Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname
(1763)–Thomas Pistorius– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
VII. Hoofdstuk.
| |
[pagina 75]
| |
als een redelyk Schepzel, zig niet langer door 't onredelyke te laten beschamen, maar veel liever daar van te leeren, wys worden tot zyn eigen behoud en voordeel. De tweede zoort van deeze Diertjes, is van dezelve couleur en groote, maar wat langer van pooten: deeze houden huis op eenen zeekeren Boom, van de Negers Vonkhoed genaamd, om reden, dat de Mieren uit deszelfs Bladeren een zoort van Tondel voortbrengen, dat, gelyk het vaste Catoen, aan malkanderen kleeft, en bleek-rood, naa 't geel zweemende van couleur is; men noemt 't alhier Vonk: wanneer 't zelve helder in zeepzop gewasschen en wederom gedroogd is, word het de beste Tondel, die men zoude kunnen wenschen. De derde zoort onthouden zig in Bergjes, even als in een Stad, en hebben tot hun Koning een korte stompe Slang, omtrent een Vinger dik, die zwart, bloed-rood en wit gevlakt is; deeze zoort bestaan in eenige honderd duizenden, en leeven mede zeer vreedzaam en in een geschikte ordre onder malkanderen. De overige andere zoorten gaan ik voorby. De Houtluizen bestaan in driederlei zoorten; voor eerstGa naar margenoot+ de Vliegende, die meest al, naa zwaare Regenbuien, uit oude gebouwen en stompen van Boomen, van den grond na de lugt opvliegen, alwaar zy gedeeltelyk van de kleine Vogeltjes, maar nedervallende, van de Hoenders verslonden worden: hunne vleugels zyn zeer teer. De tweede zyn iet of wat kleinder; dezelve hebben een zwart kopje en een scherpe bek, waar mede zy vinnig byten kunnen; bovendien hebben ze een vogt by haar, gelyk het sterk water, waar door ze het hardste hout doen rotten, om te beter door te knabbelen: deeze zyn zeer schadelyk; hun gedaante is byna gelyk de Mier, maar wat dikker. De derde zoort is het allerschadelykste en verderflykste, aangezien dezelve byna alles, waar zy bykomen, door het scherpe vogt, dat ze in haar bek hebben, vernielen: men weet geen andere raad, om dit schadelyk ongedierte te verdryven, als met een weinig Arsenicum met | |
[pagina 76]
| |
de punt van een Mes in haare Nesten gestrooit, het welk den een aan den anderen overbrengt, waar door ze gezamentlyk om hals geraken. Ga naar margenoot+Wat de Wormen aangaat, dezelve zyn zoo meenigvuldig, en bestaan in zoo veelerlei zoorten, dat ik ze niet alle weet op te noemen, nog veel minder te beschryven; des zal ik 'er maar van eenige spreeken, en onder anderen van een zoort, die vergiftigt, en omtrent derdehalf duim lang zyn; deeze zyn van onderen glad, en hebben naauwlyks bewys van pootjes: de Worm zelfs is rontsom omzet met een geelagtige Wol, wel van anderhalve duim hoogte; wanneer men dezelve met bloote handen aanraakt, veroorzaakt zulks eenige uuren, zodanige pyn, als of men zig in 't vuur gebrand had. Eene andere zoort, die graauwachtig, een groote duim lang, en zoo dik als een pypesteel zyn, hebben hun gansche huit bezet met fyne spitze pennetjes; op zeekere tyd van het jaar ziet men ze by duizende in de Bosschen onder het geboomte kruipen, beslaande zomtyds plekken van meer dan zestig voeten in 't rond; of dezelve uit den grond opkomen, dan of ze in de Boomen uitbroeijen, zou ik niet voor waarheid zeggen kunnen, maar wel, dat ik eens met iemand van de myne, die bloots voets was, in 't Bosch jaagde, en op dit ongedierte trapte, waar door zyne voeten zoodanig opzwollen, dat hy meer dan vier weeken kreupel gelegen heeft. Van een zoort zal ik nog spreeken, die niet grooter zyn dan een kleine Mot; deeze hebben op hun huit een weemelende glinsterende glans van allerlei couleuren; wanneer men dezelve aanraakt, brand zulks nog al zoo erg als de eerste. Ga naar margenoot+De Duizendbeenen, die men onder de Wormen tellen kan, zyn leedachtig en donker-rood, doorgaans wel zes duimen lang, en mede vol vergif. Ik denk dat dezelve in Europa mede bekend zyn. Een diergelyke zoort is 'er, doch wat kleinder, die zig onthouden in 't verrotte hout, of ook wel des nagts op de vloer kruipen, die, wanneer men ze in 't donkere ziet, een glans van zig geven als de Vuur- | |
[pagina 77]
| |
Vliegen, en wanneer men dezelve aan stukken breekt, springen 'er sprankels uit als van vuur zelfs; dit dier is mede met vergift bezet. Wat de Vuur-Vliegen aangaat, dezelve zyn ook vanGa naar margenoot+ meer dan eene zoort, de grootste hebben een duim lengte; in de maanden Augustus, September en October worden ze het meeste gezien: wanneer zy 's avonds in de Bosschen en Weiden vliegen, geeven ze kleine schitteringen van zig, dat van verre een vertooning geeft, als of 'er duizenden van ligtjes tusschen Hemel en Aarde zweefden. Kakkerlakken zyn mede in zoorten, waar van de grootsteGa naar margenoot+ ruim twee en een half duim lang zyn; hun huit is bruin en plat; zy hebben vleugelen gelyk de Torren: dit gedierte vreet door kisten en kasten, en beschadigt linnen en wollen en alles waar zy maar by komen kunnen. Met het vallen van den avond komen zy met meenigten uit de Bosschen, en verbergen zig in alle hollen en gaaten. Het geslagt der Kapellen is mede in zoo veel differenteGa naar margenoot+ zoorten verdeeld, zoo van postuur als couleur, dat ik dezelve niet alle weet te onderscheiden. Zoo als ook de Torren, eenige met takken aan haarGa naar margenoot+ hoofd; eenige die als verguld zyn, andere wederom van eene andere couleur. Van een zoort, die de voornaamste zyn, zal ik kortelyk melding maken: deeze zyn ruim twee duimen lang en een duim dik, en donker bruin. Deeze Tor legt zyn Eijertjes en broeit dezelve ook uit in de Kool, die op de Palmites-Boom groeit, die men als dan Kabeswormen noemt. Deeze Dieren zyn zoo vet als spek en zoo mals als booter, alwaarom dezelve ook van de Negers zoo wel als van de Indianen, maar voornamentlyk van de Europeaanders, aan speetjes gereegen, boven een koolvuur gebraden en als een aangenaame delicates gegeeten worden. De Petattes-Luizen zyn zoo klein, dat men dezelveGa naar margenoot+ naauwlyks zien kan: dit tuig onthoud zig in 't gras; loopen de geene die 'er door gaan by de beenen op, en krui- | |
[pagina 78]
| |
pen tusschen vel en vleesch, dat eene ondragelyke jeukte veroorzaakt. Ga naar margenoot+Niemand word 'er meer gebruid als de Vreemdelingen, wanneer zy eerst hier te land komen, van de Muskita, dat een soort van Muggen is; zy vallen dezelve met haare lange scherpe prikkels zoo vinnig op het lyf, als of zy al het Bloed verzwelgen wilden, dat 'er in te vinden is. Ga naar margenoot+De Sprinkhanen bestaan ook in veelerlei zoorten, zoo in groote, als couleur: de groorste zyn omtrent een vinger lang en glad van lighaam, waar over in 't midden een streep loopt, daar wederom dunne streepjes van om het lyf aflopen; het hoofd is driekant, en pronkt met twee hoorntjes; de oogen donker-zwart en uitpuilend; zy hebben zes beenen, waar van 'er twee, die wel een vinger lang en van drie gewrigten zyn, staan omtrent den hals, aan de einden voorzien met kleine tandjes, waar mede zy haar voedzel weeten te verkrygen. Ga naar margenoot+De Padden en Kikvorschen zyn 'er mede in een onnoemlyk getal en zoort: die in 't Bosch zig onthouden, zyn donker-graauw, en dragen haare jongen op den rug; die aan de Rivieren en Kreeken haar verblyf hebben, zyn plat van lyf, en hunne pooten of klaauwen byna als die der Eendvogels; dezelve maken 's avonds, inzonderheid na 't vallen van regen, zulk een vreezelyk geluit, byna als het gekerm van een zieke, dat in de hoogste graad verveelt. Dit gedierte is een lekkere smul voor de Indiaanen. Nog een zoort is 'er, doch niet zoo verveelende voor 't gehoor, als de even voorgaande; want deeze schynen eenigzins de Muzyk te verstaan, nadien zy met een opheffende thoon zig byna te barsten schreeuwen, en dan wederom alle te gelyk, eensklaps, stilzwygen, doch ras daar na, eene die haar voorzanger schynt te weezen, en, om zoo te spreeken, een regel of twee eerst opheft, gelykerhand wederom navolgen, dat aangenaam is om te hooren. Die zig by de Huizen bevinden, zyn van goeden dienst, nadien dezelve zeer greetig zyn in 't verslinden van Male- | |
[pagina 79]
| |
bonsen, Kakkerlakken, Duizendbeenen, Houtluizen, Mieren en mer ander ongedierte. De Malebonszen zyn een zoort van groote Byën, dochGa naar margenoot+ in plaats van nuttig, nadeelig voor 't menschelyk Geslagt, aangezien dezelve niet alleen geen Honing geeven, maar steeken ook zodanig met haar vergifte angels, dat 'er veeltyds groote ongemakken door veroorzaakt worden. Onder de Spinnekoppen, die mede van allerlei zoort ge-Ga naar margenoot+vonden worden, zyn 'er van grootte, wiens lighamen meerder plaats beslaan, dan de grootte van een driegulden bedekken kan. De Negers zyn op dezelve zeer verlekkert, en watertanden reeds, wanneer ze 'er een van verre zien; doch men moet haar dit banket zoo veel onttrekken, als men kan. De nuttige Byën die de aangenaame Honing zonder 'sGa naar margenoot+ Menschen toedoen, zeer nyverig in haare Korven brengen, moest ik niet vergeeten. Men heeft van dezelve meer dan een zoort, zoo van couleur, als groote; de Honing die zy voortbrengen is helder en klaar, ligt groen van couleur, zeer aangenaam van smaak, en tot de geneezinge van wonden grootelyks dienstig. De Schorpioenen zyn zwart gelyk de Kreeften; zy onthou-Ga naar margenoot+den zig meest op drooge plaatzen; hun vergiftige prikkel is hier zoo gevaarlyk niet, als wel van die in andere landen; men kan dezelve wederom ras geneezen met een doekje in Brandewyn gedoopt; of met een zeker tegengift, dat by dit dier zelf gevonden word. Wy zullen nu laaten volgen eene korte beschryvingeGa naar margenoot+ van de voornaamste zoorten der Slangen, die zig alhier ophouden, en de eerste plaats vergunnen aan de geene die men Abomma noemt en de allergrootste zoort is, aangezienGa naar margenoot+ dezelve doorgaans de lengte van 12 tot 25 Voet bereiken, en na rato dik zyn; hun huit is zeer fraai bruin, wit en | |
[pagina 80]
| |
zwart gevlakt. Dit dier onthoud zig meest in Kreeken en Swampen, doch wanneer dezelve uitdrogen, komenze op het Land, en verslinden alles dat ze bekomen kunnen, zelfs Wilde Zwynen en Jonge Herten zyn voor haar geen werk om te vermeesteren en te verslinden; een volwasse Eendvogel, hebbenze met een slok binnen, en of schoon ze genoegzaam geen Tanden hebben, weeten ze met het slingeren van hun lyf, de hardste spyze week en murf te maaken. De Vaardigheid in 't bespringen van hun aas is verwonderlyk, na maate van haar groot lighaam, en of schoon men juist niet veel hoord, dat ze de menschen aandoen, mag men dezelve egter wel uit den weg gaan, dat ook ligtelyk geschieden kan, nadien ze wegens hun groote, aan dezelve ras zigtbaar worden. Wanneer ze op het land zyn, schiet men ze met Kruit en Loot, zoo als ik zelf eens een van het grootste zoort de rest gaf, of ook wel met Pyl en Boog. Ga naar margenoot+De zoort die hier aan volgd, is de Ratel-Slang aldus genaamd, weegens zyne Ratels die aan de staart zitten, waar mede hy, alvoorens hy iemand bespringt, driemaal rateld; die voorzichtig is en zulks hoord, heeft dan nog maar even tyd, zig uit den weg te pakken. De grootste zoort van deeze dieren zyn tot 9 voeten lang, op de rug glinsterend zwart, en onder de buik wit, en zeer fenynig. Ga naar margenoot+Nog een zoort die wat kleinder is, doch vry meerder in getal, waar onder gevonden worden, die zodanig vergiftig zyn, dat niet alleen de geene die van dezelve zyn gekwetst, binnen korten tyd, het met de dood hebben moeten betalen, maar dat binnen nog korter tyd, heele stukken vleesch van de beenen gevallen zyn. Ga naar margenoot+De Oeroekoekoe-Slangen, die mede de groote van de Ratel-Slang hebben, is de huid robbelachtig, donker graauw; deeze zyn ook zeer gevaarlyk, hebbende meer dan ee- | |
[pagina 81]
| |
ne Hond van myn om 't leven gebragt. Zy onthouden zig in holle Boomen. Een ander zoort, meest asgraauw, en niet boven deGa naar margenoot+ twee voeten lang: wanneer dezelve getergt worden, zwellen ze wel eens zoo dik op als ze anders zyn. Van deeze heb ik 'er meer dan een dood geschooten. Voorts zyn 'er nog verscheide andere zoorten van Slangen, waar van wy geen beschryvinge geven zullen, om niet al te zeer uit te weiden. |
|