geen natuurlijk allerminst wil zeggen,
dat de instellingen en gewoonten op notarieel gebied in de andere gewesten
wetenschappelijk gezien minder belangrijk zouden zijn. Op enkele plaatsen heb ik
daarover iets vermeld.
Wie kennis maakt met de bronnen van het oud-vaderlandsch recht bemerkt aldra, dat
hij daar in een juridische wereld treedt die anders is dan de onze. Wij missen
er de ons vertrouwde mate van nauwkeurigheid en zekerheid. De begrippen zijn
minder scherp omlijnd - het denken ontwikkelt zich in den loop der eeuwen - en
men worstelde nog met vragen, die voor ons intusschen tot klaarheid zijn
gekomen. In het algemeen was er weinig wetgeving; zoo was het ook op het terrein
van het notariaat. De door de auteurs gegeven regelen berustten voor een groot
deel op de uitspraken van schrijvers van naam uit vorige eeuwen. Deze waren het
echter onderling lang niet altijd eens geweest. Veelal werden hun uitspraken
achteloos herhaald, terwijl de omstandigheden intusschen veranderd waren. Daar
komt bij, dat de boeken, zooals in het eerste stuk bij herhaling naar voren is
gebracht, zonder eenige correctie tientallen jaren werden herdrukt.
Waar de contouren zoo weinig scherp zijn, is het niet gemakkelijk de
rechtsontwikkeling na te gaan. Wetgeving, de solide bezegeling der
rechtsontwikkeling, ontbreekt op ons gebied al te zeer.
De eenige niet-gewestelijke wetgeving vindt men in de plakkaten van Karel V,
gedateerd 21 Maart 1524, 7 October 1531 en 4 October 1540 (zie bijlage A). Deze
plakkaten hebben echter niet voor al onze gewesten gegolden; Friesland werd
eerst in 1524 aan de Oostenrijksche Kroon gehecht, Gelderland in 1543.
Het plakkaat van 1524 betrof speciaal het notariaat en was uitsluitend voor
Holland uitgevaardigd; in 1525 is het voor Zeeland gegeven. Het schreef voor,
dat men geen notaris mocht worden alvorens een examen te