| |
| |
| |
Hoofdstuk XII
Redenerend Vertoog over 't Notaris Ampt. Bevattende
eene duidelijke, nette en uitgebreide Verklaring van deszelfs wezendlijke
Gronden, omtrent veelerlei gevallen in de Practycq: mitsgaders
Eene nuttige en wijd uitgestrekte Rechtsgeleertheid van dagelijksche
voorvallende Burgerlijke Zaken: Alles Volgens Placaten, Resolutien
en Costumen Dezer Lande, Alsmede door Gewijsdens van de Hoge
Gerichtshoven, Subaltene Rechters, en Advysen van voorname
Rechtsgeleerden bekrachtigt. Zijnde Dus Eene bequame handleiding tot
de bijzondere kennisse der Rechten, voor zooverre tot het Notaris
Ampt, en daar buiten, betreklijk is; niet alleen voor min- en meergevorderden,
maar ook voor Oordeeloeffenenden die buiten de Practycq-zijn. Eerste
Deel. Opgestelt, veel vermeerdert, en gecorrigeert door Arent
Lybreghts, notaris in 's Gravenhage. Vierde Druk. te
Amsterdam, Bij J. Hayman, J. Roman, G. de Groot, J. Loveringh, G.
Tielenburg, S. v. Esveldt, P. Schouten en G.V. Huissteen. MDCCLVIII.
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
Titelprent van Boerbergh, Inleidingh tot den Plight
van een Beampte Schrijver (c.f. blz. 78)
| |
| |
Zoo luidt de uitvoerige titelpagina van dit uitvoerige werk van Lybreghts. De
eerste druk dateert van 1734.
Het Redenerend Vertoog was in den vierden druk uitgedijd tot twee kloeke deelen
4o, het eerste van 530 pagina's tekst, het tweede van
376 pagina's tekst, met ruim 130 pagina's bijlagen; respectievelijk voorzien van
een zaaksregister, tellende 60 en ruim 40 pagina's. Zoodat de vierde druk van
het Redenerend Vertoog in zijn geheel meer dan 1150 pagina's druks beslaat. De
vijfde druk is gelijkluidend aan den vierden. De drukfouten in den vierden druk
op de laatste pagina als errata opgenomen, zijn in den vijfden druk in den tekst
verwerkt.
De Redenerende Practycq, waarvan de eerste druk in 1742 verscheen, is eveneens
een uitvoerig werk, schoon niet zoo lijvig als het Vertoog.
Lybreghts is met deze twee werken de primus inter pares onder de auteurs van
notarisboeken. Niemand heeft er zooveel werk van gemaakt als hij om voor het
notariaat een volledige handleiding te schrijven. In dit voornemen is hij
uitstekend geslaagd. Van Wassenaer en van Leeuwen en anderen mogen juristen van
hoogere kwaliteit zijn geweest dan Lybreghts - geen van hen schreef een werk,
dat zoo uitvoerig was; en daarbij bleef het toch strak beperkt tot het terrein
van den notaris. De boeken van Lybreghts zijn dan ook de
standaardwerken op dit terrein. De schrijver gaf scherpe critiek op andere
notarisboeken en lokte door zijn assaillante houding even scherpe critiek op
zich zelf uit; in zoo sterke mate was hij in polemieken gewikkeld, dat ik daar
een afzonderlijk hoofdstuk aan zal wijden. Ook die notaris of candidaat-notaris
van heden, die zich voor de humaniora op zijn gebied in het minst niet
interesseert, kent toch den naam Lybreghts (of ben ik te optimistisch?). En
zelfs niet de zware | |
| |
aanval in een boek van bijna 800 pagina's 4o klein bedrukt tegen Lybreghts Vertoog gericht, heeft aan
den goeden naam van zijn werk eenige afbreuk vermogen te doen. (zie p. 145).
Voor ons biedt het werk van Lybreghts, ondanks zijn groote uitgebreidheid, minder
stof tot opmerkingen dan menig aanmerkelijk beknopter werk van een zijner
voorgangers. Sinds van der Mast, van Leeuwen, Verwey, Boerbergh is er ongeveer
een eeuw voorbijgegaan. Dit wil zeggen: wij zijn een eeuw dichter bij onzen
eigen tijd gekomen en dus is er minder markants te vinden voor hem, die zoekt
naar het typische van deze boeken. Het archaïsche van Thuys en van van der Mast
behoort in 1750 tot het verleden; ook een eigenwijze, verwaande peuteraar als
Boerbergh was in zijn uitingswijze een figuur uit het verleden. Wij naderen
onzen eigen tijd en vinden dus in deze boeken meer gewone, bruikbare, nette
studieboeken, zooals wij ze vandaag ook schrijven en waarover voor den
verzamelaar van curiosa derhalve niet heel veel te zeggen valt. Voor wien het
oud-Vaderlandsch Recht wil bestudeeren is in deze lijvige en doorwrochte deelen
uiteraard veel te vinden.
Lybreghts was gedurende vele jaren notaris te den Haag, van 1714 tot 1758, zijn
sterfjaar. De werkzame man had succes met zijn oeuvre. Hij beleefde van zijn
Vertoog vier drukken (1734, 1736, 1751, 1758); na zijn overlijden kwamen er nog
twee, te weten in 1768 en 1780.
Het eerste deel opent met een titelprent. Een oppervlakkige blik daarop is
voldoende om te constateeren, dat de Coeur, wiens boekje in 1740 verscheen,
reeds in deze plaat plagiaat heeft gepleegd. De bij de titelprent gevoegde
verklaring in dichtvorm geeft een geheel anderen uitleg dan de ‘Uitlegging van
dees Tytelplaat’ in de Coeur. Hier lezen wij:
| |
| |
Den tempel der Gerechtigheid
Word Leerzucht minzaam ingeleid,
Daar zy, door zuiver vuur gedreeven,
In Pallas arm zich heeft begeeven.
Dees wyst haar 't helder spiegelglas
Eens Schrandren, die staag bezig was
In Neêrlands rechtsgeleerde boeken,
Om 't heil der wetten op te zoeken.
Beschaamt men nutteloozen twist,
Verbant het Recht bedrog en list,
Dan mag zelfs Eendragt zich verlusten,
En Koopmanschap op 't veiligst rusten
In Themis hof, dat, ryk van glans,
De kruin verheft naar 's hemels trans,
Dan strekken de eedle rechtsgedingen
Ter eere van haar gunstelingen.
Op de ‘Opdracht’ aan de beide heeren Hogerwaard volgt de ‘Voorreden aan den
toegenegen Lezer’. Zij telt 14 bladzijden en is voor een aanzienlijk deel gevuld
met polemiseeren. Lybreghts, die een tamelijk houterig Nederlandsch schrijft,
aan wiens taal op zijn zachtst gezegd elke zwier ontbreekt, geeft ons in deze
Voorreden een stijl te zien, die gelijkenis vertoont met de gewild grappige
stijl van een der vaste medewerkers aan een veel gelezen weekblad. De eerste
persoon enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord ontbreekt steeds. ‘Daar quam
bij, dat te gelijk ondernam, om naukeurig te letten, of den Inhoud van den tekst
wel uitgedrukt was’.
De cholericus, die Lybreghts was, is in de Voorreden, voorzover hij niet
polemiseert, druk bezig zich uitvoerig te verdedigen tegen eventueele aanvallen,
door te betoogen, dat hij er niets aan doen kan dat dit en dat zoo en niet
anders is geloopen. Voorts klinkt, in deze eeuwen door zoo talloozen aangeheven,
de klacht over de grove onkunde der notarissen. Hij houdt zijn col- | |
| |
lega's die ‘niet minder betonen dan lust te hebben, om wezendlijke en
noodzakelijke Rechtsgeleerdheit, betreklijk tot hun Ampt, te verstaan, even of
't grote Schande, ja! eene onteerende misdaad was, zich daar toe te verledigen’
Cato's woorden voor: Dat een leven zonder Geleerdheid een Beeld des Doods gelijk
is.
Om een voorbeeld te geven van de geïrriteerdheid en de nijdigheid waarmee hij
eventueele critiek bij voorbaat afslaat, diene het volgende citaat. ‘Men werpe
mij niet tegen: Dat mijn arbeid 't uitgebreid is en korter kon gedaan worden. De
zodanige worden van mij beantwoord: Dat zij even als de Blinden ordelen over de
Couleuren, welke zij nooit gezien hebben. En daar door onwedersprekelijk betonen
Vijanden van d'Edele Studie te zijn, kinderlesjes beminnen, en Mannen Spijs
komen te haten. Boven en behalven dat wij voor zulke Schoolkinderen niet
geschreven en gearbeid hebben, enz. enz.’.
Op de Voorreden volgt een Eeredicht, slecht van rythme, arm in uitdrukkingswijze
en gebrekkig van rijm.
Het werk is verdeeld over twee deelen, waarvan het eerste 32, het tweede 50
capita inhoudt. Het eerste caput handelt over het notarisambt. Zooals in alles,
is Lybreghts ook in dit onderdeel de uitvoerigste onder de auteurs van
notarisboeken. 40 Pagina's zijn voor de behandeling van deze stof ingeruimd. In
het tweede deel van dit werk zal ik hierop dan ook vaak teruggrijpen.
De tegen de 900 bladzijden loopende burgerlijkrechtelijke verhandeling is even
nauwkeurig als uitvoerig. Lybreghts is van een pijnlijke nauwgezetheid. Zooals
hij in zijn Voorreden meedeelt, heeft hij voor dezen druk nog weer eens alle
plaatsen naar welke hij verwijst gecontroleerd, de interpunctie is hij opnieuw
nagegaan. Een breed opgezet werk, waarin wij geen baanbrekende of verrassende
gedachten vinden, maar dat een uitstekenden kijk geeft op de praktijk van het
| |
| |
rechtsleven van die dagen. Het type van de theoretische
handleiding die geschreven is door een practicus.
Modellen komen er niet in voor. Daarvoor heeft hij zijn Redenerende Practycq
geschreven. Wel lascht de schrijver bij herhaling modellen voor perioden uit
akten in om te onderrichten hoe men een bepaalde clausule zijns inziens het best
kan formuleeren. Menigmaal vinden wij melding gemaakt van in andere gewesten van
het Hollandsche recht afwijkende bepalingen, zelfs komen ter sprake regelingen,
gegeven voor de Oost-Indische compagnie en bepalingen geldend in Suriname en
Curaçao. Wij vinden er veel plakkaten, resolutiën, reglementen e.d. in
opgenomen. Ook een aantal casus met het quaeritur en de beantwoording.
Aan het einde van het tweede deel is een dertigtal bijlagen opgenomen, bestaande
uit wettelijke regelingen, rechterlijke uitspraken en praktijkgevallen, die de
auteur te uitvoerig oordeelde dan dat hij ze in den tekst wilde opnemen. Als
notaris in den Haag ruimde hij hier relatief veel plaats in aan de Haagsche
coutumen.
Lybreghts geeft op zijn beurt een van alle anderen afwijkende volgorde in de
behandeling der onderwerpen. Wie zich de moeite getroost de inhoudsopgave van
dit werk naast die van Schoolhouders werk te leggen, ziet onmiddellijk hoe ver
zij uit een loopen. Zoowel de een als de ander waren nauwkeurige menschen, die
zeker maar niet al naar het hun inviel - zooals van Aller en Kos dat hadden
gedaan - hun stof uitschreven. Beiden hebben zich ongetwijfeld afgevraagd welk
systeem zij aan hun indeeling ten grondslag moesten leggen. Tot kristallisatie
is dit niet gekomen voor de codificatie den weg hierin zou wijzen.
Hoe belangrijk het werk van Lybreghts voor zijn tijd is geweest, blijkt ten
duidelijkste uit een in 1808 verschenen uitgave. In dat jaar verschijnt een
publicatie onder den titel ‘Commentaria's op het Redenerend Vertoog, over het
Notarisambt, door Arend Lybreghts. Be- | |
| |
vattende vermeerderingen en
verbeteringen op het gemelde werk, getrokken uit wetten, decreeten, besluiten
enz., door de geconstitueerde magten, van tijd tot tijd gearresteerd. Met een
alphabetisch register op het klein Zegel. Volgens de Ordonnantie op den 28
November 1805, bij Hun Hoogmogenden, gearresteerd’. Het werk is verschenen te
Amsterdam en Rotterdam, bij G. Roos en J. Hendriksen. De schrijver dezer
Commentaria's maakt zich niet bekend. Het boek is uitgekomen in 4o en telt 172 pagina's. Hiervan zijn de laatste dertig gewijd aan het
Alphabetisch register op het klein Zegel van 1805. In de eerste 140 bladzijden
vinden wij, met verwijzing naar de plaatsen in Lybreghts, toevoegingen aan diens
Vertoog naar aanleiding van nieuwe wetgeving en nieuwe rechterlijke uitspraken;
en een enkele maal treffen wij er een correctie in aan.
De laatste druk van het Vertoog dateerde van 1780. Dit was dus reeds een kleine
vijftig jaar na den eersten druk (1734). Uit de uitgave van de Commentaria's
blijkt, dat men in 1808, als Nederland reeds een Koninkrijk is onder Lodewijk
Napoleon, nog steeds gebruik maakt van Lybreghts Vertoog. Er was sinds 1734
niets meer geschreven dat van een zoo goed gehalte was. De eenige onder hen, die
na hem kwamen, die van eenige beteekenis was, was Kersteman. Maar ook diens werk
kon bij lange na geen vervanging voor Lybreghts werk zijn. Intusschen was onze
staatsregeling geheel vernieuwd en een stroom van nieuwe wetten had zich over
ons uitgestort. Niemand schreef in die jaren een nieuwe handleiding. Kerstemans
Praeceptor, verschenen in 1790, dus voor onze omwenteling, was de laatste
geweest. Toen nam iemand het meer dan 70 jarige Vertoog van Lybreghts ter hand
en werkte dit bij. Wel een bewijs van het gezag dat dit boek gedurende vele
tientallen jaren genoot.
|
|