| |
| |
| |
Hoofdstuk VII
Notarius Publicus Dat is De Practycke ende
Oeffeninghe der Notarissen. Waer inne
Bij maniere van examinatie voor-ghestelt ende verhandelt werdt, alle
hetgunt een Notaris soo in generale wetenschap ende kennisse van de Natuyr, ende
wetenschap van alderhande Contracten, ende Handelinghen, soo in de materie van
Erfenisse ende besterfenisse, als in de instellinghe van alderhande
Instrumenten, volghens onse daghelycxse stijl ende practijcke, heeft aen te
mercken, ende noodtsaeckelijck waer te nemen.
Door Mr. Symon van Leeuwen, Adt. Tot Leyden, Bij Pieter
Leffen, Boeck-verkooper in de klock-steegh, in den Phoenix. Anno 1656.
Simon van Leeuwen is onder de schrijvers der notarisboeken de bekendste. Zijn
naam als iurist is, vooral door zijn Rooms Hollands Recht, na dien van de Groot
in breeden kring het vermaardst. Of deze hooge classificatie hem naar
wetenschappelijk gehalte van zijn oeuvre toekomt, is een andere vraag. Zijn
werken hebben wel iets van die van den gemakkelijken, begaafden veelschrijver.
Met zijn Notarius Publicus heeft hij aan het notari- | |
| |
aat zeer zeker
een waardevolle bijdrage geleverd. Maar het werk steekt geenszins als hors
concours boven de goede werken onder de notarisboeken uit, zooals de groote naam
van den schrijver misschien zou doen verwachten.
De eerste druk van dit werk dateert van 1656 en is toegevoegd aan den tweeden
druk van van Leeuwens Paratitla juris novissimi. Wel draagt het een
afzonderlijke nummering der pagina's, maar het is toch bedoeld als één geheel
met de Paratitla, want op het titelblad van dit werk staat te lezen: Ende daer
bij ghevoeght, de Practycque ende Oeffeninghe der Notarissen.
De auteur deelt in zijn Voorreden mede, dat men hem heeft aangemoedigd een werk
voor het notariaat te schrijven en dat men hem daartoe ter hand heeft gesteld
‘een seecker Boecxken, gheintituleert Ars Notariatus, nu bij d'een ende dan bij
d'ander ghedruckt, her-druckt, ghevisiteert ende uytghegeven’. Voor dit boekje -
kennelijk is bedoeld de Ars Notariatus van Thuys - heeft van Leeuwen niet veel
goede woorden over. Het bestaan van de werken van van der Mast, Verwey, van
Wassenaer verzwijgt hij. Het is nauwelijks aan te nemen, dat hij deze niet zou
hebben gekend.
In deze Voorreden staan een aantal behartenswaardige opmerkingen, waarmee velen
ook vandaag nog hun voordeel- zouden kunnen doen, ware niet de menschelijke
natuur zoo, dat de onverstandige voor verstandige woorden ontoegankelijk is,
niet omdat hij niet wil leeren, maar omdat hij niet kan leeren. ‘Waer inne ick
met voordacht niet allerhande Formulieren ofte Voorschriften van ingestelde
Instrumenten hebbe willen voor-schrijven, daer mede den geseyden Ars Notariatus
(bedoeld is Thuys, Schr.) het meeste Papier bekladt heeft, als tenemael
ondienstigh ende onnut bevonden, ende waer door vele misleydt werden, dat sy
veel, volgende den blooten styl ende simpele instellinge van | |
| |
hare
Comptoirmeesters, ende weynigh ondersoeckende wat het verstandt ende eyghenschap
daer van is, onwetende, ende alleen uyt de memorie van het gene sy gewoon zijn
na te schrijven, vele dingen qualijck stellen, dickwils het eene voor het
ander.... Daer ter contrarie de waerdigheyt ende noodtsaeckelijckheyt van het
Notaris-ampt ghetuygen, dat de wetenschap van een Notaris soo veel ende meer
ondersoeck ende studie vereyscht, als eenige andere’.
Van Leeuwen was met deze opmerkingen velen een kleine drie eeuwen vooruit. Want
alle ingewijden weten, dat wij niet tot de 19de eeuw behoeven terug te gaan om
opleiders te vinden, die hun studenten voor het derde gedeelte van het notarieel
examen de modellen van tientallen akten uit het hoofd leerden opdreunen; en met
deze parodie op een juridische vorming bereikten die opleiders op het examen
goede resultaten met hun discipelen. Nog heden ten dage kan het U op een
notarieele bijeenkomst gebeuren, dat U een notaris zoo maar frank en fier hoort
beweren, dat voor het notariaat geen wetenschappelijke opleiding noodig is.
Reeds van Leeuwen wist hoe gevaarlijk dit soort notarissen voor zijn medemensch
is.
Het is een werk van geringen omvang; nog geen 80 pagina's quarto beslaat de
tekst.
Aan het notariaat wijdt de schrijver slechts twee pagina's, zooals in alle
notarisboeken: de aanvangspagina's. Het laatste deel van het in drie deelen
verdeelde boek ‘handelende van het passeren van alderhande Instrumenten’ vangt
aan met eenige algemeene opmerkingen over de notarieele akte. Het boek sluit op
p. 79 met het afdrukken van den eed, dien de notaris bij zijn toelating aflegt.
Het boek houdt geen modellen in. In de Voorreden lezèn wij: ‘Daer toe heb ick soo
veel als de nootsaeckelijcke clausulen ende maniere van instellinghe vereyscht,
in 't korte mede wel aenghewesen hoe ende op | |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
Titelprent van v. Leeuwens Notarius Publicus,
uitgave van 1665 (c.f. blz. 67)
| |
| |
wat manier alles op het seeckerste moet werden inghestelt, met een
klare ontledinghe wat de selve inhouden ende waer toe deselve dienen: Maer de
verder manier van stellinghe yemandt voor te schrijven, heb ick niet alleen
onnodigh, maer-selfs schadelijck geoordeelt, als bestaende in al te grooten
overvloedt ende confusie van woorden ende veelderhande manieren van spreecken,
de welcke in sich selven dickwils ghene substantie en begrijpen’. Ik acht het
niet onmogelijk, dat van Leeuwen, die geen notaris was, zich niet competent
heeft gevoeld modellen te geven. Toen hij den eersten druk van zijn Notarius
Publicus uitgaf, was hij pas dertig jaar, zeven jaar afgestudeerd. Intusschen
was zijn productie als schrijver reeds begonnen. In een snel tempo ontvloden de
boekwerken aan zijn pen. Hij was daarbij als advocaat gevestigd en behaalde in
deze carriëre reeds spoedig successen. Iemand, die met deze vaart van wal
steekt, kan niet den tijd hebben gevonden voor het tijdroovende, nauwkeurige
werk dat het samenstellen van aktenmodellen is. Van Leeuwen heeft waarschijnlijk
in 1656 geen kans gezien met verantwoorde modellen voor den dag te komen. Een
argument daartoe is dan in een voorwoord gemakkelijk te vinden. Tien jaar later,
ik kom hier zoo dadelijk op terug, neemt hij wel modellen op, dan acht hij dit
niet langer gevaarlijk.
Doordat er geen modellen in voorkomen, kon het boek niet, zooals de werken van
Thuys en van der Mast, in twee deelen, het eerste inhoudende de Theoretische
beschouwing, het tweede biedende de modellen, worden verdeeld. Toch is er een
indeeling, die op dezelfde gedachte is gebaseerd. Er zijn drie deelen. Het
eerste handelt over ‘de natuyr ende eygenschap van alderhande Contracten’. Hier
vinden wij de Theoretische uiteenzetting van pand, hypotheek, bewaargeving,
bruikleen, verbruikleen, koop, huur, huwelijk enz. Het tweede deel is gewijd aan
het erfrecht. Zoo specifiek notarieel achtte de schrijver dit, dat hij het in
een af- | |
| |
zonderlijk deel onderbracht. In het derde deel geeft de
schrijver wenken voor het opmaken van akten, eerst over contracten en akten in
het algemeen, daarna speciale opmerkingen naar aanleiding van koop, transport,
hypotheek, huur, schuldbekentenis, borgtocht, enz., ook de testamenten, te samen
19 paragrafen, waarna als 20ste paragraaf, vreemd geplaatst, de eed der
notarissen wordt gegeven. Dit laatste deel neemt dus de plaats in, die bij
andere auteurs het tweede deel inneemt. Fraai is deze indeeling niet. Want het
kan niet uitblijven of wij vinden nu b.v. over het huurcontract
civielrechtelijke opmerkingen zoowel in het eerste als in het derde deel.
Hetzelfde geldt voor de andere contracten, die behandeld zijn in het eerste deel
en waaraan de auteur tevens plaats heeft gegeven in het derde. Het geheel heeft
hierdoor iets rammelends. De gehaaste van Leeuwen heeft zich niet den tijd
gegund zijn werk te verzorgen. Hij zelf drukt zijn afkeuring over dit werk in
later jaren heel wat sterker uit dan ik het hier doe. Ondanks dit alles spreekt
het vanzelf dat een geleerde van zijn bekwaamheden toch altijd waarden weet te
geven.
Het werk is breeder opgezet dan voor het notariaat strikt noodzakelijk is. Van
Leeuwen is een te serieus jurist, dan dat hij zijn lezers met een minimum kan
afschepen. Hij verlangt den notarissen een wat ruimeren kijk te geven en spreekt
dus b.v. over verbintenissen uit de wet, een chapiter waarmee het notariaat
weinig of niet in aanraking komt. Toch voelen wij in een merkwaardig détail het
verschil in opzet tusschen een voor het notariaat geschreven werk en een
algemeen juridisch werk; want de schrijver schrijft zijn Notarius Publicus in
vraag- en antwoordvorm. In zijn Paratitla komt ook de vraag- en antwoordvorm
voor, maar in een veel zwakkere mate. Het voor het notariaat geschreven werk is
dus schoolscher van bouw. Het eene is meer gericht op studie, het andere meer op
opleiding.
| |
| |
In den eersten druk komt achterin een inhoudsopgave voor. Er is geen lijst van
vreemde woorden.
Het werkje ging er in als koek. Reeds het volgend jaar en het daaropvolgende jaar
waren herdrukken noodig. In den tekst is niets gewijzigd. De verandering bestaat
in de toevoeging van een lijst van vreemde woorden. Naar de schrijver in zijn
voorwoord tot de nieuwe drukken zegt, hadden anderen buiten zijn voorkennis
onvolledige en onzuivere woordenlijsten aan zijn werk toegevoegd, hetgeen hem er
toe heeft gebracht het dan maar zelf te doen. Dit ‘Woordenboeck waer inne
allerhande konst- ende bastaard-woorden, tot de practijcke des notarisschaps en
andere Rechtsoeffeninghe behoorende, uyt Hugo de Groot, Hooft, Huygens, Vondel,
ende andere, soo oude als nieuwe Tael-schriften, op 't nauwkeurighste werden
vertaalt’, beslaat meer pagina's dan de geheele tekst van den Notarius Publicus.
Het telt een vierduizendtal woorden.
In 1665 verschijnt in een slecht verzorgde duodecimo uitgave de vierde druk van
het werk. Het is nog steeds woordelijk gelijkluidend aan den eersten druk. Een
titelprentje gaat vooraf. Het is grof geteekend. Beneden zien wij een notaris in
zijn kantoor; de pen in de hand, den gevederden hoed op het hoofd, wendt hij
zich tot een binnentredend cliënt. Aan zijn rechterhand zit een bediende te
schrijven. Aan den wand hangen zeven bundels papieren aan liassen. De
binnentredend cliënt is een elegant man, ook hij heeft een gevederden hoed op
het hoofd. Hij spreekt, dit blijkt uit zijn handgebaar, de notaris luistert. Een
vierde persoon staat achter den eleganten cliënt, een arme man met een grof
wambuis, de pet in de hand. Boven laat de teekenaar ons een ander millieu zien.
Het stelt voor een slaapkamer. In het bed overeindgezeten uit de zieke zijn
laatsten wil. Aan een tegen het bed aangeschoven tafel zit de notaris. Papier,
pen en inktkoker zijn aanwezig. Er staan aan de andere zijde van de tafel drie
figuurtjes, twee | |
| |
vrouwen en een kind. Vrouwen konden in dien tijd
niet als getuigen optreden. Ik veronderstel dan ook, dat een niet deskundige
(waarschijnlijk de drukker), dit prentje, dat oorspronkelijk geheel niet bedoeld
is geweest als uitbeelding van het opmaken van een testament in de ziekenkamer,
toepasselijk heeft geacht - omdat een notaris naar ‘men’ nu eenmaal meent een
belangrijk deel van zijn leven aan sterfbedden doorbrengt - en het zonder nadere
informatie heeft opgenomen.
Het is heel wel mogelijk, dat in dezen tijd, waarin auteursrecht een zoo
betrekkelijk begrip was, een herdruk het licht zag, zonder dat de auteur daar
iets van wist. De in elk opzicht slechte verzorging van dezen druk doet mij -
temeer wanneer ik zie, dat vorige drukken verzorgd waren, zooals het het werk
van een auteur van standing past - het vermoeden aan de hand, dat van Leeuwen
van dezen herdruk niets heeft geweten voor hij een exemplaar bij den boekhandel
vond.
Bij Korndörffer staat vermeld een druk van dit werk gedateerd 1799, bewerkt door
van der Schelling; uitgegeven te Amsterdam in twee deelen, vermeerderd met een
volledig woordenboek van allerlei konst- en bastaardwoorden, mitsgaders
bijvoegselen. Ik twijfel aan de juistheid dezer vermelding. Van der Schelling
heeft het volgende notarieele werk van van Leeuwen, De Nederlandse praktyk ende
oeffening der notarissen, waarover hieronder nader, bewerkt van 1742 af. Het is
zeer onwaarschijnlijk, dat van der Schelling daarna nog een herdruk van den
Notarius Publicus zou hebben verzorgd. Ook het jaartal klopt niet. Het sterfjaar
van van der Schelling is mij niet bekend, maar tusschen beide jaartallen 1742 en
1799 liggen bijna zestig jaren. Is het jaartal wèl juist, dan zouden er twee
meesters P. van der Schelling moeten zijn geweest.
In 1666 verschijnt de eerste druk van de Nederlandse Practijk ende Oeffening der
Notarissen ende andre ge- | |
| |
meene schrijv- en regtvorderers, van
nieuws beschreven door mr. Simon van Leeuwen. (Een jaar dus na dat waarin de 4de
druk van zijn Notarius Publicus verschijnt. Ook dit is mij aanleiding tot de
veronderstelling, dat deze 4de druk buiten medeweten van den auteur is
verschenen). Deze Nederlandse Practyk ende Oeffening is het bekende notarisboek,
waarvan niet minder dan twaalf drukken zijn verschenen, de laatste in 1773. De
in de antiquariaten vaakst voorkomende druk is de derde van 1680. De drukken van
1742 en 1754 zijn bewerkt door P. van der Schelling. Waarschijnlijk eveneens de
drukken van 1745, 1766 en 1773. Dit heb ik echter niet kunnen verifieeren.
Het boek valt te beschouwen als een herziene uitgave van den Notarius Publicus.
Het grootste deel van den tekst van den Notarius Publicus is behouden; slechts
hier en daar zijn kleine retouches aangebracht en veel gallicismen zijn
vervangen door woorden van Nederlandschen stam. De beide boeken vergelijkende
zien wij voorts, dat aan ieder der drie deelen eenige paragrafen zijn
toegevoegd. Maar het groote verschil tusschen beide werken ligt in het volgende:
in den tekst zijn thans modellen opgenomen, 45 in getal, waaronder een
belangrijk aantal voor door de overheid op te maken stukken; en aan de drie
deelen, waarin het oorspronkelijke werk was verdeeld, zijn er twee toegevoegd.
De Notarius Publicus was, volgens de titelpagina, geschreven voor notarissen. Het
tweede werk is, volgens de titelpagina, een ‘vraags-wijs ondersouk.... al het
gund een Notaris, Secretaris, Deurwaarder, en Geregts-Bode, soo in de grond der
Regts-saaken, als in de instelling van alderhande Instrumenten, Acten, Gewijsden
ende uitvoeringe van dien, heeft aan te mercken, ende waar te nemen’. In zijn
‘Aanspraak aen de Nederlandse schrijv- ende regts-oeffeners’ verwerpt van
Leeuwen zijn Notarius Publicus als ‘een on-egt ende wanschapen maaksel’;
vervolgens merkt hij op, dat secretarissen | |
| |
en geregts-boden
eigenlijk nog veel meer behoefte hebben aan een handleiding. ‘Maar buyten dien
my voorgekomen is de alsoo groote ende meerder noodsakelijkheid van gelijke
stoffe, omtrent de oeffeninge der gemeene Secretarissen, ofte
Geregts-Schrijvers, Deurwaarders, ende Geregts-Boden, elks in den sijnen: daar
onder in de Steden ende ten platte Lande veele ende meest onervarene, dikwils
meer by gunst van de begiftigers als in aansien van haare oeffening ende
bequaamheid daar toe werden gevordert. Waar in ik mij altoos verwondert heb,
dat, daar van ouds, soo wel op het ondersouk over de bekwaamheid der Notarissen
ende Deurwaarders van den Hove is voorsien, noyt eenige ordre gestelt is op het
voorgaande ondersouk over de bekwaamheid der Secretarissen ende Geregts-Boden:
die buyten ende behalven de instellinge ende bedieninge van alle dingpligtige
saaken, hetselve Ampt van een Notaris ende Deurwaarder hebben waar te nemen: 't
Welk ook de oorsaak is van soo veel onbequame Secretarissen ende Geregts-Boden,
bysonderlijk ten platte Lande, de welke mijns wetens geene prouve onderworpen en
sijn’.
Dit is de aanleiding geweest om den titel te veranderen. Het was niet langer een
boek uitsluitend voor het notariaat, maar tevens voor anderen, wier werk het was
akten te redigeeren. Daarom vallen de woorden ‘Notarius Publicus’ op de
titelpagina weg, zij blijven echter gehandhaafd als opschrift voor de eerste
drie deelen. (Op de titelpagina van den tweeden druk van de Paratitla waar de
Notarius Publicus wordt aangekondigd, waren deze woorden merkwaardigerwijs
weggelaten; want daar staat te lezen: Ende daer bij ghevoegt De Practijcque ende
Oeffeninghe der notarissen; zoodat daar toevalligerwijze de titel voorkomt, dien
het werk van 1666 af zou dragen - behoudens het voorafgaande woord:
Nederlandse).
Het vierde boek - thans is er sprake van verdeeling in boeken; in den Notarius
Publicus heetten het: deelen | |
| |
- draagt tot opschrift: ‘Handelende van
het instellen van alderhande Acten, de Vierschaar ende Regtsvordering
betreffende’; het vijfde: ‘Handelende van het Ampt der Deurwaarders ende
Geregts-Boden’.
Het is nu niet meer het nog geen 80 pagina's beslaande werk van 1656, het is nu
een lijvig boek geworden van 548 bladzijden octavo. In den derden druk is dit
allengs aangegroeid tot 566 bladzijden, zonder dat er ingrijpende wijzigingen in
voorkomen. De vierde en vijfde druk (1698, 1706) zijn gelijkluidend aan den
derde.
De woordenlijst is aanmerkelijk bekort; ongeveer een derde gedeelte is
weggelaten. Deze lijst heeft thans een aan den tekst aansluitende pagineering.
Op de inhoudsopgave volgt een lijst van de modellen.
In den derden druk vind ik een eeredicht. Het doet denken aan de al te
gemakkelijke eind 18de eeuwsche versjes, krachteloos van inhoud met den drens
van Jantje zag eens pruimen hangen.
Wiltge net en zin-rijk schrijven?
Hebtge lust tot kunstig kijven
Voor de Vierschaar, voor het Hoff?
Hier zijn lessen, hier is stoff.
Leeuwen ('k mag de deugd wel prijsen)
Zal u wijslijk onderwijsen
Hoe het Pleit-radt draeit en loopt,
Hoe men woorden zift en knoopt.
Die niet langer plomp wil wesen,
Hoeft slegts dese Blaên te lesen:
Vind men hier in yder Blad.
Eer' dit Bouk dan en den Schrijver:
Dank' hem voor sijn vlijt en yver,
Voor de liefde die hy toont.
Heff' hem die heel Holland kroont.
|
|