een indruk te geven, kan ik niet beter doen dan een paar stukken er uit
citeeren.
Het slot van de akte van huwelijksvoorwaarden luidt aldus:
‘Maevius, meerderjarig, bruidegom, en Titia, mede meerderjarig, bruid, beide
woonende alhier, verklaarden dit, in tegenwoordigheid van enz, mijn klerken,
(schrijfknechts) als verzochte getuigen, voor mij Lucius, Notaris, (Burger
handelschrijver) toegelaten bij 't Hof, (dit moet bij de boeren niet
overgeslagen worden) gezeten aan de Beemster, den enz.
Titia brengt bij Maevius ten huwelijk:
Een boerenplaats enz.
Deze is door beide ondertekent, den enz. ('t zegel der boedelbeschrijving is drie
guldens).
Soortgelijke geschriften zijn meest onder kooplieden in gebruik’.
Des schrijvers beschouwing over het testament heeft dit wonderlijke einde:
‘De begeerte dat de uiterste wil zal stand grijpen als volkomen of
onvolkomen, zoo als ze bestaan mag, kan nuttig wezen als er makingen in zijn.
‘Zie daar een kazekien en wagt van zijd damast,
een kaper, gazen kap met welgenaaide kanten,
die lubben en die neeld; ja, 'k zie 't, 'k heb u verrast;
is mooier ooit gezien op de outers van de santen?
Marije is zoo niet opgeschikt!
Gij ziet geen lint, geen sak gestrikt:
het nette eenvoudige kan elk hier 't meest bekoren;
Zoo geeft men in dit land den ton: -
Ontvang dit kleed en 't beeld. Mag ik dees red'nen hooren?
heb dank; maar 'k bid de Goön als eer Pigmalion.
‘Dit rolt in 't voorbijgaan tot een voorbeeld eener gifte onder den levende, die
meest van los goed en mondeling