| |
| |
| |
Hoofdstuk X
Instructie in 't Notaris-ampt, ende voorts in de
beginselen van de Reghten en Practijcke. Vergadert en te
samen gestelt, door Cornelis Kos Notaris en Procureur tot Hoorn.
Tot Hoorn, Gedruckt bij Stoffel Jansz. Kostingh. 1686.
Waarschijnlijk is het alleen mijn notarieele docentenbloed, dat mij sympathie
inboezemt voor dit boek. Want, ik moet toegeven, wat is het onverzorgd, zoo maar
neergesmeten, een dictaat, welks samensteller zich nauwelijks den tijd en de
moeite heeft gegund voor het in druk verschijnen hier en daar iets bij te
vijlen. Maar wat is het intelligent, wat is het gemakkelijk van allure en wat is
de schrijver een uitstekend docent. Het boek spreekt direct aan, de auteur heeft
plezier in zijn werk gehad, maar hij was te slordig en nonchalant om een
juridisch volledig verantwoord werk te schrijven. Het ontbreekt hem aan
bezonkenheid, aan juridische schooling, aan streng te hebben leeren denken; maar
feeling, intuïtie is er.
Kos deelt in zijn Aen den Leser mee, dat hij twintig jaren Clercken heeft
onderwezen en daarom, zoo schrijft hij: ‘soo heb ick voor mijn gemack, en tot
haerder onderreghtinghe, eenige dingen in geschrift gestelt, op dat se des te
beter soude verstaen, 't geene ick haer dagelijcks uyt Hugo de Groot, en andere
Autheuren | |
| |
hebben soecken te leeren. Maer om dat het copieren veele
moeyten en Schrijf-fouten veroorsaeckte, soo heb ick nu eenige van die dingen
laten Drucken’.
Kos stamt uit een typische notarisfamilie. Hartongs protocollenregister maakt
melding van niet minder dan veertien notarissen van dezen naam (daar geschreven:
Cos), bijna allen resideerende in het noorden van Noord-Holland, Hoorn,
Medemblik, Edam, Alkmaar. De rij opent in 1590, de laatste defungeert in 1750.
Cornelis Kos is 49 jaar notaris geweest, eerst te Edam, daarna te
Nieuwe-Niedorp, te Medemblik en tenslotte te Hoorn. In het jaar, waarin de
eerste druk verschijnt, 1686, is de schrijver sinds twee jaar notaris te Hoorn,
waar hij het ambt zal bekleeden tot 1703. Ruim dertig jaar notaris is hij, en
twintig jaar opleider voor het examen als hij zijn werk uitgeeft. Geen wonder,
dat wij in het gansche werk voelen, dat een man uit de notarieele wereld aan het
woord is. In geen der andere door notarissen geschreven notarisboeken proeft men
dit zoo duidelijk als hier.
Een opleider, die een praktisch dictaat in elkaar had gezet, waar zijn
leerlingen, die de Groot en van Leeuwen veel te moeilijk vonden, mee dweepten.
Op aandrang van zijn leerlingen publiceert hij het, als het ware met een slordig
gebaar. ‘Onfangh dan dit Werckje als iets geringhs’. Een voorwoord ‘Aen den
Leser’ van een halve pagina, in tegenstelling tot de langademige toespraken in
dien tijd gebruikelijk. Geen opdracht aan een of andere authoriteit, geen
eeredicht, geen titelprent. Het is zoo simpel mogelijk. Bovendien is het gedrukt
bij een klein mannetje (Stoffel Janszoon Kortingh te Hoorn); het lettertype is
voor dien tijd reeds verouderd, evenals de bladindeeling en de wijze van binden;
en de pagineering is zoo - iets waar een drukker die zich respecteert nooit zijn
medewerking aan zou hebben verleend - dat de oneven getallen op de linker
pagina's staan.
Een docent voor wien de studenten groote waardee- | |
| |
ring zullen hebben
gehad. Hij weet spijkers met koppen te slaan, hetgeen noodzakelijk is om voor
den beginneling helder te zijn. Een groot jurist was de schrijver niet, maar hij
wist wat er op zijn gebied te koop was en op welke plaatsen voor de studenten de
moeilijkheden schuilen. Iedere waarachtige docentennatuur maakt, als hij met
doceeren aanvangt, dictaten. De jonge docent worstelt dan nog zelf met de stof
en deze worsteling om eigen moeilijkheden te overwinnen werkt animeerend op de
leerlingen. Er is actie. Men kan een zoo uitstekend docent zijn, terwijl men
maar een heel klein beetje meer weet dan zijn discipelen! Ja, de uitzonderingen
niet te na gesproken, in dien tijd van het leven staat men als docent op zijn
hoogtepunt. Want later gaat men de stof beter beheerschen, hetgeen de innerlijke
spanning bij het doceeren doet afnemen; meer en meer rijst men boven de details
uit, de vergezichten strekken zich steeds wijder uit; men komt tot vroeger
nooit-gedroomde samenvattingen; men wordt onherroepelijk, onafwendbaar, steeds
geleerder. En gaat tenslotte een taal spreken, die voor den student niet meer te
vatten is. Het is de tragiek van den docent (van de meeste docenten), dat zij
met het dieper doordringen in hun wetenschap slechter docent worden. Naarmate
voor henzelf de zaken steeds heldèrder worden, geraken zij steeds verder af van
het bevattingsvermogen van den jeugdigen mensch, die naar hen luistert. Zij zelf
komen dan tot de groote vereenvoudiging, de samenvatting van de geheele stof in
enkele groote lijnen; maar dan staan zij op een hoogte, die de jonge mensch niet
bereiken kan, er is er dan nog maar één op de tien die aan hun lessen het volle
nut ontleent. Nu neme men het met deze tragiek niet te tragisch. Want de meeste
docenten zijn zich hun geheele leven van deze zaken niet bewust en meenen, dat
zij het steeds beter doen. En dan spreek ik hier alleen nog over hen, die van
nature docent zijn. De meeste docenten zijn dit bij toeval geworden en | |
| |
het is dus toeval als zij goede docenten zijn. Ook deze bemerken
weinig of niets van dit alles.
Kos nu heeft dit dictaat geschreven in een periode van zijn leven, waarin hij
zelf nog niet veel meer wist dan zijn studenten. De wetenschap zou er niets bij
verloren hebben als dit boek ongeschreven was gebleven. Maar nog eens: wat is
het helder voor den student! Het is ongeacheveerd, het kent geen relativiteit,
het krioelt van onnauwkeurigheden voor wien er dieper op in kijkt; maar van dit
alles bemerkt de student immers niets; die weet alleen, dat het voor hem een
duidelijk boek is. Kos' werk doet mij onweerstaanbaar denken aan een werk in ons
land, nu ongeveer twintig jaar geleden, geschreven over een onderdeel van het
burgerlijk recht. Dit boek is vernietigend gerecenseerd, zoo vernietigend, dat
er een proces op is gevolgd. Inderdaad, het boek had fouten, het zat vol
onnauwkeurigheden, maar voor den beginner was het helder, de voorbeelden uit de
rechtspraak waren raak gekozen. Studenten vonden het een goed boek. Het had een
beter lot verdiend. Ook dit boek was uit een dictaat ontstaan, het dictaat van
een man, die geen geleerde, maar een uitstekend docent was. De criticus was een
man van hooge wetenschappelijke gaven. Zelfs de meeste menschen van het vak
oordeelen zijn werken als te zwaar.
Wij hebben dus te maken met een leerboek, geschreven om den toekomstigen notaris
steun te verleenen, die in de breed opgezette werken van de groote juristen het
spoor wel eens bijster raakt, niet geschreven als handleiding voor de praktijk.
In dit leerboek wil de schrijver een exposé geven van wat er op een
notariskantoor al zoo voorkomt en hoe men telkens weerkeerende moeilijkheden zoo
goed mogelijk kan opvangen. Het is dus in zekeren zin de tegenhanger van van
Aller. Van Aller zoekt het in de breedte, betrekt onderwerpen in zijn
notarisboek, die ons doen afvragen: wat heeft dit nu nog met het notariaat te
maken? Kos is puur en | |
| |
louter notarieel. Het lijdt geen twijfel of
ook anderen dan studenten voor het notarieel examen hebben het werk
geraadpleegd. Want het heeft drie drukken beleefd, den derde in 1729.
Geen wonder, dat een zoo bij uitstek notarieel man, als deze auteur is geweest,
meer dan de helft van zijn werk besteedt aan huwelijksgoederen- en erfrecht. Het
boek telt 168 bladzijden, waarvan de laatste dertig gewijd zijn aan procesrecht.
Bijna 90 bladzijden zijn uitgetrokken voor de genoemde specifiek notarieele
onderdeelen.
De typische repetitor: Kos is dol op schema's en tabellen; de student heeft dat
graag, hij is nog niet voldoende rijp om in abstracties te kunnen denken, hij
ziet graag rijtjes en teekeningen voor zich. Kos strooit dan ook kwistig met
geslachtstafels. Op de eerste pagina, waarop de toespraak ‘Aen den leser’
gedrukt staat, valt hij met de deur in huis door onmiddellijk in aansluiting
daarop een Onderregtinge af te drukken van den volgenden inhoud: ‘Den
Leser sal op verscheydene plaetsen Geslacht-registers vinden, sonderlinge in de
verhandelinge van de successie ab in Testato. Om dese wel te verstaen, soo
gelieft verdacht te wesen,
Dat d'overlevende, van wiens Successie of nalatenschap wert gehandelt, staet
gedruckt met een Romeynsche Letter,
De Doode Luyden in het geslachte met een Letter die men Cursyf noemt,
Ende de Levende met een Duytse Letter.
‘Om voorts d'ordre van de Op-gaende, Neergaende, en Sijd-maegh-schappen te
verstaen, soo heb ick hier eenige exempelen gestelt’. En zoo ziet de schrijver
warempel kans zijn boek te beginnen met een paar bladzijden gevuld met
stamboom-teekeningen. Hij slaagt er voorts in voor p. 23 reeds op drie
verschillende plaatsen, terwijl er van erfrecht nog geen sprake is,
geslachtstafels tusschen den tekst in te lasschen.
| |
| |
Een omschrijving van den notaris zoeken wij hier tevergeefs. Deze schrijver met
docentenervaring achtte dit overbodig, een nuttelooze geleerddoenerij. Dezelfde
ervaring, die hem het verwijzen naar andere auteurs doet nalaten. Er is immers
toch bijna geen lezer die zich de moeite geeft de plaatsen naar welke verwezen
wordt op te zoeken! In een leerboek is het noemen van vindplaatsen slechts
tirelantijn, de leerling gelooft op gezag. Dat ook de verwijzing naar de
wettelijke regeling ontbreekt, zou in een modern studieboek niemand goedkeuren.
Maar in dien tijd, toen deze onderwerpen slechts voor een gering deel in de
wetgeving lagen verankerd, maar voor het overgroote deel op het ongeschreven
recht berustten, kan het ons bij een schrijver als Kos niet verwonderen, dat hij
nergens naar ordonnantie, plakkaat of verordening verwijst; want ook hier heeft
deze practicus gedacht: welke discipel beschikt over boeken waarin hij deze zou
kunnen opslaan. Geen hedendaagsche student in de rechten, die geen Fruin of
eenige andere verzameling van wetten op zijn bureau heeft liggen. Maar dat was
drie eeuwen geleden anders.
Wel vinden wij, op p. 1, opgesomd waar een notaris aan behoort te denken bij het
opmaken van zijn akten. Zonder systeem. Maar al wat men noodig heeft, is hier te
vinden. Dan volgt op p. 2: van procuratien - waarmee de uiteenzetting van het
burgerlijk recht, als in menig ander notarisboek, opent. De heldere, eenvoudige
docent is hier aan het woord, voor den geleerde nog al goedkoop, voor den
student de docent par excellence. Eerst de definitie van lastgeving in het
algemeen. Dan volgt een aantal onderscheidingen van lastgeving, die ik als staal
van den trant van dit boek hier voor een deel doe volgen: ‘Dese Last-gevinge
wert onderscheyden na haer voor-werp, want somtijts geschiet sulcks ad lites
somtijts ad negotia.
Procuratie ad lites werden gegeven aan Procureurs off andere, die een sake
bedienen voor de Justitie.
| |
| |
Ad negotia werden gegeven aen allerley Persoonen, om sekere saken, 't sy van
Koop, Huer, of iets anders te doen.
Beyde soorten sijn generael, oft speciael.
Genelare Procuratien ad Lites, sijn om alle Processen, 't sy voor een, ofte voor
veele Vierscharen te bedienen.
Speciale, om te bedienen eene ofte meerdere Saken, die dan in specie werden
genoemt.
Generale Procuratien ad Negotia, sijn om allerleye handelingen in sekere
gewesten, off Contreyen te verrechten, oock hier te Lande, voor iemant die
absent is, off verhinderinge heeft, om de sake selfs te doen.
Speciale om alleen te verrichten, sekere perticuliere affairen, ofte Saeken’.
Dergelijke eenvoudige omschrijvingen, die den student houvast bieden bij zijn
verdere schreden, vinden wij door het geheele boek verspreid. Op p. 67 o.a.
vinden wij een soortgelijk schema voor ‘hypothecatien’. Men kan dit alles
schoolsch vinden. Maar was er in ons land sinds Karel V ooit een onschoolsche
opleider voor het notarieel examen die succes met zijn élèves had?
De schrijver vangt elk onderwerp aan met een theoretische beschouwing, waarin men
opmerkingen vindt over die zaken, waaraan de notaris moet denken. Hierop volgen
één of meer modellen. Onnoodig te zeggen, dat de casusposities in deze modellen
behandeld frisch en zóó uit het leven gegrepen zijn. Hiervan getuige een
formulier voor een attestatie, voorkomende op p. 12.
‘Attestatie negative, om een quade beschuldigingh te ontsenuen, en om
verre te stooten.
Compareerde Pieter en Cornelis, te kennen gevende dat haer te hooren gekomen was,
seker uyt-stroysel, even als of zy op den 18 September in de Doele qualijck
souden wesen getracteert, en dat haer een onbehoorlijck gelach was gerekent. Om
het welck te Contrarieren, sy Attestanten ten versoecke van den hospes, hebben
geat- | |
| |
testeert en verclaert, onder presentatie van Eede, is 't
noot, dat soodanigen uytstroysel puier onwaerheit is, dewijl zy aldaer boven
gemeen, ja heerlijck getracteert waren, niet alleen met goede wel-bereyde
Spysen, die net en accuraet wierden opgeschaft, maer oock met goede Rijnse,
Franse en Hoog-Lantse Wijnen, nevens versche Bieren tot Contentement en
goetgenoegen van haer Attestanten, die oock buyten vermoeden niet meer hebben
betaelt als elck vier- en twintich stuyvers, en alsoo elck wel twaelf stuyvers
minder als sy hadden gedacht.’
Uitvoerig zijn de modellen voor boedelscheidingen en inventarissen. Zij zijn
geheel in den vorm, met cijfers in kolommen uitgetrokken, optel- en
aftreksommen, precies als in de echte akte. Wie het leest, krijgt een scherp
beeld van de akte in die dagen. En wie zou het den slordigen auteur dan niet
vergeven, dat hij eens twee getallen bij elkaar optelt, terwijl hij bedoelt het
een van het ander af te trekken?
Kos was niet alleen notaris, hij was tevens procureur. Ook zijn kennis in deze
functie opgedaan maakt hij dienstbaar aan het onderricht. In drie hoofdstukken.
die het slot van het werk vormen, samen een dertigtal pagina's beslaande, geeft
hij een blik in het procesrecht. Het eerste dezer drie hoofdstukken is getiteld:
Korte Instructie om eenigsints te begrijpen, de proceduren ten hove en voor de
lage vierscharen. Het geeft definities en een summier overzicht van den gang van
een proces. Op deze theoretische uiteenzetting volgen Formulieren van eyschen
en, het laatste hoofdstuk van het boek, Eenige formulieren van antwoorden en
exceptien. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ook in deze formulieren
weet de auteur nog een geslachtstafel in te lasschen.
Het boek eindigt met een register op de hoofdstukken en met corrigenda,
aangekondigd als: Eenige voorname drukfouten, aldus te verbeteren. En daaronder:
De Leser, gelieve de verdere Druk-fouten, meest in Spel- | |
| |
dingen, of
distinctien bestaende, self te corrigeren. Geen zaaksregister, geen
woordenlijst.
Er zijn twee herdrukken verschenen, te weten in 1714 en 1729, verzorgd door Jan
Kos, den zoon, die notaris was van 1703-1750. Hij laat het werk intact, maar
voegt er eenige hoofdstukken aan toe, opgebouwd uit aanteekeningen in den boedel
van zijn vader gevonden. De zoon had blijkbaar den aard van den vader, want deze
toevoegingen passen geheel in het karakter van het oorspronkelijke werk. Een
overwegende plaats in deze uitbreiding neemt het erfrecht in. Het boek krijgt
hierdoor nòg meer erfrechtstabellen. Van een werk van 168 pagina's 4o wordt het in den tweeden en derden druk tot een van 209
pagina's 4o.
Evenals in het boek van van Aller is in de herdrukken een ‘Examinatie tot het
Notaris-ampt’ opgenomen. Iets uitvoeriger dan bij van Aller, maar toch nog zeer
beperkt; het beslaat slechts 14 pagina's druks. Waarschijnlijk is dit een lijst
van examenvragen door Cornelis Kos opgesteld, want het repetitorenbloed spreekt
hier duidelijk; het zijn kort gestelde vragen en antwoorden, die niet op het
détail ingaan, de uitzonderingen weglaten, maar de hoofdzaken op heldere wijze
weergeven; prachtig voor den candidaat, die er niet al te veel van af weet en
kort voor zijn examen er de stof nog eens in wil stampen.
De tweede en de derde druk zijn gelijkluidend.
Voor den hedendaagschen jurist, die iets wil weten van het Oud-Vaderlandsch
recht, is dit een aardig boek. Evenals het werk van van Aller - maar om geheel
andere redenen - zal hij dit met genoegen ter hand nemen. Hetzelfde kan men
onmogelijk zeggen van het werk van van der Mast of Boerbergh. Wat de hoorn des
overvloeds van Aller en de zakelijke repetitor Kos gemeen hebben, is, dat men in
beider werk het leven voelt ademen, men leest hier wat er te koop was op de
juridische markt van het einde van den Gouden eeuw.
|
|