Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname
(1763)–Thomas Pistorius– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
II. Hoofdstuk.
| |
[pagina 15]
| |
ten bezitten, en de Beesten daar in evenaren, die, wanneer zy slegts hun voedzel maar hebben, voor het overige voort leven, zonder de minste betragtinge van eenige der Natuurlyke oorzaaken daar over te maaken, en nog veel minder eenige Godsdienstige. Boven dien heb ik aangemerkt, dat ze zeer veranderlyk van naturel zyn, reizende en trekkende geduuriglyk van de eene plaats na de andere; als by voorbeeld, van de Rivier Marrawyne na de Kajane, van daar weder na de Zuriname, van daar na Sarameca, en wederom van daar na Isequebo, te weeten aan derzelver Topeindens, enz., laatende hunne Dorpen, want Steeden hebben zy niet, zomwylen geheel leedig. Daar zy komen en voor een wyle denken te vertoeven, maaken zy kleine ronde Huisjes van Hout en Takken, die zy alsdan overdekken met Stroo of Tas, zynde breede Blaaderen, welken zy subtiel aan stokken weeten vast te hegten. Men ziet aan deeze Huisjes nog Deur nog Venster, hebbende slegts een opening, waar door zy uit en ingaan. Het zonderlingste daar van is, dat zy dezelve weeten te maaken, zonder daar toe een éénige Spyker te gebruiken; beezigende in derzelver plaatze een zoort van Touw of Rank, dat in het Bosch groeit, waar mede zy hunne Bouwstoffen zodanig weeten vast te maaken, als of het met Spykers aan malkanderen geklonken was. Zy maaken ook nog een ander zoort van Huisjes, die meer lugtig zyn; dezelve bestaan in een omheininge van eenige Posten of zwaare Takken van Boomen, aan welkers boveneinde dwarsstokken zyn vast gemaakt, die zy met Bladeren overdekken; doorgaans neemen ze in dezelve over dag hun verblyf, leggende of zittende aldaar in Hangmatten, die door hunne Vrouwen, van Catoen, langwerpig vierkant geweeven worden; deze Matten hebben aan de vier uiterste hoeken ronde gaten, door dewelken zy Touwen steeken, waar mede zy dezelve aan de Dwarsstokken vast maaken. | |
[pagina 16]
| |
Ga naar margenoot+Wat de overige Inboorelingen deezer Kust aangaat, zoo zyn, zoo wel Mannen als Vrouwen, zeer ieverig en werkzaam; de Mannen zyn doorgaans groote Lief hebbers van Vissen en Jagen, waar toe zy Pyl en Boog gebruiken, daar zy zeer behendig mede weeten om te gaan. Deeze Instrumenten worden van hen op meer dan eenderlei wyze gemaakt; doch de Pyl is slegts van een dun stokje, aan welkers boven einde een plat spits yzertje vast gemaakt is, waar mede zy, genoegzaam onfeilbaar, 't zy op Vissen, Wild of Vogelen weeten te mikken. Ook ontbreekt hen geen bekwaamheid om met den Angel om te gaan, nog ook aan middelen om de Vissen in groote meenigte by malkanderen te lokken, 't geene zy voornaamentlyk weeten te doen door middel van zeeker gestampt Hout, dat zy in het water werpen, op 't welke geheele drommen van Vissen komen afswemmen, zoo dat ze dezelve met armen vol scheppen kunnen. Wanneer zy niet Vissen of Jagen, werken ze in de Bosschen, vellen 'er Boomen, 't zy door middel van vuur, omvergraven, of af kappen, en maken alsdan de grond schoon, waar in de Wyven, Jammes, Nappie, Patatters, en Pisang, of Cassave planten, van welkers vrugt of wortel, ryp zynde, zy hun Brood bakken: of zy weeven Bedden van Catoen, door hen Amakken genaamt: ook makenze Drinkschaaltjes van Cabassen, die zy doorzagen, en op haar manier met verscheiden Couleuren en Figuuren beschilderen, of, eindelyk, zy maken op een zonderlinge wyze Korven van fyn gespleeten Riet, die zy Pagaalen noemen, en zoo net en digt zyn gevlogten dat ze eenigen tyd het water kunnen teegenhouden, en hen van zeer groten dienst zyn. Behalven deeze, vervaardigen ze ook nog een ander zoort van Vlegtwerk, op de wyze als een lange Zak, dat ze van onderen met een strik toebinden, doch aan het boveneinde, dat open blyft, maaken ze twee oogen, door dewelke, wanneer deeze Machine met gerasp- | |
[pagina 17]
| |
te Manioc Wortel gevuld is, zy een zwaare stok steeken,Ga naar margenoot+ waar mede zy het Sap uit dezelve wringen. Deeze Wortel heeft de gedaante van een Rammelas en groeit aan struiken die omtrent 6 a 7 voeten boven den grond uitkomen. Het Sap van deeze Wortel is een allersterktst vergift. Wanneer zy nu deeze Manioc van zyn Sap, dat zy zorgvuldig bewaaren, beroofd hebben, leggenze de dikke Substantie op een zeer digt van Hout gevlogten Roosterwerk, dat ongeveer 2 a 3 voeten boven het Vuur staat, om gedroogt te worden; waarna zy dezelve, gelyk men de Tarwe doet, ziften en mengen, van welk mengzel zy omtrent een halve Calbas vol op een steene of yzere Plaat leggen, waar onder Vuur gestookt word; wanneer het nu aan de eene zyde gaar is, keeren zy het zelve om en bakken het ook aldaar. Deeze Koeken zyn omtrent een pink dik, en kunnen, hard gedroogd zynde, langen tyd goed blyven, zynde zeer aangenaam van smaak. Van dit Cassave of Brood, makenze ook een Drank, op deeze manier:Ga naar margenoot+ wanneer het zelve nog vers, doch wat bruin gebakken is, weekenze eenige Koeken in een groote Pot met water, en vermengen het zelve met fyn geraspte Pataten, waar door het aan 't gesten gaat, en wanneer het uitgegest is, gietenze zulks door een Teems of Doek, dat alsdan, na eenige tyd gestaan te hebben, voor hen een aangenaame Drank is, en Wooko genaamd word. Behalven deeze, hebbenze nog twee andere zoorten van Drank, die byna op dezelve manier worden toebereid, en die zy Parnouw en Pajarware noemen. Niet minder behendig zyn de Mannen in het toestellenGa naar margenoot+ van Vaartuigen, zo kleine, die zy Kanos, als groote, die zy Piraugen noemen, waar mede zy niet alleen de Rivieren, maar ook zelfs een geheel eindweegs de Zee bevaaren, want in 't volle van dezelve durven zy zig niet wagen, om datze nog geen kennis van 't Compas hebben. Deeze Vaartuigen makenze van groote en zwaare Bomen, die zy van buiten met Bylen, Distels en Schaven fatsoen. | |
[pagina 18]
| |
neeren, en van binnen met vuur uitbranden. Doorgaans zyn dezelve lang en smal, van voren en van agteren spits toeloopende, en van ondere rond: de grootste zoort zyn van agteren rond, met een Spiegelwerk, en van binnen, omtrent halfwegen met een Tent overdekt, op en onder de welken men gevoegelyk zitten kan. Wy hebben om den Leezer te beeter denkbeeld van deeze Vaartuigen te geven, daar van een aftekening in de Plaat No. 4 voor oogen gestelt. In deeze Vaartuigen kunnen wel 20 a 30 perzoonen met hunne Wapentuigen zitten en in Zee langs het strand varen. De Riemen waar mede zy roeijen en van hen Parlen genaamt worden, zyn ongeveer 3 Voeten lang voor de kleine, doch voor de groote zyn dezelve langer: Het Stuur of Roer, dat gemeenlyk door 't Opperhoofd van 't Vaartuig bestiert word, die men ligtelyk, terwyl zyn hoofd altoos met een Bonet gedekt is, van de andere onderkennen kan, is aan het agtereinde van het Vaartuig, met touwen vast gemaakt, zonder daar toe een éènigen spyker, nog eenig ander yzerwerk, te gebruiken. Ga naar margenoot+Wat hunne Vrouwen betreft, die doorgaans, zo wel als de Mannen, of geheel nakend gaan, of slegts hunne Vrouwelykheid met een klein Schortje, van eenige groente gevlogten, of van 't een of ander ruig Diere-Vel sierlyk toegemaakt, eenigzints bedekken. Bestaat hunne voornaamste beezigheid niet alleen in de Huishoudinge waar te neemen, maar ook boven dien nog andere noodwendigheden te verrigten; als onder anderen allerhande Ga naar margenoot+zoort van Potten, Kommen, Schotels, Borden en diergelyke nuttige Intsrumenten voor het Huishouden te maken en te bakken; waaromtrent zy dus te werk gaan: hunne Specie daar toe is wel principalyk den bast van een Boom die zy Kweepie noemen; dezelve word eerst hard gedroogd, en als dan tot Koolen en Asch verbrand zynde, in een houte Mortier fyn gestooten, door een Zift gedaan, en met goede Klei vermengt; van welk mengzel, na dat het alvorens door lang kneeden en rollen, leenig en | |
[pagina 19]
| |
bekwaam gemaakt is, zy hunne Potten, Kommen, enz. fatzoeneeren; na dat dezelve in den Wind eerst hard gedroogd zyn, bakkenze die byna op dezelve wyze, gelyk als in Holland en elders geschied. Onder het bakken schrapenze den Bast van zeekere Boom in een Calbas, en mengen het schraapzel met wat water; deeze compositie sprengen zy met een struik van Beesemkruit tegens het Aardewerk, waar door het eenige couleur verkrygt. Ook hebbenze een zoort van Verglazel, dat zy maken van de Gom Simirie, die zeer wel naar den Harst gelykt en een vrucht is van den Lokus Boom, waarmede zy het zelve verglazen. Wy hebben reeds met een woord gezegt, dat zy hunneGa naar margenoot+ Drinkbeekers en Schaalen maaken van Calbassen, zynde de vrucht van een Boom, die, hoewel zeer kort van stam, nogtans zwaar van Takken is. Deeze vrucht is, ter deege ryp zynde, zeer hard van Bast; doch dezelve word met een Mes, waarin eenige kleine tandjes gekapt of geveild zyn, doormidden gezaagt; het binnenste word weggegooit, maar de Bast word van haar gebruikt om water te scheppen, te dragen, of om uit te drinken. Ook zyn 'er nog twee a drie andere zoort van diergelyke vruchten, doch kleinder en langwerpiger, van dewelke zy Kruithoorntjes en meer andere lief hebberyen maken. Wanneer zy op reis gaan, is, behalven Cassave of Brood,Ga naar margenoot+ de voornaamste spyze die zy mede neemen, Vis of Vleesch, 't geen zy wel 3 a 4 weeken weeten goed te houden, met Peper of Piment, in meer dan eenderlei zoort bestaande, van deeze specerye, die ook haare voornaamste is, doen ze een zekere kwantiteit in groote Potten, van hen Peeper Potten genaamt, en vermengen dezelve met het water 't geene uit de Manioc-Wortel geperst, doch van zyn gift beroofd is, dat hun Vis en Vleesch dus lange goed bewaart. Om ook iets te zeggen van den Godsdienst, of lieverGa naar margenoot+ Afgodsdienst van deeze Natie, want de bygelovigheid van hen is zo groot, dat 'er byna niets zonderlings is, nog aan | |
[pagina 20]
| |
den Hemel, nog op Aarde, nog in de Zee, dat op zyn best aan iemand, die zulks nooit meer gezien heeft, eenige verwondering zoude kunnen veroorzaaken, of zy bidden zulks aan, 't eene, om 'er 't goede van te erlangen, en 't andere, op dat 't haar geen kwaad zal doen: Dus aanbiddenze, ja offeren zelfs aan de Zon, de Starren, de Regenboog; Wilde Dieren, Boomen, Planten; de Zee, groote of monstereuze Vissen en Gediertens die dezelve opgeeft; ja zelfs den Duivel, aan wienze meenigmaal op 't aanraaden van haare Pejes of Priesters, offerhande brengen. Indien ik alles wilde opnoemen, 't geen ze hare aanbidding waardig achten, en derzelver plechtigheeden daar by aanteekende, ik hadde een ruim Veld voor my; doch dewyl myn voorneemen is, om alles zo kort't mogelyk is voortestellen, zoo stap ik daar van af, en laat zulks aan anderen over. Ga naar margenoot+Wat hunne Huwelyken aangaat, zoo'er al eenige plegtigheid omtrent dezelve word in acht genomen, bestaat dezelve enkel in te zeggen tegens die geene die zy tot hunne Vrouwen verkiezen, dat zy dezelve tot hunne Vrouwen verkiezen, en ze mede neemen na haare Huizen, alwaar zy dan voor ieder Vrouw, want zy neemen 'er zo veel zy willen, of voeden kunnen, een byzondere Hut of Celletje maken, daar zy de geene die haar 't beste aanstaat, het meeste komen bezoeken, zonder dat daar door by de andere, de minste jaloezye verwekt word. Zy verkiezen doorgaans hunne naastbestaande Nigten voor hunne Vrouwen; doch de eerste liefde duurt zomtyds niet heel lang, want zy verlaaten dezelve wederom wanneer 't haar goeddunkt. Men vind 'er ook op deeze Colonie die zoo wild en woest zyn, dat ze nog niet eens van deeze plegtigheid, indien men het zoo noemen mag, weeten, maar gelyk de Beesten, zig met ieder een vermengen. Ga naar margenoot+De Vrouwen brengen haare Kinderen, doorgaans zonder veel moeiten ter waereld, en zoo 'er al iets aan haperen mogt, weeten zy zulks te hulp te komen met het Sap | |
[pagina 21]
| |
van Bieze-Wortel, dat van een zeer goede uitwerkinge bevonden word. Doch het zeldzaamste hier by is, dat niet zelden de Kraam-Vrouw, kort na dat zy verlost is, zig met haare Vrucht, in de naastby gelegen Rivier, Kreek of Beek, gaat afwassen, en zig wederom aan haar gewoonelyke Huiswerk begeeft; terwyl den Man, zoo ras hy Vader geworden is, zig in het Kraambed neerlegt, alwaar hy, geduurende den tyd van 40 dagen, als of hy weezentlyk zelfs eene zwakke Kraam Vrouw ware, met een Zieke-Mans Kostje, zoberlyk gespeent word. Hoewel de Moeders zeer teerhartig en zorglyk over haare Kinderen zyn, en dezelve, hoe vermogende dat ze ook zyn mogen, zelfs met haare Borsten voeden, makenze nogtans weinig werk, met deeze teere Wigten hun behoorlyk gemak te geeven; want zy leggen dezelve veeltyds geheel nakend op den grond neer, en laatenze al nuttigen 't geen ze in den mond steeken, hoe onrein het zelve ook zyn mag. Zoo ras de Kinderen nu beginnen kragten te krygen, is 't haare voornaamste zorge, dezelve te leeren met Pyl en Boog om te gaan, te vissen, te zwemmen, en andere beezigheden meer. Niet minder dan wreet zyn ook de Kinderen tegensGa naar margenoot+ hunne Ouders, wanneer deeze den last des Ouderdoms komen te gevoelen, en buiten staat gestelt zyn, hunne gewoonelyke beezigheeden meer te kunnen verrigten; in tegendeel toonen zy daar over aan dezelve de allerteerhartigste gevoeligheid, niet alleen met uitterlyke gebaarden, maar ook met dadelyke tehulpkominge in haaren zwakken toestant, met dezelve te onderhouden, te vertroosten, te verkwikken, en alle blyken van liefde en eerbied te bewyzen; ja verdragen zelfs met de grootste lankmoedigheid de gebreeken, die met den ouderdom gepaart gaan. Wanneer egter, onaangezien alle zorgvuldigheid die de Kinderen aanwenden, om het leven hunner Ouderen, waare 't mogelyk, te verlengen, dezelve komen te overlyden, dan is 't erbarmelyk te zien en te hooren, het | |
[pagina 22]
| |
misbaar en gehuil, dat zy om het doode Lighaam maken, Ga naar margenoot+en dat niet ophoud voor en aleer dezelve reeds eenige dagen ter Aarde besteld zyn, dat mede zeldzaam in zyn werk gaat; want zy buigen en drukken het doode Lighaam, wanneer zy het eerst gewasschen en 't Hoofd met Olie bestreeken en gewreeven hebben, genoegzaam tot malkanderen, met de Elleboogen tusschen de Kniën en het Hoofd op de Handen, en zoo winden en binden zy het in een nieuwe Sak en begraven het zelve, onder een vreezelyk gehuil en misbaar, verzeld met teedere Lyk-klagten in een Kuil, ten dien einde gegraven in de Hut, daar den Overledene gewoond heeft. Ga naar margenoot+Zoo aanstonds spraken wy van Zieke en Stervende Lieden, des zal 't, ons eragtens, niet onvoegelyk zyn, daar op te laten volgen eenige heelzaame Middelen, ter herstellinge, zoo wel van uit als inwendige ziektens en ongesteldheden van het Lighaam. Dus komt ons in de eer-Ga naar margenoot+ste plaats voor de Meriaan Olie, die gebruikt word, niet alleen om uitwendige Wonden, maar ook om inwendige ongemakken te geneezen; zynde deeze Olie in Europa Ga naar margenoot+mede zeer wel bekend. Hier op volgd de Balzem Rakasiere, die zeer kostelyk bevonden word ter geneezinge van Wonden en Lammigheden. Verder beezigen ze, zoo wel ter herstellinge van de Huit, als om de Luizen te ver-Ga naar margenoot+dryven, Kroppa Olie, dragende den naam na den Boom, die even zoo genaamt word; deeze Olie schuilt in de Pitten, die wat grooter zyn als die in de Cacao Nooten gevonden worden, en opgesloten leggen in groote Kookers, welke aan de Kroppa Boom groeijen. Deeze Pitten worden gestampt tot een dikke Brei, en op Basten van Boomen in de Zon gelegt om te disteleeren, druipende de Olie allengskens daar uit, die zy opvangen in Calbassen of Bottels. Met deeze Olie smeeren ze haar Huit en Hair, om de Luizen en de Ziekte, die dezelve veroorzaken, aftekeeren, waar toe deze Olie altoos onfeilbaar gevonden word. Ook gebruiken ze wel tot het zelve oogmerk, een | |
[pagina 23]
| |
zoort van Verf, van haar Cosowee, doch van de Blanken,Ga naar margenoot+ Roôkoe genaamt, groeijende in langwerpige Kookertjes, die, open gedaan zynde, Rood Verf-Zaad uitleveren, waar mede zy haar Huid smeeren. Den Hoep-Boom levertGa naar margenoot+ mede een zeer welriekende Olie uit, na dezelve Hoep-Olie genaamt. Deeze Olie bekomt men met het kappen van een gat in den Stam, wanneer dezelve daar uit zypert, en zeer kostelyk bevonden word voor Gezwellen en Strammigheid der Leden. De Schorsche van de Chipiou Boom,Ga naar margenoot+ die heel bitter is, in het water geweekt en met geraspte Kinkhooren gemengt, gebruiken zy als Medicyn voor Bloedzweeren, Gezwellen en Vuurigheid. De Gom of Hars Simirie, die met heele Kluiten aan den Lokus BoomGa naar margenoot+ groeit, en zoo klaar is als Glas, en, in het vuur komende, niet alleen brand als Lak, maar ook een reuk van zig geeft als Mirrhe, is byna onfeilbaar voor de Loop. De Domkeen, zynde een Gewas dat Struiksche wyze, van drieGa naar margenoot+ a drie en een half voet hoog, in de Bosschen en op de Weidens groeit, zonder Takken, hebbende slegts lange, breede en dikke Bladeren: Wanneer deeze Struiken, die niet heel hard zyn, teffens met de Bladeren aan kleine stukjes gekapt en helder gekookt worden, is het een uitneemende Zalf, wiens wergaâ my niet bekend is, voor alle gebrande Wonden; men wast en bet de Wonden tweemaal daags met het water, waar in de Struik en Bladeren gekookt zyn, en legt op dezelve, gelyk een Pleister, een gekookt Blad, 't geene ik zelfs, by ondervindinge, bevonden heb, alle andere Brandzalve te overtreffen. Voor het overige zyn 'er nog ontelbaare andere zoorten van Gommen, Harsten, Olien, Struiken, Ranken, Wortelen en Planten, die voor Medicyn verstrekken en gebeezigt worden, te veel om ze alle te melden. Dat deeze Colonie, in den beginne, toen de EuropiaGa naar margenoot+ nen dezelve in 't bezit namen, zoo gemakkelyk, zonder bloedvergieten, den Indianen niet is ontwrongen geworden, is ligtelyk te denken; althans de Portugeezen en En- | |
[pagina 24]
| |
gelschen, zoo wel als de Zeeuwen hebben zulks te wel ondervonden; ja zelfs myn eige Oom, Thomas Corgnart, heeft 'er, in 't Jaar 1680 zyn leven by ingeschoten, (volgens de aantekening van myn Vader Pieter Pistorius:) want deeze, procuratie hebbende over de Plantagie Acaribo, was naauwlyks van de Stad Paramaribo op dezelve aangekomen; of het Huis by deeze Plantagie behorende, en waar in reeds de Bediendens gevlugt waren, werd door de Karïbische Indianen omcingelt, terwyl myn Oom beezig was in den Thuin, eenig zaad, ten dien einde van de Stad mede genomen, in den Grond te werken: Myn Oom, ziende de geweldadigheid die aan het Huis gepleegd werd, meende nog de moorddadige klaauwen van deeze Gewelddoenders, met een Boot over de Rivier te ontvlugten, maar hy werd agterhaald, zoo als hy in dezelve treden wilde, en door een vergifte Pyl dusdanig gewond, dat hy voor over in het water stortte en jammerlyk verdronk, zynde na drie dagen wederom opgevischt en op de voorn. Plantagie begraven geworden. Dus overvielen ze telkens met heele drommen, wanneer men 'er 't minste op verdagt was, dan deeze, dan die Plantagie, 't geene ook oorzaak geweest is, dat men in den beginne, met het aanleggen van nieuwe Plantagien, zoo weinig heeft kunnen vorderen; nadien zulks niet anders geschieden konde, als in de uitterste vreeze van dezelve wederom eerlang, niet alleen geruineert en verwoest te zien, maar ook de Bewoonders en Werklieden van dezelve, deerlyk om hals gebragt: Buiten dit alles, gaf ook zulks occasie aan de Slaven, zig hun 's Meesters dienst en gehoorzaamheid, met de vlugt te onttrekken, en op ongenaakbare plaatzen zig zoo lang schuil te houden, tot dat zy, even als de Karïbische Indianen, kans zagen, met plunderen, branden en moorden, hunne schelmze roofzugt te voldoen, zynde ook hun getal van tyd tot tyd meer en meer aangegroeid; waar door hunne Dorpen ook hoe langs hoe meer vermeerdert zyn geworden, zoo dat men nog heden- | |
[pagina 25]
| |
daags voor derzelver Stroop-partyen, in geduurige vreeze is. Zelfs heugt my, nog een Kind zynde, de gerugten van een Inlandsche Oorlog te hebben beleefd, dat voorviel in 't Jaar 1697; doch dewyl den schelmsche toeleg nog tydig ontdekt werd, en de Colonie als toen ook Volkryker dan te vooren wezende, werd dezelve door goede maatregelen, nog tydig voorgekomen. Onaangezien nu na dien tyd de Inlandsche OorlogenGa naar margenoot+ schynen opgehouden te zyn; zoo heeft men nogtans deeze Colonie en derzelver Ingezeetenen verscheide malen geprangt gezien, zoo wel van Buiten- als Binnenlandsche Vyanden; waar van een blyk is aan den Franschen Commandant Du Cass, onder de regeering van den Heer Gouverneur van Scherpenhuysen voorgevallen, die met een Esquader Oorlogschepen voor deeze Colonie aanlande, doch die, door Gods goedheid, zonder eenig voordeel behaalt te hebben, wederom te rug moest deynzen. In 't Jaar 1712. in de maand Juny, zond den FranschenGa naar margenoot+ Koning andermaal een Esquader van 8 Oorlogschepen, 7 Barken en eenige Barkassen, onder den Commandant Cassart, wederom op deeze Colonie af; doch het lukte hem alstoen zoo min als Du Cass, hier voet aan land te zetten; alleen veroverde hy twee Vaartuigen, die van 't boven einde der Cottica gekomen en van 's Vyands aannadering onbewust waaren; in dezelve bevonden zig onder anderen Matthys Jans van Sevenhuisen en de Vrouw van Jan Godyn, Planters aan de gemelde Rivier, doch die ras wederom gerantzoeneert werden. Maar den Commandant dreigde aan deeze Gevangenen, dat hy over drie maanden de Colonie met een nieuw bezoek zou komen vereeren, waar in hy ook, tot gevoelig leedwezen der Colonisten, al te wel woord hield: want den 10 October van 't zelve jaar, verscheen hy met 8 Oorlogschepen, die gemonteert waren met 336 Stukken Kanon, 7 Barken en verscheide kleindere Vaartuigen, voor deeze | |
[pagina 26]
| |
Kust, en wierp den 15, in den vroegen morgenstond, al eenige Bommen op het Fort Zeelandia. Den 16, voor den dag, passeerde hy met eenige Vaartuigen voorby de Fortresse, en maakte zig meester van de Rivieren Zuriname, Para en Suranauw. Den 27 van dezelve maand, kwam men met den Franschen Commandant tot een accoord, en men boete dit bezoek met een Brandschattinge van 742,3,59 Guldens. By die gelegenheid, dat ik een Pont met Zuiker, mede onder de Brandschattinge begreepen, aan het Schip bragt, zag ik dien gevreesden Commandant van naby. Ik zou hier meer omstandigheden hebben kunnen byvoegen, ten waare zulks reeds in 't breede, door andere, voor my, geschied ware, waar na toe ik den Lezer verzende. Ga naar margenoot+Tot slot van dit Hoofdstuk zal ik hier nog byvoegen, dat men in deeze Colonie, in 't Jaar 1761. telde 116 Zuiker-Plantagien, voorzien zoo met Water-werken als Beeste-Molens; en aan alle Rivieren en Kreeken, te zamen 280 Koffy-Plantagien, benevens 10 a 12 Houtzageryen. Ga naar margenoot+Op deeze Colonie hebben, t'zedert dezelve in 't bezit der Hollanderen geweest is, tot het Jaar 1761., als Gouverneurs geregeert 16 Perzonen, waar onder den Heer van Sommelsdyk mede gereekend word. |
|