Korte en zakelijke beschrijvinge van de Colonie van Zuriname
(1763)–Thomas Pistorius– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Korte en zakelyke beschryvinge van de colonie Zuriname.I. Hoofdstuk.
| |
[pagina 2]
| |
konde bekwaam gemaakt worden, tot Weilanden, Boomgaarden, Moestuinen, of andere nuttige Plantagien. Wat de Rivieren aanbelangt, dezelve zullen wy nu kortelyk gaan beschouwen, en wel voor eerst gewagen van die, na welke deeze Volkplantinge haaren naam bekomen heeft, te weeten de Zurinaamstroom. Ga naar margenoot+Deeze Rivier, die omtrent een half uur breed is, heeft benede zyne uitwateringe Noord-west in de Zee, en boven Zuid-oost. Dezelve verdeelt zig, ongeveer drie en een half uur van de Zee, aan de Oostkant, in tweën, wordende deeze Stroom genaamt Commewyne, die zyne cours naar her Zuid-oosten zet, daar de Rivier Zuriname de zyne naar het Zuid-westen rigt. Op de Punt, alwaar zig deeze Rivier in tweën splist, legt een Schans, waar aan men in 't jaar 1734. begon te bouwen, doch eerst Ao. 1747. voltooid werd; dezelve is van de nodige Wallen en Gragten wel voorzien: nog leggen aan beide zyden, in het afvaaren, twee Redouten, met Batteryen en zwaare Stukken Kanon beplant, van dewelke men, zoo wel als van de Fortresse, de inkomende Scheepen bestryken kan. De Zurinaamstroom kan meer dan 30 mylen bevaaren worden; en zoo verre deszelfs Boorden Moerassig of laag Land zyn, ziet men dezelve met. Geboomte geboord, die van de Europianen Duizend Beenen, maar van de Inboorelingen Mangro, genaamd worden; dezelve verschaffen aan de voorbyvarende een aangenaam gezigt. Doch alvoorens wy deeze Rivier verder afzakken, stevenen wy wederom opwaarts, en beschouwen als dan niet alleen een meenigte Coffy-Plantagien, die aan weerzyde gelegen zyn, maar ook de zeer voordeelige en sterke Fortresse Zeelandia, leggende in het Noord-oosten, een uur van de Schans, even boven Paramaribo Ga naar margenoot+Deeze Fortresse, is allereerst door de Portugeezen gebouwt, door de Engelschen hen ontweldigd; doch van de Zeeuwen, in 't jaar 1667., wederom hernomen, onder het beleid van den dapperen Admiraal Krynzen en den | |
[pagina 3]
| |
Vice-Admiraal Culewaard, slegts met een Vlootje van 3 Oorlogscheepen en eenige kleine Barkassen, doch van alles wel voorzien, en met zig voerende 300 Soldaten, waar over den Generaal Ligtenberg het opperbestier had, die ook, na de herovering, de gemelde Fotresse en Colonie als Gouverneur geregeerd heeft. Wat de Fortresse aanbelangt, dezelve is van Klip- en Schelp-steen gebouwt, met breede Gragten en Aarde Buiten-werken omcingeld, en van binnen met een sterk Guarnisoen, de nodige Magazynen, Kruit-kelders, Wapenkamers, en voorts van alles dat tot een lange verdeediging nodig is, wel voorzien, en dekt niet alleen voor alle onverhoedze aanval de Stad Paramaribo, maar ook de geheele Rivier Zuriname. Het geweld der Stroom, die zelfs deeze Vesting bespoelt, verspilt haare kragten te vergeefs op de hinderpaalen, die voor haare woede aldaar, wyselyk, gemaakt zyn. Uit de Geschiedenisse blykt, dat dit Fort in 't jaar 1683. door de Hollanders is bezet geworden, waar toe hen, in de maand May en Juny van dat zelve jaar, gunstig Octrooy verleend werd. 's Jaars daar aan, werd deeze Vesting en Colonie als Gouverneur geregeerd, door den Heer François van Aarssen, Heer van Sommelsdyk, dewelke vyf jaar daar naa, te weeten Ao. 1688. den 19 July, door de Militie, wreedelyk is vermoord geworden; welk bloedig Schouwspel wy den Leezer in 't vervolg zullen voorstellen. In het jaar 1715, in het begin van Augustus, is op het Plyn van dit Fort met veel staatsie begraven den Heer de Goyer, Gouverneur van de geheele Colonie. Belangende de Stad Parimaribo, zynde de Hoofd-stadGa naar margenoot+ van deeze Volkplantinge; dezelve legt digt by de Rivier Zuriname, ruim 10 uuren van de Zee. Zy heeft haare naam bekomen van de Karïbische Indiaanen, waar van ze voor deeze een Dorp geweest is, dat door hen bewoond werd. De Stad is op een Rotz- en Schulpachtige grond gebouwt, en vervat tegenwoordig, beneffens verscheide | |
[pagina 4]
| |
aanzienlyke Straaten en Gragten, zeven a agthondert Huizen, die egter meest al, luchtigheids halve, van Hout getimmert zyn. De Rivier voor de Stad, welkers wallen met Oranje-Boomen beplant zyn, kan meer dan veertig groote Scheepen omvatten. Ook pronkt de Stad met een aanzienlyk Stadhuis en Kerk, enkel van Klipsteen gebouwt, waar van het bovenste gedeelte ter Godsdienstoeffening gebezigt word, terwyl het onderste gedeelte ter vergader plaatze verstrekt van de hooge Regeeringe der Stad en Colonie. Niet verre van dit Gebouw, als ook voor het zelve, zyn, onder de schaduwe der Oranje-Boomen, de Rust- of Begraafplaatzen der aanzienlyke; daar de ontzielde Lyken der andere Ingezeetenen een weinig verder, den Dag der algemeene Opstandinge verbeiden. Het Huis van den Gouverneur, dat zeer groot is, verdiend niet minder de opmerking van een aandagtige Beschouwer; als ook mede dat van den Commandeur van het Fort, schoon zoo groot niet als het laatst gemelde. Ga naar margenoot+Dus verre deeze Rivier van de Zeekant af, beschouwt hebbende, zoo wenden wy ons wederom opwaarts, en zullen, na het voorby vaaren van een meenigte aanzienlyke Coffyplantagien en Suikerwerk-Huizen, meerendeels van Water-Molens verzeld, ons een weinig by de Para-Kreek ophouden; doch alvoorens met een woord zeggen, dat men byna in de bogt van deeze Rivier aan de Oostkant een Kreek ontmoet, de Pauwels-Kreek genaamd, die eenige mylen hooger, door een Dwars-kreek, die wederom in de Rivier Zuriname schiet, het Eiland Surino formeerd. De Para-Kreek ontslaat in tegendeel aan de Westzyde, even boven de bogt, uit dezelve Stroom, en zet haar cours naar het Zuiden, tot dat zy, even boven de Buurt Couwel, na eene andere kleine Dwars-Kreek geschooten te hebben, haaren loop stuit. Aan den aanvang deezer Kreek legt een Redoet, die wel eer gediend heeft ter af keeringe der Karaïbanen, wanneer dezelve tegens de Zurinamers muitende waren; doch zedert hunne | |
[pagina 5]
| |
bevrediging is ook deeze Redoet in onbruik geraakt. Wederom een andere bogt van de Zuriname omgevaren hebbende, ontmoeten wy eenige uuren opwaarts, Westzyde, een Dwars-Kreek, Banister-Kreek genaamt; nadien nu dezelve zig wederom in de Para-Kreek ontlast, ontstaat daar door het Eiland Tuinhuizen. Verder opvarende, na nog een andere Kreek van weinig belang ontmoet te hebben, komt men aan het Steedje Torarica, aan de Westzyde van de Rivier Zuriname gelegen; het zelve is mede van gering aanzien; wordende meerendeels bewoond van Arbeidslieden, Planters en Joden. Nog agt uuren opwaarts, ontmoet men een Joodsch Dorp; voorzien van een ruime Synagoge, ter verrigtinge hunner Godsdienst. Van daar twee uuren hooger ontstaat wederom aan dezelve zyde een Kreek, de Cassepoure-Kreek genaamt; deeze verdeelt zig, landwaards in, in twee Takken, loopende de eene ten Zuide en de andere ten Noorden. Omtrent zeven uuren daar van daan, zynde 21 uuren van de Zee, Westzyde, legt de Paramhil, dus van de Engelsche, doch van de Nederlanders de Blaauwe Berg genaamt: op dezelve is een Wagthuis gebouwt, waar in eenige weinige Perzoonen een wakend oog houden moeten op de Karaïbanen, om niet onverhoeds van dezelve overvallen te worden. Van daar heeft men Hoogland, tot dat men verder op by Bergen komt; tusschen dewelke, als ook tusschen blaauwe Steenklippen en Water-vallen, die haar oorsprongk uit de Bergen en Rotzen hebben, deeze Rivier haare loop vervordert, en zig mogelyk uitstrekt tot aan het Topeinde der Rivier Sarameca; by het welke de weggelopene Negers hunne Dorpen en schuilplaatzen hebben, die byna ontoegankelyk zyn, wegens de meenigvuldige Bergen, Rotzen, Watervallen en den moeijelyke verre weg, die dezelve landwaarts in geleegen zyn; want men rekend van Auka, zynde een Joodsche Plantagie, even beneden den Blaauwen Berg gelegen, wel 14 dagen, over Bergen, Kreeken en Daalen te moeten reizen, eer men derzelver Dorpen | |
[pagina 6]
| |
genaakt. In 't jaar 1759. den 15 October, werd aldaar eene Vredens-onderhandeling aangegaan, ter bevordering van dewelke den 15 September 1760., door een Commando, de Presenten zyn overgebragt, met dat gewenscht gevolg, dat den 21 October van dat zelve jaar, op voornoemde Auke, door zes Raden en een Secretaris, van wegens de Regeering, en 16 Opperhoofden, van de zyde der Bos Negers, de Vrede geslooten werd; zynde vyf van de laatstgemelde, in 't gezelschap der Raden en Secretaris, mede na de Stad gegaan; van waar dezelve, na eenige dagen vertoevens, wederom naar hunne Makkers zyn te rug gekeert, met toezegginge, van over eenige weeken, met derzelver Vrouwen en Kinderen, hun verblyf in de Stad te komen neemen. Wat de Bergen, hier omstreeks gelegen, aangaat, daar van kunnen wy niets met zeekerheid zeggen, egter geloven wy, dat 'er onder dezelve zeekerlyk zullen gevonden worden, die met verscheidene zoorten van Mineralen bezwangerd zyn, te meer, nadien het de Kust van de Spaansche Westindiën is. Ga naar margenoot+Belangende nu de eerst aan de Zuriname volgende Rivier, deeze word de Commewyne of Commowini genaamt; dezelve heeft omtrent vyf uuren van de Zee, by het Tygers Hol, twee uuren van de Fortresse Amsterdam, aan de Oostzyde, uit de Rivier Zuriname haare oorspronk, en dirigeerd haare cours Zuid en Zuid-oost opwaards. Van de gemelde Fortresse af aan, leggen aan deszelfs beide zyden verscheide groote Coffy-Plantagien, meestendeel naar de voltooijinge der Fortresse nieuw aangelegt. Alvoorens de Commewyne zig by het Fort Cottica verdeelt, heeft dezelve aan beide zyden een Kreek, omtrent anderhalf uur van malkanderen, waar by meer dan tagentig Plantagien geleegen zyn. Ruim zes uuren gaans van haaren oorspronk, by het Fort Cottica of Sommelsdyk, splist zy in tweën, alwaar de Cottica Stroom aan de Noord-zyde haar begin neemt; gelyk zy ook eenige uuren opwaarts, door een Kreek aan dezelve zyde, die zig wederom met de Cot- | |
[pagina 7]
| |
tica vereenigt, het Eiland van die naam formeerd; doch alvoorens heeft zy aan de Zuidzyde, vlak voor het gemelde Eiland, nog twee Kreeken, een groot uur van malkanderen geleegen, die nog vyf Plantagien, tusschen beiden leggende, bespoelen. Na nog twee Kreeken, te weeten de Crammeca en Cassewineca Kreek, aan de Zuid-Westzyde geschooten te hebben, ontmoet men 'er ook een aan de Zuid-Oostzyde, die zig omtrent de Bogt met de Cottica verëenigd. Hooger op, komen nog de volgende Kreeken in aanmerking; als aan de Zuid-Westzyde de Curewassebo en de Mapany Kreeken, uit dewelke wederom de Saruwa Kreek ontstaat; en aan de Z.O. zyde de Penineca en de Pariaca, waar van de laatste Kreek zig in verscheide bogten slingert; om en by dewelke een zeer groote meenigte zoo Koffy-Plantagien, als Zuikerwerken geleegen zyn; waar by men, door middel van deeze Rivier en Kreeken, zeer gemakkelyk komen kan. Na men de Commewyne omtrent 30 uuren heeft opgevaaren, geraakt men aan deszelfs Top-einde, die wederom door de Gebergtens Z.W. cours zet na de Dorpen, alwaar de Wegloopers zig ophouden; doch alvoorens ontmoet men nog een Kreek, de Tempatie Kreek genaamt, dezelve is tamelyk breed; doch dewyl deszelfs stroom wel vyf a zes dagen reizens tusschen de Gebergtens en Watervallen heen rold, is dezelve voor het grootste gedeelte onbevaarbaar. In het jaar 1733. deed ik, als commandeerende Officier, een togt derwaarts, onder my hebbende 19 Blanke en 104 Negers, waar onder zig 31 Schutters bevonden. Wy moesten meer dan 60 Kreeken en wel 40 Bergen passeeren; sommige derzelve waren van Steen, en eenige van Kleiagtige Aarde, op dewelke zeer zwaare Boomen groeiden. Ongeveer een halve dag reizens van een der Wegloopers Dorpen, naar hun Opperhoofd, Bongo genaamt, campeerde ik des nagts aan den voet van een grooten Berg, zonder dat wy Huisjes of Tenten opregtteden, ons voor die tyd behelpende, zoo om op te leggen, als om 'er ons mede te dekken, met Stroô, of Piene. | |
[pagina 8]
| |
Onder het genot van de Nagtrust droomde ik het volgende: My dagt, dat ik met verscheide gevangene Wegloopers de terug reize hadde aangenomen, en met dezelve aan de Rivierkant van de Stad aankwam; terwyl ik nu beezig was de Wal op te treeden, presenteerde men my twee Vaandels, daar ik egter niet veel lust toe scheen te hebben; doch, my dagt verder, dat ze my als met geweld opgedrongen werden; maar ik zeide: Als ik 'er dan een neemen moet, zoo geeft my de ligtste. Daar op marcheerde ik met de Gevangenen tot voor het Raadhuis, als wanneer ik ontwaakte. Wanneer ik nu des anderen daags 's namiddags met myn volk op het voornoemde Dorp aankwam, zond ik terstond een Patrouille uit, die my by haare terugkomst drie gevangene Wegloopers bragten, waar van 'er twee doodgeschooten waren. Geduurende de drie weeken, die ik aldaar op myn Post vertoefde, zond ik dagelyks Patrouilles uit, die egter niets opdeeden: eindelyk gaf ik ordre tot eene verdere togt, die meer gelukkig was; want in dezelve bekwaamen wy negen gevangenen, doch twee daar van waren dood geschooten. Nu wel ziende, dat ik niet veel meer zou kunnen opdoen, terwyl de overige Wegloopers zig op ontoegankelyke plaatzen schuil hielden, zoo resolveerde ik tot de terug marsch, en kwam, volgens myn Droom, met al myn Volk en 12 Gevangenen, waar onder 4 dooden, wederom aan de Stad, alwaer ik het geluk had, blyken van vergenoegen te bespeuren over deeze myne uitgevoerde Commissie. Ga naar margenoot+Ik kan niet voorby hier ter plaatze aantemerken, dat ik, geduurende myn verblyf op het gemelde Dorp Bongo, van verre, en wel zoo ver als myne oogen bereiken konden, eene zeer zwaare Rookdamp zag opgaan; terwyl ik nu niet kon bevroeden waar uit dezelve ontstaan mogt, zoo vraagde ik naar deszelfs oorzaak aan den Neger, die my voor een Tolk verstrekte; deezen zeide my, dat zulks voortkwam uit eenen brandenden Berg, ten Oosten | |
[pagina 9]
| |
van het voorn. Dorp gelegen; doch wanneer ik hem te kennen gaf, voorneemens te zyn denzelven van naby te bezigtigen, raade hy my zulks af, zeggende, dat deezen Berg meer dan zes dagen reizens van onzen Post geleegen was; doch zulks zou my niet hebben afgeschrikt, de reize derwaarts aan te neemen, zoo niet de ziekte van myn Volk, tot myn leedweezen, het zelve belet had. Nog moet ik aanmerken, dat dit de laatste togt naar de Gebergtens geweest is, die op ordre van den Heer Gouverneur C.H.E. des Cheusses geschiede. Dus verre van de Rivier Commewyne gesproken hebben-Ga naar margenoot+de, zoo keeren wy ons tot den eersten Tak, die zyne oorsprongk uit dezelve heeft, en Cottica genaamt word. Op de Punt, ruim zeven mylen van de Zee, alwaar zig deeze Rivier van de Commewyne afzonderd, legt op een Moerassige Grond, het Fort Cottica of Sommelsdyk; het zelve is van binnen van alle nodige Krygs-Amunitie en Mondkost, en van buiten met hooge Aarde Wallen en breede Gragten, ter defensie, wel voorzien. Terstond na het bezit neemen van deeze Colonie, werd het door den Heer François van Aarssen, Heere van Sommelsdyk, aldaar aangelegt, en t'zeedert is het van tyd tot tyd verbeeterd, en onverwinnelyker gemaakt; zoo dat dit Fort, beneffens de Vesting Zeelandia, de voornaamste Sterktens geächt worden, die op de geheele Colonie te vinden zyn. Ruim een uur gaans van het gem. Fort, heeft men een Kreek, de Kruis-Kreek genaamt, die zig met de Commewyne verëenigt, gelyk wy reeds hebben aangemerkt. Alhier vertoond zig deeze Rivier als in driën verdeeld, en verschaft daar door een aangenaam gezigt; want opwaarts beschouwt men de Cottica ter linker zyde Pierica of Cottera, en ter regter zyde de Kruis-Kreek; by alle deeze Stroomen zyn verscheide aanzienlyke Koffy-Plantagien en Suiker-werk-Huizen met hunne Molens gelegen, die, door derzelver uitneemende situatie, het gezigt veraangenaamen; gelyk men dezelve ook in een groote meenigte in | |
[pagina 10]
| |
het opvaaren van deeze Rivier, aan beide derzelver zyden ontmoet, waar by gevoegd zyn verscheide Waterwerken, ten dienste der voorn. Plantagien aangelegt. Wanneer men eindelyk deeze Stroom eenige mylen heeft opgevaaren, komt men aan een Moeras of Swamp, Perica genaamt. Hier van bespeurde ik allereerst deszelfs begin, wanneer ik uit Pierica, met den Sergeant Jan van Sandenberg en eenige Manschap, Cottica opvaarde, om te onderzoeken, of het Topeinde der Kreek zig met de Marrewyne, of wel met de Cottera, kwam te vereenigen; maar niet verder kunnende voortvaaren, waaren wy genoodzaakt aldaar aan land te stappen. Na dat wy omtrent anderhalf uur Zuidwaarts hadden op gemarcheerd, kwamen wy aan het Dorp Pennenburg, alwaar de Burgers van boven Commewyne, de Weglopers geattaqueerd en een groot gedeelte van dezelve gedood en gevangen genomen hadden. Toen wy aldaar aankwamen, vonden wy de voorn. Burgers nog in hunne volle posteeringe, en ontdekten teffens de oorzaak waarom dit Dorp Pennenburg genaamt werd; zynde dit de reden daar van: Rontsom het Dorp hadden zy gemaakt eene dubbele Ruit, Kruiswys over malkanderen, met vierkante gaaten, op de wyze van een Dambord, waar in scherpe Pennen gestoken waaren, die in eene behoorlyke verdeelinge, gelyk een Heining van Palisaden, het Dorp inslooten, dat te gemakkelyker konde geschieden, nadien het Land rontsom het zelve, zeer Moerassig is. Ga naar margenoot+Thans wenden wy ons ter beschouwinge van de Pierica of Cottera-stroom, geleegen ten Oosten van de Cottica, en ontspruitende, omtrent twee en een half uur boven de Kruis-Kreek, by de Lange Laise, uit dezelve. Wanneer men van daar ruim een uur ter zyde opvaart, komt men aan een Kreek, de Mot-Kreek genaamt, die, na ruim drie uuren, aan weerzyde de Oevers van Moerassig Land bespoeld te hebben, zig in den Noord-Oceaan, by de Zurinaamsche Bank, die week en modderig is, ontlast. Al- | |
[pagina 11]
| |
hier aan de mond van deeze Kreek, by de Zee, ruim 12Ga naar margenoot+ uuren gaans langs het Strand, van de mond der Rivier Zuriname, legt een Battery of Schans, voorzien met een ruim Wagthuis, het nodige Geschut, Amunitie en Manschap, als ter Brandwagt, geschikt om op alle Scheepen, die onder 't bereik van hun oog opdagen, 't zy dezelve na Isequebo, Barbiesie, Curasou, of zelfs na de Rivier Zuriname cours zetten, een wakend oog te houden; gelyk deeze Brandwagt zulks dan ook, zoo ras 'er een Schip onder het bereik van hun gezigt te voorschyn komt, het zelve, door 't lossen van 't Kanon, te kennen geeft, welk gebulder men genoegzaam over de geheele Colonie hooren kan, met oogmerk om door deeze Syn-schooten een ieder ter handneeminge van alle noodige voorbehoedzelen, op te wekken. Wat de Cottera zelf belangt, deeze Rivier of Stroom is wel de diepste van de geheele Colonie, en heeft by de zestig, zoo Koffy Plantagien, als Zuikerwerken, ter zyde haar, die nog wel met eens zoo veel zouden kunnen vermeerderd worden, wanneer men goed vond dezelve hoger op, aan te leggen. Voor het overige loopt deeze Stroom met verscheide kronkelige bogten, doch is wel 20 uuren ver vaarbaar; zy heeft, alvoorens men aan deszelfs Topeinde geraakt, slegts twee voornaame Takken, de eerste ten Noorden, de Cassepoure, en de andere ten Zuiden, de Cottica-Kreek genaamt. Eindelyk verdeeld zy zig aan haar Topeinde, even boven het Tyger-Rak, in twee groote Kreeken, waar van de eene, ter linkerzyde, drie byzondere naamen heeft, als in deszelfs begin de Wanka Kreek, omtrent in het midden, by de bogt, de Leeuwaarder Vaart, en aan het uiteinde de Lange Delft; en de andere ter regterzyde, de Couroumouloubo Kreek genaamd word. Het Topeinde van de eerste strekt zig uit tot omtrent een half uur van de Wiawia-stroom, en dat van de andere tot maar ruim een uur van de Mercioux-Kreek, die uit de Marrawyne ontstaat. | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+Agt uuren gaans langs het Strand van de Mot-Kreek, heeft men by den Schildpad Bay, de Soramine Stroom, die, na een loop van ruim 6 uuren, tusschen Santbergen en Moeras, stuit, zonder de minste Tak of Kreek te veroorzaaken. Ga naar margenoot+Hier op volgd, na een tusschenruimte van 5 uuren, vlak voor de Modder Bank, de Wia Wia Stroom. By den mond van dezelve, aan de Westzyde, legt de Paragotos of Paracotes Buurt; boven dewelke een Kreek ontstaat, die even eens genoemt word. Voor het overige loopt dezelve eenige Mylen Landwaarts in, zonder dat men 'er een éénige Plantagie by ontmoet; dezelve heeft ook maar eene Kreek aan de Oostzyde, tegens over de voornoemde Buurt. Ga naar margenoot+Op deeze volgd, nog 9 uuren verder, de Rivier Marawyne, die men voor de grootste en breedste acht van de geheele Colonie, als loopende meer dan 40 dagen reizens Landwaarts in, en zynde aan deszelfs mond, by de Zee, alwaar verscheide harde Zant-Banken leggen, buiten gemeen breed. Aanstonds, en wel daar dezelve op het breedste is, heest men aan de Oostzyde de Amanib Stroom: deeze strekt zig zeer verre Landwaarts in, uit, en kan, met eene redelyke lading, veilig bevaaren worden. Daar-en-tegen is de Marawyne, schoon men deszelfs breedte, van de eene wal tot de andere, naauwlyks be oogen kan, en wel 6 uuren vaarens vereischt, geheel ondiep, boven dien met Zand-Banken, Steenrotzen, Klippen en Eilanden als doorzaaid, zoo dat men dezelve met geen groot Vaartuig bevaaren kan, en dit is ook de reden, dat men van derzelver Topeinde niet veel weet te zeggen; alleen weet men dit, volgens de verklaringe der Indianen, dat men aldaar niet komen kan, wegens de meenigvuldige Rotzen, Bergen en Klippen. Wat 'er nog van, in vervolg van tyd, door de Lief hebbers zal ontdekt worden, moeten wy afwag- | |
[pagina 13]
| |
ten. Voor het overige is deeze Rivier mede rykelyk van Kreeken voorzien, waar van de voornaamste zyn, de Supayes, Araracas, Mereioux, die zig in vier Takken verspreid, de Cussowini, die de breedte van een aanzienlyke Rivier heeft, de Pirios, Acoquas, Aramisas en Moroux-Kreek. By meest alle deeze Kreeken ontmoet men Volkryke Indiaansche Dorpen; doch geen barbaarscher nog wraakgieriger, dan by de laatstgenoemde Kreek. Wat de overige Rivieren, Stroomen, Vlieten of Kreeken aangaat, zoo wel die aan de Oostzyde van de Marawyne, als aan de Westzyde van de Zuriname gelegen zyn; deeze gaan wy al willens voorby, om dat men van dezelve, of niet veel met zeekerheid zeggen kan, of om dat ze van te weinig belang zyn, dan dat wy den Leezer met een verdrietig verhaal daar van, lastig vallen, en zyne aandagt tot het geene nog te volgen staat, stremmen zouden. |
|