ten gunste | |
| |
van het notariaat
gewijzigd, in dezen zin, dat hij ambtenaar werd en een monopolie-positie kreeg.
De geschiedenis van ons notariaat ligt voor het overgroote gedeelte op eigen
bodem. Laten wij hopen, dat dit zoo zeer veronachtzaamde brok onzer historie in
de toekomst eenmaal een aan zijn belang evenredige bestudeering moge
ondervinden.
|
|