De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren(1948)–A. Pitlo– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina XV] [p. XV] Eeredicht op den notaris Een notarius (dus lezen wij) moet syn een man wel geleert en onderwesen, magh geen yltuyt, verkwister en dronckaert wesen, de luyden vriendlick bejegenen en geven syn advys, en alles verrigten tot Godes eer, lof ende prys. Sijn comptoir moet hij witten en uytvaghen, want dat geeft aen het oogh groot behaghen, hij moet sorghe draghen, dat syne stucken syn in goede forme, ende nyet en vergaen door roet, vuyl en worme, de penne voeren met sierlyckheit, en vlugge trecken maecken, en wel toesien dat er geen kladdekens op raecken. Hij moet hebben een prothocol oft register om alle acten te stellen, en syne jonstigers door geen brabbel-latijn quellen. Van goede seden, manieren ende conditien moet hij syn, en beleefdelyck tracteren die tot hem compt, groot en clyn. Zijn pampier oft perkament mag niet wesen vet, gehairt of gheraseert, wilt weten, hij moet bewaren met goeden conscientien der luyden Secreten, hij vermijdde alle sotteclap of vreemd propoost, maer moet wijselijck adviseren, die troost, die wordt getroost. Geen passien, maar redenen van verstant, moeten hem regeeren, ende met sijn clercken met vrindelijcke strafheid verkeeren: Hij en macht niet dichten eenigh vals of onbehoorlijk testament, [pagina XVI] [p. XVI] geen merckelijcke plaetse uytschrabben, 't staat als of 't is geprent. Een notaris moet syn een vroom man, wel verstandlich in de leere, syn clercken tot exempel, dienende den Heere. Niet winstbejagend nochte schraepagtich, onrein, geen hoerenjagher, dief ofte buytelaer mach hij syn, want syn officie is nobel, door keyzers verheven, ende wert van olde daghen aan edelen gegeven, hooghgeëerd bij alle vorsten en potestaten, ende welgezien in alle steden ende staten. Een notaris moet zijn geen vloecker, zweerder bij Godes naem, een man van goede geruchte en wel ter faem, geen kijver, geen smijter, niet tuk op bedriegen, geen vuylbecker, meineediger, nog fijn in het liegen. Properlijck moet hij wesen, nae de stijl van 't lant, ende nyet wesen de borghery ende syn confraters tot schand. (notaris Adriaan van Nispen). Vorige Volgende