Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname
(1763)–Thomas Pistorius– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
VI. Hoofdstuk.
| |
[pagina 64]
| |
Vogel Struis, en kort van staart; dezelve heeft groote slag-pennen, die hem voor geweer verstrekken; waar van hy ook zyn naam bekomen heeft. Ga naar margenoot+Den Arend is een voornaame Roofvogel, die niet alleen zyn roofzugt bepaak tot kleine Vogelen, als Duiven en diergelyke, maar zelfs niet ontziet Barboenen, Aapen, Papegayen en tamme Hoenders met zyne scherpe klaauwen weg te rooven en te verslinden. Ga naar margenoot+De Valk is donkerbruin van veêren, lang van staart, voorzien met een scherpe bek; dezelve zyn zeer snel in 't vliegen, en behendig in het roven. Ga naar margenoot+De Pelicanen zyn weêrgalooze mooije Vogels; hunne veêren zyn donker-blaauw, zoo op de rug als vleugels, maar van onderen witagtig, en op de borst kaal; het hoofd is bedekt met allerlei zoort van glinsterende pluim; de voeten zyn kort, en gelyk die van een Roofvogel Men noemt deeze Vogels Pelicanen, om dat ze in alles met de beschryvinge, die 'er van gegeven word, overeen komen, zoo veel hun gedaante betreft; men twyffelt ook niet, of 't zullen dezelfde weezen. Ga naar margenoot+De Pauwisen hebben de gedaante gelyk de Kalkoenen; zyn van boven zwart en van onderen wit van veêren, en hebben een groote pluim op het hoofd, die mede zwart en gekruld doch zoo zagt is als Fluweel; hun bek is geel en de staart lang; hun voedzel bestaat in eenige zoort van vrugten, die zy op de Boomen zoeken. Ga naar margenoot+De Maray is geheel overdekt met zwarte veêren, uitgenomen van het hoofd tot de vleugels, dat met wit besprenkeld is. Ga naar margenoot+De Trompetter onthoud zig de meeste tyd op de grond; dezelve zyn zwart-asgraauw over de huid, en van den kop tot aan den hals blaauwachtig van veêren en kort van staart: hy geeft een geluit teffens met de bek en naers, waar door hy de naam van Trompetter verkreegen heeft. Deeze Vogel is kennelyk, wanneer hy is tam gemaakt, zoo dat hy altoos zyn Meester of weldoender boven alle | |
[pagina 65]
| |
anderen kent, dat ik zelf, 'er een van jongs af opgevokt hebbende, ondervond; wanneer ik 's morgens zyn hok open maakte sprong dit vriendelyke beest rontsom myn lyf, met beide vleugels uitgespreit, trompettende met de bek en naars, als of hy my op deeze wyze een goede morgen wenschte; niet minder vriendelyk bejegende hy my, wanneer ik uit geweest was en wederom t'huis kwam; naauwlyks zag hy my van verre, of liep na my toe, al was ik zelfs in een vaartuig; zoo ras was ik niet aan de wal, of hy verwelkomde my in 't byzonder alleen, zonder iemand anders, met dezelve complimenten: de vriendelykheid, die ik van dit beest genoten heb, vermaakt my nu nog, en is oorzaak, dat ik 'er zoo omstandig van schryve. De Crico is mede een Vogel, die met zyn bek en naarsGa naar margenoot+ een geluit maakt, als de even voorgaande, doch noch wel zoo aangenaam; deeze heeft de groote van een Veldhoen, en is voor een gedeelte blaauwachtig-asgraauw en voor een gedeelte donker-rood van veêren; zyn bek is lang en geelachtig-groen, zyne oogen rood als een Bloedcoraal, met een zwart stipje in de midden, en zyn pootjes zyn mede rood. De Zonne Vogel heeft de groote van een halfwassen Hoen,Ga naar margenoot+ is lang van staart en vleugels en kort van pooten, heeft roode oogen en scherpe bek; is gestadig in beweeging met het draaijen van zyn lyf en staart, en zoo subtiel en snel in 't vangen van Vliegjes, waar door hy zelden mist, gelyk een pyl, die van een styve pees geschoten word: zomtyds spreidt hy zyn vleugels en staart uit, gelyk een Paauw, waar door hy een gedaante als de Zon vertoont, daar hy zyn naam door verkreegen heeft. Hy bezit weinig vleesch, maar veel veêren; weshalven hy ook zeer ligt is. Wanneer het hier de drooge tyd word, dat gemeenelyk met de maand Augustus begint, laat hy zig met een aangenaam gefluit hooren. Zyn eetlust voldoet hy langs de Stranden van Kreeken en Rivieren, met het nuttigen van Vliegjes, kleine Visjes en Gernaalen. Zyn Nestje | |
[pagina 66]
| |
maakt hy van klei, op de wys van een Potje, waar in hy zyne Eijeren legt en uitbroeit. Ga naar margenoot+Men heeft alhier in de Weiden of Rietgronden heele Vlugten van kleine Vogeltjes, die ik de naam van Vinken geef, om dat ze met de Vinken in Holland zeer wel overeenstemmen van groote, en ik de regte naam niet en weet. De Mannetjes zyn van boven graauwachtig zwart, en van onderen, als mede de borst, bloed-rood: dezelve vliegen, al fluitende, wel hondert voeten styl in de hoogte, zoo als ze ook weêr schielyk afdaalen, dat zeer aangenaam is om te zien. Zy maaken haar Nestjes in het gras, en leggen drie a vier Eijeren. Nog een ander zoort van Vogeltjes zyn 'er, wiens naam my onbekend is; deeze zyn een weinig grooter en langer van staart en vlerken als de voorgaande; eenige onder dezelve hebben Safferaan-couleurde veêren, waar onder hier en daar een zwarte loopt, gevende mede een aangenaam gezang; zy maken lange Nestjes aan de Boomen. Beide deeze zoort zyn zeer schadelyk voor het nieuw opkomende Koorn. Ga naar margenoot+De Timmerman is ruim zoo groot als een Duif; dezelve heeft korte pootjes met scherpe klaauwtjes en bek, een bloed-roode kuif op zyn hoofd, donker-blaauwe veêren op zyn vlerken en huit, en onder 't lyf en hals geelachtigwit; het huppelt tegens de Boomen en Takken op, en maakt in drooge Boomen met zyn spitze bek gaaten, alwaar het zyne Eijeren legt en uitbroeit, waar van daan hy den naam van Timmerman bekomen heeft. Men heeft van dezelve meer dan eene zoort, zoo van groote als couleur; hun geklop op de drooge Boomen kan men wel een quartier uur ver hooren: zy aazen op Wormen, die zig in 't drooge hout ophouden. Ga naar margenoot+De Coejakee is van dezelfde groote als de voorgaande; zyn pootjes zyn kort en bezet met kleine scherpe klaauwtjes; zyn kromme, rood, zwart en geel gestreepte bek is byna zoo lang als hy zelf, zyn veêre tong is voorzien met | |
[pagina 67]
| |
een schaftje, waar mede hy een geluit geeft gelyk zyn naam is, dat men wel een uur ver hooren kan: de veêren op zyn huit zyn zwart, op de stuit en rondom de kop bloed-rood, om den hals wit en van onderen graauwachtig geel; huppelende mede op Boomen en Takken, en behoord onder de Roof-Vogelen getelt te worden, nadien hy de jonge Vogeltjes uit de Nesten haalt en verzwelgt. Men heeft meer van diergelyke kleine Roof-Vogeltjes, als Kuikendieven, die zeer behendig de jongeGa naar margenoot+ Kuikens weeten van de grond weg te neemen en te verslinden; doch boven al komt in aanmerking een zeeker Vogeltje, genaamt. Grietje-Buur, dat zyn naam verkreegen heeft door 'tGa naar margenoot+ gestadig roepen van Grietje-Buur. Dit Vogeltje is heel klein, van boven graauw en van onderen bleek van veêren: het zelve is zoo koen, dat het de groote Roof-Vogels gestadig boven het hoofd vliegt, en haar de veêren uit de kop haald, en zoo gaauw, dat het deeze onmogelyk is, dezelve te agterhalen, ja zelfs veeltyds genoodzaakt worden voor dit kleine beestje de vlugt te moeten neemen. Het Ronkertje is een Vogeltje, niet grooter als het lidGa naar margenoot+ van een duim, lang van staart en vleugels, smal en spits van bek, en glinsterend blaauwagtig van pluim: zyn voedzel zuigt hy uit de Bloemen; hy maakt zyn Nestje van Slyk, Gom en Wol, gelyk kleine potjes, zoo vast op een Tak, als of 't aan dezelve gegroeit was, en is zeer snel in de vlugt. Men heeft hier vierderlei zoort van wilde Duiven; deGa naar margenoot+ eerste en grootste zyn blaauwachtig-graauw: de tweede, die men Steen-Duiven noemt en wat kleinder zyn, hebben een graauwachtige witte pluim: de derde, nog een zoort kleinder, zyn van donker Kaneel-couleur en zeer dom: de vierde zoort is 't allerkleinste, mede van pluim Kaneel-couleur verguld. Daar zyn hier zoo veel zoorten van Papegayen, zoo inGa naar margenoot+ | |
[pagina 68]
| |
groote als van couleur, dat ik ze niet alle weet op te noemen; waarom ik maar in 't algemeen van dezelve zal aanmerken, dat ze haare nesten maaken op de hoogste Boomen in de verre afgelegene Bosschen, of ook wel in de holle Boomen; leggende doorgaans twee a drie Eijeren. De Indianen weeten deeze Nesten ras op te speuren, en de Jongen, die in de maand Augustus, om op te vokken bekwaam zyn, daar uit te ligten. Deeze Beestjes hebben in haare neusgaten, als mede in een buil op haar hoofd, een kort dik wormken, dat naa weinig tyd afvalt; en de plaats, daar het gezeeten heeft, sluit zig van zelfs wederom digt toe. Zy aazen op de aangenaamste Boomvrugten, en zyn van natuur zoo sterk, dat ze een hooge ouderdom bereiken kunnen. Eene aanmerkinge moet ik hier nog byvoegen, te weeten, in de Jaaren 1750 en 1751, in de maanden van Augustus en September, wanneer den Koffy-oogst invald, had men hier een onnoemelyk groot getal van Papegayen van allerlei zoort, groote en kleine, en van verscheidene Pluim, als groene, blaauwe, graauwe en zwarte, die met heele troupen op de Koffy nedervielen, en de roode bast van dezelve afplukten en tot hun voedzel gebruikten, terwyl de Boonen op de grond verstrooit geraakten. Mede had men ter zelver tyd gelyke zwermen van wilde Bosch-Duiven, zoo als men nooit te vooren meer gezien heeft. In 't Jaar 1760. zag men wederom in de Koffy-oogst diergelyke Swermen van Papegayen, maar geen Duiven, die zig over de geheele Kust verspreiden, en veel schaade en verwoestinge aanregten. Wat hier van de natuurlyke oorzaak geweest zy, of waar dit gedierte in zoo een groote meenigte is van daan gekomen, heeft men, tot heden toe, niet kunnen ontdekken. Ga naar margenoot+Het mankeert hier ook aan geen Ravens; want men heeft ze mede in zoorten; als heele groote met kromme bekken, korte en scherpe klaauwen, lang van staart, rood, blaauw en geel van veêren. Een dito zoort, | |
[pagina 69]
| |
dat blaauw is van boven en Oranje-geel van onderen. Peroketjes zyn 'er mede in differente zoorten, zoo vanGa naar margenoot+ groote als Pluim; doch de fraaiste zyn zoo groot als een Leuwerik, met een kromme gryze bek, zwarte oogen, omzet met een witte kring; hun tong is als die der Papegayen; het hoofd is rood en versiert met een pluim; de staart zeer lang en van boven rood; voorts pronkt het lighaam met een vermengde pluim, als groen, blaauw en wit. Dit Vogeltje word van groote waarde gehouden, en is in de voornaamste huizen te vinden. Het Kemphaantje is mede een Land-Vogeltje, en heeftGa naar margenoot+ de groote van een Snip, maar is veel hooger van pooten; het heeft een geele bek, wel twee duimen lang; zyn lyf van boven is Kaneel-couleur, van onderen, als mede de hals, zwart, en de vleugels geel; aan derzelver hoeken zyn pennen, waar mede zy tegens malkanderen vegten: het zoekt zyn aas in de Swampen aan kleine Visjes. De Gras-Snipjes hebben meest lange kromme bekjes,Ga naar margenoot+ waar mede zy de wormtjes uit de grond haalen; hun borst is zeer vleesig; zy leggen, na haar kleinte, redelyk groote Eijeren in de Weide, daar zy met de regentyd, in de maand December, haar verblyf neemen. De Zwarte Minogjes zyn zeer aardige Vogeltjes, zyndeGa naar margenoot+ zwart van veéren, uitgenomen de vleugels, die Oranje-couleur zyn; zy hebben eene lange geele bek, lange staart en slagveêren, en zyn omtrent zoo groot als een gemeene Duif; vliegende telkens met troupen van 40, 50 en meer, makende een zeer groot geschal: het zonderlingste dat van deeze Vogeltjes aan te merken is, is, dat ze hunne nestjes maken aan de uitterste takken der Boomen, als een zak, wel anderhalve voet lang: dit maakzel weeten zy zoo kunstig rond in malkanderen te vlegten van draden, die zy van de Bladen der Kabes- en Pine-Boomen weeren af te stroopen, dat geen konstig Weever in staat is, hen zulks te kunnen nadoen. Aan deeze Nestjes maaken zy | |
[pagina 70]
| |
een ingang van boven en op zy, en zoo naauw, dat ze 'er even kunnen doorslippen. Dat ze dus hunne Nestjes aan de uiterste Takken hegten, geschiet daarom, op dat de diefagtige Apen dezelve niet vernielen kunnen: boven dien, dat nog het aanmerkelykste is, ze zullen nooit haar Nestjes maaken, ten zy 'er zig teffens omtrent bevind een Nest van kwaadaardige Marribonsen, waar mede zy in vriendschap leven, die hunne Nestjes, waar in zy doorgaans drie a vier Eijeren leggen, tegens allen aanval van Roofvogels beschermen. Dus ziet men hoe wonderbaarlyk den Grooten Schepper, zelfs in de Natuur van het Redenlooze Vee, gelegt heeft eene behoorlyke zorgdraginge, ter voortplantinge, ter bescherminge en opvokkinge van hun geslagt. Waarlyk zaken, die wel met diepe eerbied en met een dankbaar Harte van het Redelyke Schepzel mogen overwoogen worden; te meer, dewyl 't alles hen ten nutte geschied. Behalven alle deeze voornoemde Vogelen, zyn 'er nog een vry grooter getal, zoo kleine als groote, van allerlei slag van Pluimen, dat geen Schilder in staat is derzelver couleuren te kunnen nabootzen; doch wy kunnen niet alles in ons kort bestek inlassen, om reden, die wy in de Voorreden gezegt hebben. Wy zullen alleen hier nog byvoegen eenige der voornaamste; die zig in de Swampen en Moerassen, als mede aan de Zee- en Rivier-stranden ophouden. Dus komt ons in de eerste plaats voor Ga naar margenoot+De Wilde Eendvogels; deeze zyn ruim zoo groot als de tamme, die men in deeze Colonie heeft. De Woerden, of Mannetjes, zyn byna zoo groot als een Gansch; hebben pik swarte glinsterende veêren, uitgenomen de slagveêren, die wit, en hun pooten en bek, die bleek-rood zyn: zy onthouden zig met geheele troupen op Moerassige plaatzen. Ga naar margenoot+De Cauriertjes zyn een kleinder zoort van Eendvogels, van Kaneel couleurde Pluimen, rood van oogen, bek en pooten; dezelve geeven een fraai geluit. Ik denk dat ze in Holland niet zullen onbekend zyn. | |
[pagina 71]
| |
De Soecroerie is een zoort kleinder, maar zeer fraai ge-Ga naar margenoot+sprenkeld-verguld van Pluim. Het Wannanmetje heeft de groote van een Taaling, enGa naar margenoot+ is versiert met vergulde veêren, die een zeer fraaije weêrschyn geeven. De Tyger-Vogel heeft de groote van een gemeene Rei-Ga naar margenoot+ger; dezelve is lang van bek, die bleek geel is; de Pluim is vaal-rood, met zwarte en witte sprikkels, gelyk een Tyger, waar door hy zyn naam verkreegen heeft. Van deeze Vogel zyn 'er twee a driederlei differente zoorten. Onder de Strand-Vogels verdiend de Toejoejoe, als deGa naar margenoot+ grootste, 't eerste in aanmerkinge genomen te worden. Deeze Vogel is zeer hoog van pooten en lang van hals, die wel vier voeten bereiken kan: wanneer men zyn kop, die zwart is, met een gedeelte van den hals afstroopt, maakt men van dat afgestroopte vel Tabaks-blazen. Zyn Pluim is graauwachtig, uitgenomen de slag-veêren, die geheel wit zyn; zyn staart is kort, en zyn gansche postuur komt naby den Reiger. De Ticokôs zyn Vogels bleek-rood van Pluim, hoog vanGa naar margenoot+ pooten, lang van hals, lang en krom van bek, waar mede zy een geluid maken gelyk de Ganzen. Deeze Vogelen, die zig geduurende den regentyd aan de eene zyde van de Kust, by het Zee-strand ophouden, verzamelen zig met de aankomst van den droogen tyd, die met Augustus begind, by malkanderen, en vliegen gezamentlyk in eenen ronden kring, na het andere Zee-strand, alwaar zy zig Legerswyze nederslaan, en Battaillonswyze marcheeren; de voorste veêren boven de andere uitsteekende, dat zeer vermakelyk is om te zien. De Neegerkop, aldus genaamd wegens zyn zwart hoofd,Ga naar margenoot+ dat geheel zonder veêren is; hun pluim is asgraauw, de slag-veêren zwart, de snavel lang en de pooten een weinig korter als de voorgaande Vogel; dezelve vergaderen ook, even als die, met geheele troupen by elkanderen, en vliegen mede langen tyd in een ronden kring in de | |
[pagina 72]
| |
lucht, al even eens als of zy onderling raadpleegden, waar zig best neder te slaan. Zy hebben eene zonderlinge manier van vissen, gaande al trappende in 't water, waar door de kleine Visjes zig na boven begeeven, die zy met haar bek greetig inzwelgen. Ga naar margenoot+De Leepelbek heeft zyn naam verkreegen, door dien zyn bek voor aan gelyk een Leepel gefatsoeneert is; hun pluim is bleek-rood, hun pooten gelyk die van een Reiger, en hun getal veel minder als de voorgaande. Ga naar margenoot+De Flamingoôs is iets kleinder als een Reiger; wanneer zy jong zyn, hebben ze donker-graauwe; volwassen, witte; en oud wordende, bloed-roode veêren, zoo dat dezelve driemaal veranderen; hun bek is lang en krom en de staart kort. Deeze Vogel legt verscheide Eijeren by de Struiken aan de Zee-kant, die rood gesprikkeld zyn, en de groote hebben van een klein Hoender-Ei; wanneer dezelve worden uitgebroeit, komen 'er eenige honderden Kuikens van voor den dag. Ga naar margenoot+De Craauw, die wegens zyn gestadig roepen van Craauw, Craauw, deezen naam bekomen heeft, heeft een zwartgraauwe pluim, een korte staart en een lange kromme snavel, die zoo sterk en hard is, dat hy de grootste Aliekruiken, die hier Goeroegoeroe genaamd worden; als mede de hardste Slakken-huisjes, kan stukken breeken en het aas uithaalen, 't geen zyn voedzel is. Ga naar margenoot+Aan Reigers mankeert 't hier mede niet; dezelve bestaan in verscheidene zoorten, zoo van postuur als pluim; als graauwe, blaauwe en witte met een zwarte kuif, waar aan twee a drie lange veêren agter af hangen. Ga naar margenoot+Snippen zyn 'er mede in een groot getal, en in onderscheidene zoorten: de grootste, die als een Hoen zyn, hebben een lange kromme bek en hals, en graauw gesprikkelt pluim: de andere zoorten zyn 't best te onderscheiden aan de couleur der veêren, Ga naar margenoot+De Swaluwen bestaan mede in differente zoorten, zoo van groote als van pluim, daar onder eenige die twee a drie lange veêren hebben in de staart. | |
[pagina 73]
| |
De Duikelaars zyn een zoort van Water-Eendvogels,Ga naar margenoot+ die, wanneer men dezelve nazet, wel een streek van hondert voeten lang onder 't water duikelen kunnen, waar na zy hun bek weêr boven steeken. In de Swampen en Kreeken vind men mede diergelyke zoort, doch wel de helft kleinder. De Leepelbek is mede een zoort van Duikelaar, die zigGa naar margenoot+ in de Kreeken ophoud; niet ongelyk de gedaante van een Uil hebbende; dezelve is kort van lyf en pooten, dik van kop en vaal-graauw van veêren; zyn bek is op de manier van een leepel, waar van hy zyn naam heeft. In differente zoorten bestaat mede het Nacht-Uilen Ge-Ga naar margenoot+slagt. De eerste zoort zyn wel zoo groot en kloek van lyf als de Eendvogels; hebben gesprikkelde veêren, een bek gelyk een Hoen, doch wel zoo wyt dat men 'er een vuist kan insteeken; scherpe klaauwen, gelyk een Roof-vogel, groote oogen als een Kat, en lange vleugels en staart. Dezelve aazen op Rotten, die zy behendig weeten te vangen tusschen het stroo op de Neger-huisjes. De kleinste zoort onthoud zig doorgaans op de grond; dezelve zyn bont, bruin en wit; hunne Eijeren, uit twee bestaande, leggen ze onder de Boomen op de Bladeren; de jongen zien 'er uit als een klomp Wol of Catoen: wanneer het helder Maaneschyn is, schreeuwen ze den ganschen nagt Cawajou. De andere zoorten gaan wy, al willens, voorby. De Vledermuizen hebben de groote van wilde Duiven;Ga naar margenoot+ zy zyn zeer schadelyk, beide voor Menschen en Beesten, doch voornamentlyk voor de Varkens: de eerste weeten ze op een behendige wyze het Bloed af te tappen, en wel zoo subtiel, dat men het niet voelt, ten zy eindelyk aan de smerte; maar de Varkens worden van dezelve op een deerlyke wyze mishandelt, nadien ze deeze Dieren al de Teepels af byten. |
|