| |
| |
| |
Hoofdstuk II
Ars Notariatus: Dat is, konste ende stijl van notarischap:
begrepen in Theorijcke ende Pracktijcke. Allen Practisynen,
Rentenieren, Kooplieden, ende andere, seer nut, oirboir, ende
dienstelick. Tot Rotterdam, Door Pieter van Waesberge, aen de
marckt. 1628.
Jacques Thuys was notaris te Antwerpen in 1585, toen de eerste druk van zijn werk
het licht zag. Het boek is geschreven voor het notariaat in Vlaanderen en
Brabant. Daarvan draagt het duidelijk de sporen. Het is opgedragen aan ‘Den
Eerw. Wijsen, ende Voorzieninghen Heere, meester Joachim de Buschere, Secretaris
van syne Maiesteyts Rade gheordonneert tot Brabandt’. Er is sprake van ‘den
grooten hove van Boitffort’ (p. 81), van den Raad van Brabant (p. 88) en op p.
198 vinden wij een certificaat van betrouwbaarheid in vier talen, Latijn,
Nederlandsch, Fransch en Spaansch.
Thuys' Ars Notariatus is, naar ik reeds heb meegedeeld, niet het eerste werkje
dat in het Nederlandsch geschreven aan deze materie werd gewijd, maar Thuys is
wel het eerste werk in het Nederlandsch, dat veel en gedurende tientallen jaren
is gebruikt, niet alleen in Brabant en Vlaanderen, maar ook in de noordelijke
gewesten. Dit vindt zijn verklaring hierin, dat de andere | |
| |
werken
vertalingen waren van de boeken over den kanseliersstijl, terwijl Thuys vrijwel
uitsluitend privaatrechtelijke akten geeft. Thuys opent de rij der
notarisboeken, zooals wij die in de volgende twee eeuwen zullen kennen.
De rechtsstelsels van de Noordelijke Nederlanden en die van Brabant en Vlaanderen
liepen niet ver uiteen. Tot het laatste kwartaal van de 16e eeuw was beider lot
verbonden geweest onder het Bourgondische en het Oostenrijksche huis; de
rechtsontwikkeling in het eene gebiedsdeel was in groote lijnen samengegaan met
die in het andere. De op het notariaat betrekking hebbende plakkaten van Karel
V, van 21 Maart 1524, 7 October 1531 en 4 October 1540, golden in Noord en in
Zuid. Indien wij den Notarius Belgicus van Huygens (eerste druk 1704) en
Schoolhouders werk voor Holland geschreven (eerste druk 1722) met elkaar
vergelijken, merken wij op hoeveel gelijkenis er meer dan honderd jaren na de
Unie van Utrecht in beide rechtsstelsels nog is.
Dat Thuys' werk in de Noordelijke Nederlanden veel is geraadpleegd, blijkt ten
duidelijkste uit het feit, dat het herhaalde malen te Amsterdam en te Rotterdam
is herdrukt, hetgeen aan nieuwe drukken in Antwerpen niet in den weg stond. Van
1585 tot 1640 toe zijn er, verdeeld over genoemde steden, 14 drukken bekend. Dat
is veel, maar het was voor de notarissen van wie de meesten geen latijn kenden,
dan toch ook wel een zegen, dat er eindelijk eens een boekje van eigen bodem
verscheen, waarin zij in voor hen verstaanbare taal, zonder veel overbodigs,
modellen voor hun akten vonden. Omdat het hier te lande veel is gebruikt en
omdat het hier eenige malen is herdrukt, neem ik dit werk in deze bespreking op,
hoewel ik mij overigens beperk tot de notarisboeken in de Zeven Provinciën
uitgekomen.
Thuys heeft dus met zijn werk in een dringende behoefte voorzien - om deze
prijscouranten-uitdrukking eens te bezigen. Maar wat heeft hij het zich
overigens | |
| |
gemakkelijk gemaakt! Wie zich de moeite geeft het in mijn
Inleiding vermelde middeleeuwsche tractaatje, de Ars Notarius, naast de Ars
Notarius van Thuys te leggen, ziet al dra dat Thuys heele passages letterlijk
heeft vertaald. De schrijver heeft hier overigens geen geheim van gemaakt. In
den druk van 1590 staat vermeld, dat hij voor belangrijke deelen stukken uit
Fransche en Latijnsche werken heeft vertaald. In de latere drukken is deze
mededeeling weggelaten. Ik twijfel er aan of het werk iets origineels inhoudt.
Want het feit, dat een auteur, die een werk van eenigen omvang in het licht
geeft, stukken uit een beknopt tractaatje, verouderd van inhoud, letterlijk
vertaalt, getuigt van zoo groote geestelijke armoede, dat wij weinig vertrouwen
kunnen stellen in de originaliteit van de passages waarvoor het
vergelijkingsmateriaal ons ontbreekt. Het zou mij niet verwonderen als hij, die
de middeleeuwsche werken op zijn duim kent, in Thuys overal den vertaler zou
ontmaskeren.
Ik heb vergeleken de drukken van 1590,1620 en 1628. Behoudens enkele geringe
verbeteringen, wijziging in de spelling en een andere plaatsing der registers,
zijn zij gelijkluidend. Nochtans staat in elk dezer uitgaven te lezen: Den
goetwillighen Leser, Saluyt. Beminde Leser, alzoo wij eenighen jaren, gheledē
dese konste van Notarischap in Druck hebben laten wtgaen, ende de Exemplaren
daer van al verkocht ende ghesleten zijn, zoo en hebben wij niet willen laten
V.L. tzelve wederom te presenterē in een geheele andere forme, maniere, ende
ordonnantie, dan tvoorgaende gheweest is, alzoo V.L. d'een metten anderen
confererende lichtelijcken mercken zal: hebbe ooc tzelve Boeck in twee deelen
bedeylt: als in Theorijcke ende Practijcke, op dat de ghene die lust totte zelve
konste hebben, daer door voldaen ende vernoecht mochten wesen. De goedwillende
lezer, den eenen druk met den anderen confereerende, kan hier niets van merken.
Waarschijnlijk ligt het verschil in | |
| |
den eersten druk (1585) en den
volgenden; hierop duidt, dat de auteur zegt, dat hij het werk in twee deelen
heeft gesplitst. Teruggaande van den laatsten druk tot en met die van 1590
bestaat het werk steeds uit twee deelen. Jammer genoeg heb ik den druk van 1585
niet in handen kunnen krijgen.
Het voornaamste verschil tusschen de drie genoemde drukken onderling bestaat
hierin, dat de druk van 1590 typografisch fraaier is dan de andere. Daar is b.v.
de inventaris met een mooie civilitéletter gedrukt.
In 1645 komt er nogmaals een herdruk. Dit is zoo wonderlijk niet, want dan is
onze eigen eerste aan het notariaat gewijde verhandeling, die van van der Mast,
pas één jaar oud. Maar merkwaardig is het, dat plotseling in 1675 nog weer een
uitgave te Amsterdam verschijnt, bij Samuel Imbrechts. Het is een letterlijke
overdruk van de uitgave van 1628, zelfs de drukfouten, een hapering in de
pagineering en fouten in den klapper zijn blijven staan. En natuurlijk is ook
blijven staan de toespraak tot den lezer, die nog steeds gewaagt van den geheel
anderen vorm, manier en ordonnantie. Wat een wonderlijke gedachte is het geweest
in 1675 dit boekje te herdrukken, terwijl toen reeds de werken van van der Mast,
Verwey, Wassenaer, Boerbergh, van Leeuwen en Aller, waaronder er uitstekende
zijn, de markt hadden veroverd. In de uitgave van 1628 lees ik op p. 3 ‘Eerst
een Slave en mach gheen notaris wesen’. Dit was in 1628 reeds een anachronisme,
het was in 1585 reeds een anachronisme. Ook toen waren er nog maar één soort
slaven en dat waren de slaafsche vertalers! Maar in 1675 - drie jaar na
radeloos-redeloos-reddeloos - in Amsterdam nog eens te verkondigen, dat in
Holland een slaaf geen notaris mag zijn, is toch zelfs voor dien tijd, die in
het wetenschappelijk werk slordiger placht te zijn dan de onze, op zijn zachtst
gezegd kras te noemen. De Noord-Nederlandsche uitgaven hadden allen
gedachtenloos de akte in het Spaansch gesteld en | |
| |
de vermeldingen van
den Raad van Brabant en het Hof van Boitsfort behouden; ook in den druk van 1675
kan men dit alles nog vinden!
Merkwaardig is het nog, dat het drukje van 1675, met kleine afwijkingen,
denzelfden titelplaat heeft als de vierde druk van Simon van Leeuwens Notarius
Publicus van 1665 (zie p. 67).
Van de 213 bladzijden tekst zijn de eerste 52 gewijd aan de theorie. Hiervan zijn
er ongeveer 20 uitgetrokken voor het notariaat in engeren zin, wat de taak van
den notaris is, waaraan hij moet denken bij het opmaken van zijn instrumenten,
e.d. Van de 32 bladzijden die overschieten voor de theoretische verhandeling
over het civiele recht zijn er 18 aan het erfrecht gespendeerd. De plaatsruimte
voor de overige deelen van het burgerlijk recht, waarmee de notaris in de
uitoefening van zijn functie te maken heeft, is dus al zeer kariglijk
toegemeten. Het weinige dat in deze 32 bladzijden staat is bovendien vlak en
flakkerig. Het geheel doet in den schrijver geen hoogen dunk veronderstellen van
zijn lezers. Is het daarom, dat hij in zijn woord vooraf opmerkt dat het niet in
de eerste plaats voor notarissen is geschreven? ‘Die meynen zouden dat dit werc
tot dienste van de Notarisen alleene ghemaect zijn, verabuseren hun, midts dat
die door daghelijkcxsche oeffeninghe ghenoegh eervaren zijn: Dan wel op dat alle
Liefhebbers, tzij Kooplieden, Rentiers, Ambachtslieden, ende andere, daer door
eenighe ervarentheydt, wetenschap, ende konste mochten bekomen’. In
werkelijkheid is het wèl voor het notariaat geschreven. Want de hoofdmoot
bestaat uit het tweede deel, aanvangende op p. 53 ‘Het tweede deel van Ars
Notariatus, wesende de Practijcke van de Notarisen, Inhoudende de forme ende
maniere, hoe men alle soorten van Instrumenten sal minuteren ende grosseren’.
Het belang van het werk ligt voor ons in de eerste twintig bladzijden. In
verhouding ruimt Thuys aan het | |
| |
notariaat in engeren zin meer plaats
in dan een van de auteurs der andere notarisboeken die ik zal bespreken. Hij
verdeelt deze stof over 14 capita; een, het 13de, draagt tot opschrift: ‘Van
Woeckerije’; het is daar geheel misplaatst en de meeste alinea's van dit caput
handelen dan ook over verplichtingen van den notaris. Het 14e caput, met het
opschrift: ‘Zekere besluytingen ende decisien, nopende 't feyt van de Notarisen,
volghende d'opinie van de Doctoren’, bestaat uit 4 bladzijden citaten over het
notariaat uit de glossatoren en postglossatoren. Deze 14 capita zijn voor ons
uiteraard waardevol, al staat er dan ook geen persoonlijke visie van den
schrijver in.
Het tweede deel houdt formulieren in, voornamelijk voor notarieele akten. Het
begint met de formulieren voor verschillenderlei soort volmachten. Dit is niets
ongewoons; de notarisboeken openen vaak met procuraties. Thuys neemt de tweede
op in het latijn. Van het moment af, dat het leekenelement zijn intrede in het
notariaat deed, dus van voor het begin van de 16e eeuw, was het niet langer
ongewoon de akten in de landstaal te stellen. Het latijn handhaafde zich echter
nog geruimen tijd, het was de wetenschappelijke taal en de taal waardoor men
zich onderscheidde van het profanum vulgus. Pas tegen het einde der 16de eeuw
slijt het latijn als aktentaal uit. De overgangsvorm is, dat de inhoud in de
landstaal, het hoofd en het slot der akte in het latijn zijn geredigeerd. Bij
dit eene model in het latijn blijft het. Is de verklaring misschien deze, dat de
volmacht bestemd kon zijn voor het gebruik buitenslands?
Wij ondergaan altijd het spreken van iemand, die twee talen door elkaar bezigt,
als komisch. Op alle taalgrenzen doet dit spreken in twee talen zich voor. Wij
in Holland kennen het voornamelijk uit den mond van den niet-Fransch sprekenden
Belg; als deze geen geboren taalzuiveraar is, doorspekt hij vaak zijn
Nederlandsch of Vlaamsch met Fransche woorden en zinnen. Hier, in | |
| |
een notarieele akte, doet de tweetaligheid ons wel zeer humoristisch aan. Het
gaat hier in het Latijn en in het Nederlandsch: ‘Op den etc. Anno etc.
Comparerende etc. N. Eerst ende voor al ratificerende ende approberende omnia
acta per N. Heeft denzelven voorts in omnibus gheconstitueert, cum potestate
substituendi unum aut plures, enz. enz.’.
Van de ongeveer 140 pagina's modellen nemen huwelijksgoederen- en erfrecht ruim
een derde in beslag. Deze rijke doseering voor genoemde twee onderdeelen zullen
wij ook in alle latere notarisboeken kunnen registreeren. Het duidt er op, hoe
altijd de notaris specialist in huwelijksgoederen- en erfrecht is geweest.
Een enkele maal is de lange reeks van modellen onderbroken door een aanwijzing of
raadgeving van den schrijver, gericht tot den notaris, dat hij daar en daar op
letten moet. Deze onderbrekingen worden aangeduid door een ‘Nota’. Wij zouden
zeggen: N.B.
Het tweede deel eindigt met een wonderlijk samenraapsel van modellen, die buiten
het kader der notarieele akte vallen. Daar staan o.a. modellen voor door
officieren aan soldaten af te geven paspoorten. Wat ons hier interesseert is het
voorschrift aan den notaris voor het maken van een copie collationnée, een
benoeming tot notaris door een protonotaris, gedaan bij notarieele akte en een
verklaring van betrouwbaarheid van een notaris door een aantal geloofwaardige
personen.
Aan het eerste deel gaat een verklarende lijst van Latijnsche en Fransche woorden
vooraf, een achthonderd in getal, bijna alle woorden uit het juridisch taaleigen
of woorden, die in notarieele akten te pas komen. Dit boekje, dat op menige
plaats anachronismen vertoont, vertoont deze ook hier. En dit maakt dat dit
werkje, dat wetenschappelijk gezien vrijwel waardeloos is, toch zijn
aantrekkelijke kanten heeft voor hem, die van de oude perkamenten houdt en die
de oude perkamenten, ongeacht hun fouten en tekortkomingen, te | |
| |
meer
liefheeft naarmate zij iets eigens vertoonen. Welnu, in dit slordige boekje is
de woordenlijst kostelijk; men proeft er de middel-Nederlandsche taal nog in,
het middel-Nederlandsch, met zijn directe dictie, met zijn plastische
zeggingskracht, dat ons zooveel nader staat - wanneer wij ons even de moeite
willen geven door de kleine uiterlijke bezwaren heen te bijten - dan de vaak zoo
gekunstelde, verwaande taal onzer renaissanceschrijvers. De gave ons zoo direct
uit te drukken hebben wij verloren. Niet alleen wij in Nederland. Ook Francois
Villon is in directheid van dictie in zijn taal nooit meer geëvenaard. Met den
eenvoud van denken en voelen zijn wij ook den eenvoud van de taal kwijtgeraakt.
De Tachtigers hebben nog eens getracht een taal te vormen die direct aansprak,
maar in dooreenschommelen van woorden het niet zitten, ik zeg.
Hier eenige proefjes:
acte, eeigh ghedaen werck, vonnisse etc.
arbiters, zegs-lieden, fijn mannen.
civile zake, daer lijf noch bloet aen en hanght.
crime, daer lijf of lidt aenhanght.
expeditie, het eynde van den wercke.
gros, tghene uter kladde int nette ghestelt is.
interloqueren, een zake met gheen uterlijc vonnisse wijzen, twelc men noemt
vonnisse met eenen steert.
notaris, een schrijver, die der menschen handelingen ter toekomender
ghedenckenisse schrijft.
prothocol, beworp-boeck, daer men yet van te voren inne schrijft oft opteeckent.
secretaris, die heymelijcke dinghen schrijft.
Woordenboeken worden met woordenboeken geschreven. Thuys heeft zich niet de
moeite gegeven de oude omschrijvingen - zooals die van civile zake, crime en
interloqueren - in zijn eigen taal te transponeeren, hij heeft ze laten staan in
hun oud-Bourgondische kleurigheid.
Het werk eindigt met een inhoudsopgave van het eerste deel en een alphabetische
klapper op de modellen.
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
Drukkersmerk in de Ars Notariatus van 1495,
aanwezig in de U.B. te Amsterdam (c.f. blz. 23)
|
|