gebied van dezen omvang in Europa is, spoedig voor een ieder verkrijgbaar zal
zijn. Notaris Warmelink stelde zijn werk met de hem eigen welwillendheid voor
mij open. Volledigheidshalve vermeld ik nog: M. Torres-Campos, Estudios de
Bibliografia Espanola y estrangera del Derecho y del Notariato, Madrid 1876,
verschenen als antwoord op een door de Madrileensche Notarieele Academie
uitgeschreven prijsvraag.
De Naamrol der Rechtsgeleerde en Historische Schrijvers van B. Mourik, 1741,
vermeldt geen auteur op notarieel terrein, die in mijn studie niet is betrokken.
Tenslotte wil ik nog melding maken van de zeer summiere en niet geheel feillooze
opgave van notarieele litteratuur in het Overzicht van Oud-Nederlandsche
Rechtsbronnen van S.J. Fockema Andreae (tweede druk, 1923, herzien door A.S. de
Blécourt); zij houdt geen verrassingen in.
Uiteraard houd ik mij aanbevolen voor opmerkingen en aanwijzingen, waar ik
verdere litteratuur kan vinden. Het is allerminst uitgesloten dat
vermeldenswaardige boekjes of brochures in particuliere bibliotheken zijn
verborgen. Aan een ieder, die mij raad ter vervolmaking dezer studie kan geven,
zeg ik bij voorbaat mijn welgemeenden dank.
De gegevens aangaande de jaren van ambtsaanvaarding en van defungeering der
notarissen heb ik ontleend aan Hartongs Protocollenregister.
Er is drieërlei materie, waaruit men de kennis over het oude notariaat kan
opbouwen: de akten (die, ondoorzocht, bij tienduizenden in onze archieven
rusten), de wetgeving en de oude litteratuur. Om zich een volledig beeld te
vormen is bestudeering van alle drie deze bronnen vereischt. Ik heb in het
tweede deel van deze studie een begin gemaakt met het verwerken van de stof, die
de litteratuur biedt.
Niet meer dan een begin. In de eerste plaats heb ik mij beperkt tot dat wat de in
deze verhandeling betrok-