Geschiedenis van België. Deel 6
(1930)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe Fransche verovering. Het Consulaat en het Keizerrijk. Het Koninkrijk der Nederlanden. De Belgische omwenteling
[pagina 371]
| |
Vierde boek
| |
[pagina 373]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 374]
| |
Duitsche door de bemiddeling van Holland. Een ruime menschelijke verdraagzaamheid kon ontstaan uit de toenadering tusschen de katholieken van het Zuiden en de protestanten van het Noorden. Doch, om zulk een grootsch werk tot stand te brengen, hoefde veel tijds. Overijling bedierf alles. Wat hoefde, was een langzaam samenzijn, een geleidelijke aanpassing, een trapsgewijze opklimming, weilke de beide volkeren had toegelaten elkander te begrijpen en zich te vereenigen in de gemeenschap der zelfde lotsbestemmingen. Door hun dezelve al te vroegtijdig op te dringen, werd zij onmogelijk gemaakt en die onmogelijkheid leidde tot de breuk. Ongetwijfeld schenen de eerste prikkelingen niet zeer onrustbarend. Zoolang de oppositie zich tot het wettig land beperkte, kon de regeering die gemakkelijk meester worden. Doch van den dag af, dat zij de volksmassa bereikte, was alles verloren. Nu werd niet meer de werking van het stelsel aangetast, doch het stelsel zelf. Het valt te betwijfelen, of de hoofden der beweging zich daarvan rekenschap gaven. Zeldzaam waren voorzeker degenen die, in het begin van 1830, de vernieling van het koninkrijk betrachtten. De censitairen wenschten niets anders dan een grondwettelijke en parlementaire hervorming. Zoo allen voorstanders waren van het grondbeginsel der ministerieele verantwoordelijkheid, toch wilde niemand hetzelve gewelddadig veroveren. Hun geschil met den, koning was van, louter politieken aard; hun trouw bleef ongeschonden en hun beweging binnen de wettelijkheid beperkt. Hun strijd tegen de regeering besloot zich in de vergaderzalen, van de Staten-Generaal. Die kleine groep bevoorrechten rekent slechts op zich zelf. De grondwettelijke vereenigingen welke zij sticht tot het bewerken der verkiezingen en het leiden der propaganda onder de burgerij, eerbiedigen zorglijk de wettigheid. Daar de vergaderingen van meer dan twintig personen verboden waren, zijn de bijeenkomsten samengesteld uit negentien leden, die met gesloten deur beraadslagen als deftige politici en die, naar het voorbeeld der Fransche doctrinairen, innig overtuigd zijn van hun belangrijkheid. | |
[pagina 375]
| |
Die gematigden zagen in den beginne met voldoening, dat de jonge liberalen en de geestelijkheid zich in den politieken strijd wierpen. Doch zoo zij zich gevleid hadden, in hen goedgunstige helpers te vinden, zouden zij spoedig hun dwaling inzien. Zij zouden zich overtuigen, dat de beweging hun ontsnapte naarmate zij meer omvang nam. Zij zagen met onrust, dat deze meer en meer een populair en democratisch karakter kreeg, en dat haar aanvoerders, door het welslagen aangemoedigd, naar eigen zin handelden. Kortom, de beweging verspreidde zich nu buiten het wettig land. Tusschen de parlementaire oppositie van de afgevaardigden bij de Staten-Generaal en de door de partijen verwekte nationale oppositie, bestond voeling noch verstandhouding. De jonge ‘Jacobijnen’Ga naar voetnoot(1) leidden de liberale propaganda gelijk de pastoors en onderpastoors de katholieke propaganda leidden, gene zonder zich om de grondwettelijke vereenigingen, deze zonder zich om hun bisschoppen te bekommeren. De nuntius was verschrikt over hun ijver en hun geestdrift. Zij stellen boven alles, schrijft hij, het gezag van den Heiligen Stoel. Doch zij zijn zoozeer ‘ingenomen en verzot’ met hun vrijheidsminnend ultramontanisme en met Lamennais' politiek stelsel, dat de Heilige Stoel niet bij machte zou wezen hen te matigen, zoo hij zulks beproefdeGa naar voetnoot(2). Zij ontketenen, zich tegen de regeering en verbergen hun vijandschap voor 's konings persoon niet meer. Vele priesters noemen zijn naam niet meer onder het zingen van het Te-Deum. En de katholieke en liberale pers is evenmin bezadigd. De nieuwsbladen worden kosteloos op den Vlaamschen buiten rondgedeeld; de opzienbarendste artikelen worden in den volkstrant vertaald en onder de deuren der hofsteden gestoken. Een van de ijverigste berichtgevers der regeering, de Duitsche onderwijzer Bergman, stelt vast, dat de vroeger zoo onverschillige boeren nu in ‘heethoofdige politieke tinnegieters’ veranderd zijn. De verbittering is algemeen, bekent hij aan den minister van Maanen en ‘indien Uwe | |
[pagina 376]
| |
Exc. mij thans uitnoodigde rondborstig en op eer en geweten te verklaren of in welke klasse van 't valk het gouvernement nog oprechte vrienden telt, zoude ik met leedwezen moeten antwoorden: in geene’Ga naar voetnoot(1). De opgewondemheild die in den schoot van het nijverheidsproletariaat wordt verwekt door de invoering van verbeterde machines, welke de werklieden voor het verlies hunner broodwinning doet vreezen, bevordert op gevaarlijke wijs de gevolgen van de politieke ophitsing. Dreigende voorteelkenen voorspellen oproer. En alsof dit alles nog niet voldoende was, tracht een uit Parijs geleide campagne de misnoegdheid ten nutte te maken voor de door Polignac verzonnen inlijvingsplannen. De houding der Fransche nieuwsbladen is onrustbarend. Een ophefmakend vlugschrift van generaal de Richemont bewijst, dat de inlijving der Nederlanden een noodzakelijkheid voor Frankrijk is. Dus overal onrust. België, te gelijk bestookt door een grondwettelijke oppositie, door een nationale oppositie en door de kuiperijen van den vreemdeling, schijnt bestemd om in anarchie te vergaan. In spijt van zijn zelfvertrouwen, was de koning onthutst. Het werk waarover hij zoo fier was, viel onder zijn oogen in duigen, en zijn mislukking zou hem door Europa doen wantrouwen. Vergeefs had hij tevens èn gematigdheid èn geweld beproefd. Zijn toegevingen waren als blijken van zwakheid aanzien geworden; zijn strengheid leidde slechts tot uitdagingen en onbeschaamdheden. Medailles werden geslagen ter eere van de afgestelde ambtenaarsGa naar voetnoot(2); de door de rechtbanken veroordeelde pamflettisten werden met toejuichingen begroet. Van alle zijden, ja van wege industrieelen die hem hun voorspoed verschuldigd waren, werden hem onuitstaanbare uittartingen gemeld. Te Brugge had de voorzitter van de Kamer van koophandel de Orde van den Belgischen Leeuw geweigerd, en zijn collega's waren hem gezamenlijk komen gelukwenschenGa naar voetnoot(3). Niettegenstaande de drukpersprocessen, vreesden de dagbladen niet meer, klaar en duidelijk te spreken. De persoon des | |
[pagina 377]
| |
vorsten zelf werd rechtstreeks aangevallen, en in welke bewoordingen! ‘Er hoeft slechts één minuut, drukte le Journal de Louvain in Mei 1829, om een henneptouw rondom een koninklijken hals te knoopen. Het duurde niet langer om een Capet op de plank der guillotine te binden’Ga naar voetnoot(1). Zulke taal kan wel uitzondering wezen, doch is niettemin beteekenisvol. Zij is vooral erg, omdat die koning die zelf uitlokte. Door halsstarrig, tegen de eensgezinde openbare meening in, een zoo gehaten minister als van Maanen te ondersteunen, wierp hij de Belgen den handschoen toe en deze namen hem op. Zijn boodschap van 11 December bracht. hem rechtstreeks met hen in conflict. Opzettelijk verklaarde hij zich zelf het orgaan van die persoonlijke regeering, die allen eensgezind bestreden. In stede van zich te laten dekken door zijn ministers, dekte hij die zelf. Hoe zou hij dus voortaan ontsnappen aan de slagen, welke hun bestemd zijn Hij stelt er een eer in, zich aan dezelve bloot te stellen, met de kroon op het hoofd, den schepter in de hand. De kenteekenen der koninklijke waardigheid zijn nu zijn wapens; 't is niet te verwonderen, zoo men hem die wil ontrukken. Getrouw aan de kenspreuk van zijn huis, is hij overigens vast besloten dat gezag te handhaven, dat hij tot voorwerp van den strijd gemaakt heeft. Desnoods zal hij niet aarzelen zijn toevlucht tot een Staatsgreep te nemen en de Grondwet te schenden, welke hij overigens vertrapt, naar de oppositie beweert. Hij laat dienaangaande den koning van Pruisen en den czaar polsen. De ambtenaars zeggen dat, in geval van oproer, de Pruisische troepen het koninkrijk zullen binnendringen, en de officieele logenstraffingen worden door niemand geloofdGa naar voetnoot(2). In Januari 1830, schrijft de Oostenrijksche minister, dat het publiek overtuigd is, dat de regeering woelingen wil verwekken, om aldus een voorwendsel te vinden om de grondwet te veranderenGa naar voetnoot(3). Werkelijk is tusschen den koning en de oppositie geen bemiddeling meer mogelijk. Er is geen uitweg meer: een | |
[pagina 378]
| |
van beide tegenstrevers moest zwichten. De vreemde diplomaten te 's-Gravenhage of te Brussel maken zich geen begoocheling omtrent het karakter van het conflict. Zoo de wettelijkheid nog niet rechtstreeks werd aangedurfd, voelt men toch, dat dit niet lang meer zal duren. Reeds in November 1829 erkent de prins van Oranje, dat men een ramp te gemoet gaatGa naar voetnoot(1). ‘Ik ben overtuigd, schrijft de zaakgelastigde van Denemarken, dat dit land recht naar de anarchie, om niet te zeggen naar de revolutie loopt’Ga naar voetnoot(2). De Franschman La Moussaye denkt er niet anders overGa naar voetnoot(3). Als een echte parlementsgezinde ziet zijn Engelsche collega geenerlei redmiddel, zoo de koning ten spoedigste geen verantwoordelijke ministers neemt, geen orde en klaarte in het geldwezen brengt en ‘geen volkomen gelijk evenwicht tusschen België en Holland invoert’Ga naar voetnoot(4). De internuntius verwacht zich aan het ergste, en kardinaal Albani stelt zich slechts gerust bij de gedachte, dat Europa geen omwenteling zou duldenGa naar voetnoot(5). Doch de ultra's onder de hoofden der beweging bekommeren zich daarover niet. Zoo zij wachten, is zulks niet omdat zij aarzelen, doch omdat zij denken, dat het oogenblik nog niet is gekomen om hun toevlucht tot geweld te nemen. De gebeurtenissen van Parijs verhaastten dus slechts een onvermijdelijk geworden ontknooping. ‘Het slechtste van de Belgische omwenteling, schrijft Bartels, is dat haar datum niet van ons uitgaat.... Zij kwam op de straat, vóór dat zij genoegzaam in de gemoederen gedrongen was’Ga naar voetnoot(6). Zoo schijnt het werkelijk geweest te zijn. De Juli-dagen verrasten de regeering niet minder dan de oppositie. Men dobberde tusschen Staatsgreep en omwenteling. Zij beletten den eerste en ontketenden de andere. | |
[pagina 379]
| |
IIWare het verbond van katholieken en liberalen minder stevig geweest, dan had de onverwachte tijding der Juli-dagen gewis zijn ontbinding verwekt. De anti-clericale beweging, die zich dadelijk te Parijs uitte, was van aard, de Belgische geestelijkheid te verschrikken. Toch blijkt het niet, dat zij de minste vrees koesterde of de minste aarzeling aan den dag legde. De eendracht der partijen bleef zoo onwrikbaar nà als vóór den val van Karel Y. Meer hoeft niet om te bewijzen, dat geenerlei verstandhouding bestond tusschen de Fransche revolutionnairen en de Belgische misnoegden. Verre van de eersten te willen navolgen, schijnt het wel, dat de anderen aanvankelijk onthutst waren over een gebeurtenis, welke zij niet hadden voorzien en wier geweld hun zeker ietwat bekommerde. De burgerij was verschrikt over de ontketening van de hartstochten des volks. Ter uitzondering van enkele democraten, als de Potter en Bartels, zag zij in het volk slechts een helper, wien zij de leiding der door haar verwekte beweging noch de voordeelen der zegepraal wilde afstaan. Het voorbeeld van Parijs gaf haar stof tot nadenken en nu scheen de omwenteling haar minder wenschelijk. Rogier schreef in zijn blad, dat België, gelukkiger dan Frankrijk, geen revolutie hoefde om de vrijheid te veroverenGa naar voetnoot(1). Door een zonderlingen ommekeer, werd de beweging door de Juli-dagen eer bedaard dan aangehitst. Men stond op het punt met de wettelijkheid te breken: men besloot tijdelijk bij dezelve te blijven. Nergens de minste opgewondenheid. Den 3n Augustus bevestigen de prins van Oranje en prins Frederik aan den Engelschen ambassadeur, dat de openbare geest voortreffelijk is. Brussel schijnt slechts belang te stellen in de pas aldaar geopende nijverheidstentoonstelling. De koning, die er verbleef van 8 tot 12 Augustus, werd goed ontvangen. Hoogstens onthield hij zich van naar den schouwburg te gaan, om geen ‘weg met van Maanen’ te hooren roepen. De toestand bleef dus wat hij was, noch beter, noch slechter. | |
[pagina 380]
| |
De regeering vreesde geen opstand vau België, doch een plotselingen aanval van Frankrijk, welken zij niet in staat was af te slaan. Want de toestand van het leger was jammerlijk. De vestingen waren schier zonder geschut. Het leger, samengesteld uit vrijwilligers en uit lotelingen, in 't geheel 35.000 man sterk, werd slechts een maand per jaar opgeroepen. De schutterij of gemeentewacht, in 1827 in grondbeginsel opgericht, telde niet. Kortom, het koninkrijk was niet in staat de rol van ‘barrière’ te vervullen, waartoe Europa het had bestemd. De koning, gerustgesteld door den voortdurenden vrede der laatste jaren, had klaarblijkelijk zijn internationale zending ten bate zijner binnenlandsche politiek veronachtzaamd. Op het oogenblik des gevaars, schoot hij in het vervullen van zijn plichten te kort. Op Engelands aanraden, hield hij zich stil en vermeed hij alles wat eenigszins als een uitdaging had kunnen worden beschouwd. Om Frankrijk niet te verbitteren, onthield hij zich, zijn troepen naar de grens te zenden; doch hij nam schuchter, in 't geniep, eenige maatregelen ten einde de vestingen buiten het bereik eener overrompeling te stellenGa naar voetnoot(1). Gelukkiglijk, zou de troonsbeklimming van Lodewijk-Philips (9 Augustus) hem geruststellen. Zeker was het, dat de ‘koning der Franschen’, ten einde zijn kroon te bevestigen, zorglijk alle prikkeling tegenover de Mogendheden zou vermijden, en de Nederlanden met vrede laten. Zienlijk stond hij naar de vriendschap van Engeland. Men wist, dat hij uit gansch zijn macht weerstond aan Bonapartisten en republikeinen die, onder den vereenigden invloed van de herinnering aan Napoleon en van het menschlievend idealisme, hem aanzetten om de verdragen van Weenen te verscheuren en op België en op den Rijn te marcheeren. Zijn voorzichtigheid en bedachtzaamheid verbitterden hen. Zij hoopten wel hem tot handelen te zullen dwingen, en dadelijk beijverden zij zich, handlangers onder de Belgen te zoeken, in de hoop dezer ontevredenheid ten voordeele hunner plannen aan te wenden. Hadden zij niets van de katholieken te verwachten, dan toch | |
[pagina 381]
| |
vleiden zij zich, de liberalen en de democraten mede te zullen sleepen. Onder dezen waren er, die slechts niet tegenzin hand aan hand met de geestelijkheid gingen. Alleen de omstandigheden hadden hen doen besluiten, een verbond aan te gaan dat hun tegen de borst stuitte. Zij zouden dat verbond zonder twijfel verbraken, zoo Frankrijks steun hun de zegepraal verzekerde, zonder aan hun grondbeginselen te kort te moeten komen. Wel is waar, kon de steun van Frankrijk wellicht 's lands onafhankelijkheid kosten. Doch was zulke noodkeus in alle geval niet beter dan de Hollandsche verdrukking? Zich bij Frankrijk aansluiten, was niets anders dan aan dezes vrijmakende zending deelnemen. België zou niet ontsnappen aan de geestdrift, welke de Juli-revolutie heel Europa door verwekte. Heine bezong die toen als een lente; Börne begroette de ‘geheiligde straatsteenen der Parijsche boulevards’; de voorzitter der voorloopige regeering van Bologne vergeleek de drie dagen van Parijs met de zes dagen van de scheppingGa naar voetnoot(1). Die roes van idealisme maakte zich zekerlijk van tal van geesten meester. Doch het zou verkeerd zijn te meenen, dat hij een Franschgezinde partij tot stand bracht, die voorbedachtelijk de inlijving bij Frankrijk betrachtte. Er waren wel alleenstaande pogingen, doch geenerlei ingerichte, volhardende actie. En dan nog was verstandhouding niet mogelijk tusschen de mannen die toen in betrekking stonden met La Fayette, met Mauguin of met generaal Foy. De eenen, als Gendebien, waren vurige en grootmoedige harten, die zich lieten medesleepen zonder de minste persoonlijke eerzucht; anderen, als graaf van Celles en gewezen keizerlijke ambtenaars, zochten den toestand slechts tot eigenbaat aan te wenden. In de verwarring der crisis, zouden kuiperij en gevoelen heimelijk samenwerken. Te Parijs, stelde de partij der actie alles in het werk om de Belgen tot haar zaak te winnen. De Potter en Tielemans werden democratische banketten aangeboden, waar op België's | |
[pagina 382]
| |
bevrijding werd gedronken. De tijdingen bevestigden de meest optimistische verwachtingen. Gendebien verzekerde een volledig welslagen voor een Franschen aanvalGa naar voetnoot(1). Fransche agenten konkelden te Brussel en ‘hitsten er de hoofden op’. Wellicht door hen opgeruid, begonnen de werklieden tegen de levensduurte te protesteeren. De politie meldde, dat ‘gansch nieuwe Fransche geldstukken’ onder het volk omliepenGa naar voetnoot(2). Doch dat was slechts een oppervlakkige beweging. De berichtgevers der regeering kennen haar geenerlei belangrijkheid toe. De hoofden der oppositie zijn daaraan gansch vreemd. Het schijnt hun klaar, dat de zegepraal, in Frankrijk, van de denkbeelden die zij in België verdedigen, hun welslagen verzekert, zonder dat daartoe oproer zal behoeven. Zij versterkt hun macht en vermeerdert hun aanzien. Zij voelen overigens wel dat, zoo Lodewijk-Philips hen niet met de wapens durft ondersteunen, hij dit met zijn genegenheid zal doen. Want hun zaak versmelt zich met de zijne. Hen verloochenen, ware zich zelf veroordeelen, daar zij zich, tegenover Willem, in denzelfden toestand bevinden als hij zelf tegenover Karel X. De koning der Nederlanden zal voorzeker aarzelen de Belgen langer het parlementair en grondwettelijk stelsel te weigeren, dat de koning der Franschen pas heeft aangenomen. Reeds op 18 Augustus herhaalt le Courrier de la Meuse het woord van Lodewijk-Philips omtrent het Charter en drukt hij, dat de Grondwet eindelijk ‘een waarheid’ zal worden. Doch er dient spoed bijgezet, want de gemoederen zijn opgewonden en dag aan dag verergert de toestand. Te Brussel wordt het volk ‘ongeruster, woeliger en worden de groepen in de straten luidruchtiger’. De dagbladen nemen geen | |
[pagina 383]
| |
bezadigdheid meer in acht. ‘Zij worden zoodanig vijandig jegens de regeering, dat men niet begrijpt hoe deze, tot hiertoe, tot geen wettige maatregelen haar toevlucht heeft genomen om hun stoutmoedigheid te beteugelen en een einde aan dat schandaal te stellen’Ga naar voetnoot(1). Zij weet maar al te wel, dat die maatregelen onvermijdelijk den aanstoot zouden verwekken, welken zij tot iederen prijs wil vermijden. De boodschap is, allen schijn van uitdaging, alle nutteloos gerucht te vermijden. De feesten en de verlichting, te Brussel voorbereid voor den Woensdag 25 Augustus, ter gelegenheid van 's konings verjaring, worden onder voorwendsel van regen tot later uitgesteld. De politie durft de opvoering van La Muette de Portici niet verbieden, die voor denzelfden dag aangekondigd is. Toch weet zij, dat het publiek de gelegenheid zal ten nutte maken om te marifesteerenGa naar voetnoot(2). Doch zij verwacht zich slechts aan wat geschreeuw; wellicht ook zal het spelen van de Marseillaise worden gevraagd. De voorzorgen, welke zij neemt, zijn zoo onbeduidend, dat zij klaarblijkelijk haar gerustheid aantoonen. De bevolking was niet beter ingelicht, niet minder gerust. Geenerlei spoor van die bevangenheid, welke de dagen van oproer voorafgaat; zij is enkel benieuwd om te zien ‘of iets zal gebeuren’. Nieuwsgierigheid lokt ze naar een schouwspel, dat ongetwijfeld even levendig zal zijn in de zaal als op het tooneel. Den avond van 25 Augustus, is de zaal van den Muntschouwburg propvol. Men bemerkt voorname dames in groot toilet en Hollandsche officieren in uniform. Onder de vertooning, hoopt zich langzamerhand rondom den schouwburg een menigte met stokken gewapende jongelieden op, die zienlijk een manifestatie voorbereidenGa naar voetnoot(3). In de naburige koffiehuizen wordt verteld, dat onbekenden geld ronddeelen. | |
[pagina 384]
| |
Een piket gendarmen had die samenscholing gemakkelijk uiteengedreven. Doch niets is te zien. De overheden zijn werkeloos. Zij ook wachtein... Eensklaps worden op de straat dolzinnige toejuichingen gehoord, die van uit de zaal komen. Zoo even heeft de tenor La Feuillade ‘Amour sacré de la patrie’ aangeheven. Al de toeschouwers staan recht en zingen het lied mee, den speler overschreeuwend. Jongelieden ijlen naar buiten en alsof de menigte op een sein wachtte, stelt zij zich in beweging. Zij ijlt naar de bureelen van Le National. In een oogwenk, zijn de ruiten, ingegooid, vervolgens trekt zij naar den Magdalenasteenweg, het huis van Libri Bagnano bestormen. Te midden van geschreeuw en gejoel, wordt het heel en gansch verwoest. Nieuwsgierigen verdringen zich voor het huis en moedigen de sloopers aan. Een krachtdadig optreden had een einde gesteld aan de wanorde, die nog slechts luidruchtig is. Doch met den duur verergert de opgewondenheid. Onder de geraasmakende benden, beginnen, verdachte kerels onder de ‘welgekleede lieden’ te sluipen; zij zijn weldra in het gepeupel niet meer te tellen en verdwijnen. Reeds worden, wapenwinkels ingedrukt en kruit en geweren gestolen. Rumoer en uitdaging ontaarden in muiterij en stoutmoedigheid. Nu richt de woede der menigte zich tegen de overhellen. De ruiten van den burgemeester en van den procureur des konings worden ingeslagen. De woning van den overste der politie wordt verwoest. De huizen van van Maanen en van den generaalbevelhebber der stad worden in brand gestoken. Onderweg worden de koninklijke wapenborden, die de magazijnen der hofleveranciers versieren, afgerukt en vertrapt. De onthutste en verraste overheden weten geen raad. Politieageniten worden met flesschen aangevallen en worden achteruitgedreven. Detachementen jagers en gendarmen durven niet chargeeren. Verscheidene wachtposten laten zich door de aanvallers ont- | |
[pagina 385]
| |
wapenen. Hier en daar worden eenige schoten gelost op de menigte, zonder dezelve te verschrikken. De stad is gansch den nacht in de macht der muiters. 's Morgens trekken de troepen zich terug op de Paleizenplaats, welke zij niet meer zullen verlaten. De onbekwaamheid en de lafhartigheid hunner oversten verzekerden het welslagen een er kwajongensstreek, welke een weinig krachtdadigheid had onderdrukt. Edoch, de burgerij krijgt schrik. De muiterij, welke zij den avond te voren toejuichte, ontketent zich nu tegen den eigendom. Overal wordt geplunderd; in de stad zelf en in de voorsteden worden fabrieken overweldigd, werkhuizen in brand gestoken; machines worden stukgeslagen te Ukkel, te Vorst, te Anderlecht. Zienlijk wordt de wanorde aangestookt door Fransche belhamels. Br wordt geroepen: Leve Napoleon! Leve de hertog van Orleans! Leve Frankrijk! en ook: Leve de Potter! en Leve de vrijheid! Groepen zingen de Marseillaise. In de knoopsgater worden blauw-wit-roode kokardes gestoken en een korte wijl werden de Fransche kleuren aan het stadhuis uitgehangen. De beweging krijgt dus het karakter van een door den vreemdeling op touw gezet proletariërsoproer. Zij ontrust tevens de behoudsgezinde gevoelens en de nationale gevoelens der burgerij. En tegen die beweging wordt spontaan de wederstand ingericht, welken de troepen niet bij machte waren dezelve te bieden. Reeds in den morgen van den 26n hebben eenige vastberaden mannen baron Emanuel d'Hoogvorst als hoofdman gekozen. Zij gaan naar het stadhuis, waar de schepen, welke den naar den buiten gevluchten burgemeester vervangt, hun de toelating, geeft een burgerwacht of stadswacht in te richten en te wapenen. Van de Schutterij, wier optreden hier nochtans onontbeerlijk was, is geen spraak. Evenals het leger, komt zij aan haar plicht te kort; het heeft den schijn, dat de overheden tegen de wettelijkheid samenspannen. Tegenover de dreigende anarchie en de tekortkoming van het gezag is geen ander middel meer voorbehouden om de orde in stand te houden, dan maatregelen van openbare veiligheid te treffen. De ontzetting der regeering is het noodlottig gevolg harer werkeloosheid. De burgerij staat tegen dezelve niet op. zij neemt eenvoudig de plaats in, welke de regeering haar laat of liever biedt. | |
[pagina 386]
| |
Want burgerlijke magistraten en militaire oversten, zelf door de gebeurtenissen verschrikt, verhaasten zich hun verantwoordelijkheid in haar handen af te leggen. Het wapenmagazijn der Schutterij wordt te harer schikking gesteld. Een proclamatie meldt, dat de burgerwacht ingericht is, ‘op verzoek der administratie en der burgers’. De troepen zullen rondom het paleis geconsigneerd blijven. In de door de officieele overheid verlaten stad, bestaat dus geen ander gezag meer dan het hoofdkwartier van d'Hoogvorst. Met evenveel krachtdadigheid als behendigheid, zet deze zich aan den arbeid. Van alle zijden komen vrijwilligers toegestroomd. Na een paar dagen telt men er 8 tot 10.000, die, slecht gewapend, - zij beschikken over slechts 3000 geweren, - alleen te erkennen zijn aan het nummer hunner wijk, dat zij op den hoed dragen. Dat uit de mouw geschud leger is geen klasseleger. In jas gekleede edelen, renteniers industrieelen staan in, 't gelid naast winkeliers, kleine burgers, ja in kiel gekleede werklieden. Oudofficierer oefenen het bevelhebberschap uit, stellen de wachtposten, richten de patrouilles in. Iedereen legt goeden wil aan den dag, en meer hoeft niet om een einde te stellen aan een muiterij die, door de omstandigheden in 't leven geroepen, slechts door straffeloosheid verergerde, en bewusteloos vreemde menners volgt, welke ze opzweepen, en plunderaars, die ze ten nutte maken. Om de arbeiders en de werkloozen er aan te onttrekken, worden broodkaarten beloofd aan hen, die naar huis terugkeeren. De belasting op het gemaal, welke het stadsbestuur met een onbegrijpelijke onbezonnenheid als gemeentetaxe had laten bestaan, wordt afgeschaft. Al degenen, die zullen deelnemen aan een volksoploop, worden bedreigd met ontzegging van hulp van wege het bureel van weldadigheid, en de samenscholingen van meer dan vijf personen worden verboden. De meeste werklieden laten zich zonder wederstand ontwapenen. Eenige geweerschoten jagen de hardnekkigste groepen uiteen. Reeds den 28n is de orde gansch hersteld. Er wordt niet meer geplunderd en ook geen ‘Leve Frankrijk!’ meer geroepen. Op het stadhuis is de Brabantsche vlag geheschen en dadelijk worden deze kleuren in de stad | |
[pagina 387]
| |
uitgehangen; de burgerwacht neemt dezelve voor haar standaarden; haar oversten dragen ze als sjerp, tallooze kokardes verspreiden ze in de bevolking. Geenerlei spoor bestaat nog van de oppervlakkige beweging, verwekt door de zendelingen der Parijsche clubs. Die procureur des konings Schuermans stelt haar mislukking vastGa naar voetnoot(1). ‘Zoo de Fransche oproervinken, schrijft een ooggetuige, de Oostenrijksche minister Mier, de meening van het land wenschten te kennen, dan weten zij nu met zekerheid, dat het geer inlijving wil’Ga naar voetnoot(2). 't Is onbetwistbaar, dat de burgerwacht niet alleen bezield is met den geest van orde, doch ook met nationalen geest. Haar taak ware geëindigd, zóó zij slechts het voornemen had gehad, de orde te herstellen. Waarom, nu dat de stad vreedzaam is, staaf zij de troepen haar thans van alle gevaar ontbloote zending niet af? Meer nog! Waarom riep zij de hulp derzelven niet in? Maar niet alleen staat zij hun de plaats niet af, doch in stede van uiteen te gaan, versterkt zij zich en betuigt zij zienlijk haar voornemen de macht te behouden, welke zij veroverde. Zij is vast besloten, de Hollanders niet te laten terugkomen in die stad, welke zij haar afstonden. Haar houding is zoo vastberaden, dat zij de in het koninklijk paleis gevluchte Hollandsche generaals ontzag afdwingt. Voorzichtigheidshalve laten zij de van Gent en Antwerpen komende versterking afzeggen. Zij voelen, dat zij vóór een wil staan, die des te indrukwekkender is, daar hij eenparig is. Niet één stem verheft zich ten voordeele der regeering; geen afvalligheid wordt gemeld, niet één oranjevlag wordt vertoond. Mochten de troepen zich verroeren, dan zal te Brussel gebeuren wat te Parijs gebeurde. ‘Men weet, zegt Schuermans, dien de schrik hoogdravende bewoordingen doet gebruiken, dat de getergde Belg een leeuw is en den dood niet vreest. Velen verlangen zelfs naar den strijd’Ga naar voetnoot(3). Het gezag strijkt dan ook voor de | |
[pagina 388]
| |
tweede maal de vlag. Generaal van Bylant belooft ‘aan de hoofden der gewapende burgerij’ niet te zullen optreden, zoolang de inwoners de burgerlijke overheden eerbiedigen en de goede orde bewaren. Daar hij het oproer niet durft aanvallen, moet hij het erkennen. De Brusselsche gebeurtenissen waren onverwachts uitgebarsten, doch de toestand was al te zeer gespannen, dan dat het land niet dadelijk begon te trillen. Leuven, Ath, Waver en Bergen gaan aan 't gisten. In het land van Luik was de weerslag plotseling en diep. De vrijzinnige en democratische strekkingen, die in den loop der XVIIIe eeuw de Luiksche omwenteling hadden bezield, waren gedurende de Fransche Revolutie nog versterkt geworden. In die nijverheidsstreek bij uitnemendheid, waren de traditiën van het Oud Stelsel meer nog dan elders verdwenen. De invloed van den adel en de geestelijkheid was er veel geringer dan in het overige van België. Nergens was de toetreding van de burgerij tot de vrijzinnige denkbeelden zoo algemeenGa naar voetnoot(1). Nergens ook was het proletariaat zoo talrijk en daardoor ook zoo geneigd, zich door het geweld te laten medesleepen. Nauwelijks zijn de tijdingen uit Brussel gekend, of de hoofden geraken op hol. Te Luik, te Hoei, te Verviers komen de werklieden onstuimig bijeen. Door maatschappelijke misnoegdheid en door politieke misnoegdheid opgehitst, geraken zij in wilde opgewondenheid, waaruit vreemde belhamels, landloopers en plunderaars trachten partij te trekken. Machines worden gebroken, de huizen van ontvangers der belastingen of van gekende aanhangers der regeering worden verwoest, de koninklijke wapenborden van de gevels afgerukt. Te Verviers wordt de Fransche vlag door onbekenden op het ‘perron’ geplant. Ondertusschen wordt het werk in fabrieken en mijnen gestaakt. Benden ledigloopende mijnwerkers verspreiden zich reeds op den buiten, in het omliggende van Luik, en jagen de pachters schrik | |
[pagina 389]
| |
aan. Te Namen hoeven de graanmagazijnen beschermd om ze voor plundering te behoeden. De beweging zet zich tot in Rijn-Duitschland voort. Den 31n Augustus, zetten proclamatiën het volk te Keulen aan, het voorbeeld der ‘dappere Belgen’ te volgen. Te Aken breken den 1n September volksmuiterijen uit, die verwekt worden door de troebelen welke Verviers beroerenGa naar voetnoot(1). Zoowel binnen als buiten Brussel, staan de verschrikte overheden de macht aan de burgerij af. De troepen durven geen gebruik van hun wapens maken en krijgen bevel in de kazerne te blijven. ‘Veiliglieidscommissiën’ worden ingesteld in de stadhuizen, welke de ‘Regenties’ haar afstaan. Reeds den 27n Augustus is de commissie van Luik, met de toestemming van den gouverneur, in bediening getreden. En, zooals gewoonlijk gebeurt, bedaart de aftreding van het gezag de opgewondenheid. Het volk erkent de nieuwe hoofden die dank zij hetzelve opkwamen en stelt vertrouwen in hen. Het krijgt de overtuiging, dat het nu bevrijd is, dat het nu nog slechts zich zelf gehoorzaamt, dat het zijn zelfstandigheid heeft herkregen. De Fransche kleuren, die de eerste dagen werden geheschen, worden ingehaald. Te Luik vertoonen zich de Luiksche kleuren, te Verviers die van Franchimont, evenals Brussel de Brabantsche vlag aannam. En de verscheidenheid dier kenteekenen bewijst wel, dat die eerste losbarsting van het nationaal bewustzijn geenszins voorbereid was. Elkeen handelt voor zich zelf. Tusschen de onsamenhangende inspanningen heerscht nog geen andere band dan de gemeenschap van verzuchtingen. De Belgische omwenteling werd door tal van plaatselijke opstanden ingeleid. Intusschen zetten de Veiligheidscommissiën zich aan het werk. Zij richten burgerwachten in, die tot opdracht hebben, het volk te bedaren en tot zich over te halen, zij roepen al de mannen van goeden wil bij, zonder onderscheiid van stand. Haar uniform, een blauwe kiel en een politiemuts, maakt ze | |
[pagina 390]
| |
populair. Zij hoeven zich slechts te vertoonen om een einde te stellen aan de woelingen en degenen te onthutsen, die daaraan slechts met bedoeling van plundering deelnamen. Met eenige behendige maatregelen wordt de orde volkomen hersteld. Te Luik wordt de prijs van het brood voor de werklieden verminderd. Kortom, de storm die een oogenblik opstak, is op 7 September gestild. Doch de schok, welken hij teweegbracht, was voldoende om het gezag uit de handen zijner wettige vertegenwoordigers in die der burgerij te doen overgaan. In Vlaanderen botste de misnoegdheid des volks, die zoo hevig was als in het Walenland, in den beginne tegen een krachtiger verzet. Dadelijk na de dagen van Brussel, werd de gisting die zich meester maakte van Gent, Brugge en Kortrijk op doelmatige wijs gedempt. De overheden weken niet. De gouverneur van Oost-Vlaanderen, krachtdadiger dan zijn Brusselsche en Luiksche ambtgenooten, liet zich niet door de gebeurtenissen uit het veld slaan. In stede van af te treden, blijven de Regenties in bediening. De Schutterij komt bijeen, de burgemeesters doen hun plichtGa naar voetnoot(1). De liberalen welke hier, veel meer dan te Brussel of in het land van Luik, hun oude anti-clericale grondbeginselen trouw bleven, hebben geenerlei reden om een beweging te bevorderen, welke door de geestelijkheid wordt aangemoedigd. Meerendeels fabrikantien, zijn zij slechts bezorgd over de veiligheid hunner werkplaatsen en zijn zij vast besloten hun machines te verdedigen. Nauwelijks komen hun werklieden op de straat bijeen, of zij scharen zich rondom het gezag. Hun houding is door reden en van maatschappelijk behoud te verklaren: zij heeft niets gemeens met de politiek. Zij ondersteunen de regeering, niet uit grondbeginsel, doch omdat, voor hen, de zaak der regeering, in dit tijdstip van crisis, één is met de zaak der orde. Te Brussel en te Luik, overigens, zijn de mannen die het bewind in handen namen, geenszins, radicalen. Hun doel is slechts de regeering te nopen, de door de openbare meening gevraagde hervormingen in te voeren. Zij denken aan geen | |
[pagina 391]
| |
verandering van dynastie. Zij vragen slechts de ‘rechtmatige’ toepassing van de Grondwet, wil zeggen haar toepassing overeenkomstig den wensch van het verbond der partijen: volledige vrijheid van drukpers en van onderwijs, parlementair stelsel, deelneming der Belgen aan de regeering, in verhouding tot hun getalsterkte, volgens de principes van elke grondwettelijke regeeringGa naar voetnoot(1). De scherpzinnigste geesten konden zich niet ontveinzen, dat dit tot een bestuurlijke scheiding zou lieiden. Doch die scheiding is niet onvereenigbaar met het behoud des koninkrijks, noch met dat des vorsten. Is zij onvermijdelijk, dan wordt zij van te voren aangenomen. Wat onmogelijk is, wat niemand meer wil, is de bestaande toestand. De Belgen, schrijft le Courrier des Pays-Bas, ‘voellden het bewustzijn hunner nationale waardigheid herleven’. Dringend eischen zij waarborgen. Het gezag moet onverwijld optreden, wil het niet ‘de ergste onheilen’ verwekken. Reeds op 27 Augustus heeft de Luiksche Veiligheidscommissie besloten, een afvaardiging naar den koning te zenden, en 's anderen daags hebben een vijftigtal ten stadhuize te Brussel vergaderde notabelen hetzelfde gedaan. Het adres, dat zij hun gemachtigden meegeven, bevestigt hun vorstentrouw, doch laat in een eerbiedigen vorm al de ernstigheid van den toestand uitschijnen. Zijn onderteekenaars ‘kunnen Zijn Majesteit niet ontveinzen, dat de misnoegdheid diepe wortelen heeft’, dat het ‘noodlottig stelsel, gevolgd door ministers die onze wenschen en onze behoeften niet kennen’, niet langer kan duren en dat de Staten-Generaal onverwijld dienen bijeengeroepenGa naar voetnoot(2). Een hervorming is onontbeerlijk en, in den vooravond van den burgeroorlog, wordt nog de hoop gekoesterd, dat dezelve langs den wettelijken weg zal bekomen worden. | |
[pagina 392]
| |
Hoe erg, hoe onverwacht de tijding van de gebeurtenissen in België ook weze, toen heeft zij den koning niet ernstig ontrust. De voorvallen te Brussel schijnen hem slechts een oploop. De onbekwaamheid der ambtenaars ontroert hem niet, gewoon als hij is, slechts vertrouwen in zich zelf te stellen. Overigens slecht ingelicht omtrent de gebeurtenissen, vleit hij zich dezelve te boven te komen, zonder geweld te gebruiken. Zijn beide zonen, de prins van Oranje en prins Frederik, krijgen bevel aan het hoofd van eenige regimenten, in allerijl naar Brussel te vertrekken. Het zal zonder den minsten twijfel voldoende wezen, vóór het volk te verschijnen, om de heethoofden schrik aan te jagen en de rust te herstellen. Onnoodig hun een houding in geval van botsing voor te schrijven, daar een botsing al te onwaarschijnlijk is en overigens een al te rechtstreeksche uitdaging jegens de kroon zou wezen, dan dat daaraan zou te denken vallen. De prinsen verlieten 's Gravenhage terwijl de tot den koning gezonden afvaardiging Brussel verliet: zij kruisten deze onderweg. De wegen waren tegenovergesteld: het doel was hetzelfde. Van beide kanten, wilde men het onherstelbare vermijden: de koning door het volk tot zich terug te brengen, het volk door den koning te winnen. Doch eene en andere poging waren vruchteloos. Zij mislukten beide, en die mislukking zou de ramp bespoedigen, welke zij wilden vermijden. Willem ontving den 31n Augustus de afgevaardigden van Brussel en van Luik. Bij de uiteenzetting hunner grieven, bij hun beschuldigingen tegen zijn ministers, beriep hij zich slechts op de Grondwet en op de onmogelijkheid, de vlag voor de muiters, te strijken. Hij had besloten de Staten-Generaal bijeen te roepen welke alléén bevoegd waren om te oordeelen over de gepastheid van een herziening der Grondwet. In afwachting was het hem onmogelijk iets te beloven ‘met het mes op de keel’. Eerst en vooral zouden de prinsen aan het hoofd hunner troepen Brussel binnentrekken, en aldus een einde stellen aan ‘den schijnbaren staat van aandringen, waaraan hij niet kon toegeven zonder een verderfelijk voorbeeld voor al de andere steden van het koninkrijk te geven’. Overigens bevestigde hij, dat hij | |
[pagina 393]
| |
er afschuw van had, het bloed van zijn onderdanen te vergietenGa naar voetnoot(1). Doch hoe rechtzinnig deze woorden ook waren, toch lieten zij verstaan, dat hij er zich desnoods in zou getroosten. Kortom, de mogelijkheid eener overeenkomst, waarmee de afgevaardigden zich hadden gevleid, verdween bij de eerste woorden van het onderhoud. Zij moesten overigens erkennen, dat de taal des konings niet anders kon wezen dan zij was. Anders spreken, ware het oproer panden geven. Zeker dacht hij niet, dat, op het oogenblik dat hij de onderwerping van de opstandelingen aan zijn gezag eischte, dezelve zijn zonen tot buigen dwongen. De prinsen, die haast maakten, kwamen reeds in den avond van 30n Augustus te Vilvoorden, in de nabijheid van Brussel aan. Zij beschikten over 6000 soldaten en over een twintigtal kanonnen, waarbij het garnizoen van Brussel, dat rondom het paleis bleef bivakkeeren, zich had kunnen aansluiten. Wellicht hadden zij door overrompeling de stad kunnen bemachtigen. Doch zij wilden er slechts als bevredigers binnenkomen. De prins van Oranje telde op het persoonlijk ontzag, dat hij er zoolang had genoten. Zijn roemgierig karakter liet hem de gelegenheid te gemoet zien om een schoone rol te spelen. Reeds den volgenden dag, ontbood hij naar zijn hoofdkwartier den hertog van Arenberg, den hertog van Ursel en den hoofdman der burgerwacht, baron d'Hoogvorst. Hij was verwonderd hen te zien verschijnen in gezelschap van verscheidene officieren der wacht, allen met sjerpen met de Brabantsche kleuren om den gordel. Eerst sloeg hij een hoogen toon aan. Vervolgens werd hij kalm, naar zijn gewoonte, en vond weldra zijn natuurlijke minzaamheid terug. Hij deed alsof hij de gebeurtenissen der aatste dagen slechts toeschreef aan de opgewondenheid eener ‘verdwaalde menigte’. 's Anderen daags zou hij zijn intrede in de stad doen, aan het hoofd zijner soldaten; alles zou vergeten zijn; enkel vroeg hij, dat op zijn doortocht geen ‘niet wettige kenteekenen’ zouden vertoond worden. De afgevaardigden brachten die boodschap naar het stadhuis. | |
[pagina 394]
| |
Nauwelijks was dezelve gekend, of de bevolking ontstak in woede. De intrede der troepen dulden, ware inderdaad afzien van de herwonnen zelfstandigheid, om weder onder het Hollandsen juk te vallen. Noch de wacht, noch de inwoners aarzelden een oogenblik. Liever dan aan de eischen van den prins toe te geven, zouden zij ten strijde trekken. Het voorbeeld van Parijs wees hun den te volgen gedragsregel aan. Met koortsachtige haast begonnen de hevigsten de straatsteenen op te breken en barricades op te richten. Onder de leiding van oudsoldaten van Napoleon, werkten arbeiders en burgers met dezelfde geestdrift. Aan alle vensters verscheen nu de Brabantsche vlag. Het voornemen, te vechten was zoo duidelijk en zoo algemeen, dat de minister van Oostenrijk, vol schrik, op de vlucht sloeg met zijn Spaanschen collega. Doch een nieuwe afvaardiging vertrok naar den prins. Wat zij hem zegde, deed hem nadenken. De blijde inkomst waarop hij telde, zou dus een bloedig straatgevecht wezen. Zouden zijn soldaten zich beter van hun taak kwijten dan de oudgedienden van Karel X? Welk schouwspel, overigens: een kroonprins die zijn hoofdstad beschiet! En dan, zou hij door zijn vader niet afgekeurd worden? Hij had slechts opdracht, de orde te herstellen. Had hij het recht te schieten? Zou hij onderrichtingen te 's-Gravenhage vragen en zich getroosten voor de poorten der stad te blijven wachten, nadat hij beloofd had er zijn intrede te doen? Hij was dapper. Het vooruitzicht zijn leven op het spel te zetten, schrikte hem niet af. Hij beloofde, dat hij 's anderen daags alleen in de stad zou komen, op voorwaarde, dat de afvaardiging voor zijn veiligheid instond. Den volgenden dag, inderdaad, bood hij zich met eenige ordonnans-officieren aan de Lakenbrug aanGa naar voetnoot(1). Van de brug tot aan het stadhuis stond de burgerwacht geschaard, de burgers in zwart habijt, de mannen uit de volksklasse met den blauwen kiel. Van afstand tot afstand vervulden beenhouwers, met de bijl in de hand, de rol van sappeurs. | |
[pagina 395]
| |
Hier en daar, groepen met pieken gewapende boeren. Achter het rot wachten verdrong zich het volk; alle vensters waren bezet met vrouwen; boven de menigte, aan de gevels der huizen, tooide de Brabantsche driekleur de stad met een revolutionnair pak. Een somber stilzwijgen heerschte. Eenige kreten ‘Leve de prins!’ werden dadelijk door gefluit gesmoord. Hij, bleek doch vastberaden, drong vooruit in de menigte, wier rangen achter hem toeschoven. Zijn glimlach en minzaamheid stieten slechts op koele, sombere tronies. Hij beijverde zich, goed figuur te maken en groette met de hand, koutte met zijn omgeving, gedoogde dat ‘Leve de vrijheid’ geroepen werd, als men maar ook riep ‘Leve de koning’. Vele vrouwen konden haar tranen niet weerhouden, omdat hij er toch zoo verlaten, zoo onbeholpen uitzag. Zijn marteling duurde tot aan het stadhuis, waar hij door de Regentie plechtig werd aangesproken. Doch de menigte begon opgewonden te worden. Op de Ruysbroeckplaats, dacht de prins zich in gevaar; hij gaf eensklaps zijn paard de sporen, sprong over de barricades en reed, zonder achtervolgd te worden, met lossen teugel naar het paleis. Daar, te midden van de Hollandsche troepen, was zijn persoon in veiligheid. Doch hij was niettemin zijn vrijheid van handelen kwijt. Door in de stad te komen, had hij het oproer gedoogd en met hetzelve gepactiseerd Alles wat hij vermocht, was zijn verantwoordelijkheid dekken door dubbelzinnig te handelen, en dat zou hij beproeven. Nauwelijks was hij van zijn ontroering bekomen, of hij riep eer commissie bijeen, samengesteld uit den gouverneur der provincie, den burgemeester, twee uit hun schuilhoeken gekomen leden der Regentie, den hertog van Arenberg, den hertog van Ursel, den generaal d'Aubremé en baron d'Hoogvorst. Aldus bracht hij de officeele overheden weer te voorschijn, die zich, sedert 25 Augustus, voorzichtig ter zijde hadden gehouden. Doch naast dezelven, stelde hij den hoofdman der burgerwacht. Wel is waar, gebaarde hij, in de proclamatie die hij uitgaf, dat hij de wacht slechts als een goedwillige handlangster der regeering beschouwde. Hij zegde haar ir naam des konings dank, omdat zij de orde hersteld had en liet ze door den armen burgemeester geluk | |
[pagina 396]
| |
wenschen over den onvermoeibaren ijver, dien zij betuigd had, en omdat zij ‘met zulk een loffelijk doel’ de wapens had opgenomen. Over al het overige, werd voorzichtig heengestapt. In die stad, waar het paleis het eenig gebouw was waarop de Brabantsche kleuren niet geheschen waren, sprak de prins alsof elkeen slechts den dienst des konings betrachtte. Hij gaf zijn woord, dat de troepen niet in Brussel zouden komen en beloofde, in overeenstemming met de commissie, ‘de noodige maatregelen te zullen nemen om de rust en het vertrouwen terug te brengen’. Het wettig stelsel zou ter sluik hersteld, en het oproer bedwongen worden. Het volk werd zulks dadelijk gewaar. Het had de overheidspersonen niet verdreven, om hen, onder de bescherming van den prins van Oranje, hun ambt te laten hernemen, evenmin had het met de regeering gebroken om zich onder dezer gezag te laten terugbrengen. Het weigerde geenszins tot een schikking te komen, doch op voorwaarde dat het daaraan deel zou nemen es als gelijke beraadslagen. Men moest het wel toelaten tot het onderonsje, walaruit men het had willen verwijderd houden, en het bestaan van dien opstand erkennen, dien men voornemens was stillekens weg te moffelen. Reeds den volgenden dag traden twee nieuwe leden in de commissie pin het volk daarin te vertegenwoordigen: een oude Jacobijn, Rouppe, en een jonge liberaal, Sylvain van de Weyer. Doch de toestand was reeds veranderd. In den avond van den eersten September, waren de naar den koning gezonden afgevaardigden te Brussel terug. Men vernam, dat hun zending mislukt, dat geenerlei toegeving gedaan, dat geenerlei belofte toegezegd was en dat de Staten-Generaal zouden beslissen. Een nieuw uitstel werd dus de opgewonden gemoederen opgelegd. En hadden zij dan nog de minste hoop mogen koesteren! Maar het was al te klaar, diat de Belgen niets te verwachten hadden langs den wettelijken weg. Hen naar de Staten-Generaal verwijzen, was hen onderwerpen aan het welgevallen der Hollanders, welke daar de helft van de zetels bezetten. Op dit beslissend oogenblik, kwam het ongerijmde, het onbillijke van de grondwet duidelijker dan ooit te voorschijn. Vermits de eenheid van het koninkrijk aan de meer- | |
[pagina 397]
| |
derheid der natie het juk der minderheid oplegde, was het niet mogelijk, het bestaan derzelve langer te dulden. Dat vergde België's bevrijding. Waardigheid en billijkheid lieten het land niet toe, zich op te offeren voor het behoud van den bastaardstaat, die het verdrukte. De scheiding van de beide deelen des koninkrijks welke de helderziende geesten reeds in 1815 voorspelden en waarmede de Potter de regeering kort te voren bedreigd had, verscheen nu als de onvermijdelijke oplossing van het conflict. Zij alléén kon nog burgeroorlog en omwenteling vermijden. Zij werd het ultimatum der partijen, het minimum-programma harer eischen. Na de verwarde beweging der laatste dagen, werd zij het doel van het streven. Er bleef geen andere uitweg dan dezelve te bekomen, ofwel te vechten. En dreigende kenteekenen bewezen, dat spoed diende bijgezet. De bevolking was opgewonden. In de straten had men het verslag der afgevaardigden met het antwoord des konings verbrand. Woelige samenscholingen ontstonden, welke de burgerwacht slechts met groote moeite kon uiteendrijven. Haar oversten begonnen te vreezen voor de veiligheid van den prins van Oranje. Hij zelf was verschrikt over de moeilijkheden, welke hij zich op den hals had gehaald. Even dapper als onbezonnen, had hij het gevaar getrotseerd, zonder daarvan de uitgestrektheid te schatten en zonder de gevolgen van zijn handelwijs te voorzien. Hij voelde nu, dat hij de speelbal der gebeurtenissen was en dacht er nog slechts aan, zijn hand uit het wespennest te trekken, waarin hij ze onbesuisd gestoken had. De openbare machten, welke hij rondom zich had willen scharen, ontweken; hem. Rusteloos besteedde hij zijn tijd aan compromitteerende gesprekken met de afgevaardigden bij de Staten-Generaal, met de hoofdlieden der wacht, met de vertegenwoordigers der partijen. Allen bevestigden hem eensgezind, ‘dat de vurigste wensch van België was, de volledige scheiding tusschen de zuider- en de noorderprovinciën, zonder eenig andere gemeenschap dan de heerschende dynastie’. Eenigen zelfs dorsten meenen, dat hij wel graag zelf koning der Belgen zou wezen. Het was hem onmogelijk langer te Brussel te blijven, vóór | |
[pagina 398]
| |
zulkdanige eischen. Hij stelde voor, zijn vader de wenschen des volks te laten kennen ‘en dezelve met al zijn invloed teondersteunen’. Hij liet verstaan, dat hij met goede tijdingen zou terugkomen, en de hoofden der burgerwacht beloofden. hem, op hun eerewoord, dat zij in afwachting geen verandering van dynastie zouden dulden. Een proclamatie, die hij onderteekende met het bijschrift ‘overeenkomstig de waarheid’ liet die schikking kennen. De bij zijn komst ingestelde commissie werd ontbonden. En hij vertrok terstond, nam het. garnizoen mede en liet Brussel over aan de hoofdlieden van den opstand, waaralan hij zich gevleid had door zijn aanwezigheid een einde te stellen (3 September). Men zou hem niet terugzien. Zijn bemoeiing had geen ander gevolg gehad, dan de gebeurtenissen te versnellen en het vertrouwen te vergrooten van de mannen die haar leidden. Nu de gematigdsten onder hen zich verzekerd waanden van zijn steun, hadden zij geen twijfel meer omtrent de vreedzame oplossing der crisis. ‘Medeburgers, zegde een proclamatie, laten wij kalm wezen, want wij zijn sterk, lateni wij vereenigd blijven om onze macht te behouden en te verstenkien’Ga naar voetnoot(1). | |
IIIEdoch, de kalmte die zij predikten, was onmogelijk. Dezekerheid der zegepraal ontvlamde de gemoederen en liet de opgezweepte massa's niet toe, haar ongeduld te bedwingen. Van Brussel uit, zette de beweging zich in heel heit land voort. De plaatselijke opstanden der eerste dagen stroomden als het ware samen naar de hoofdstad toe. Luiksche afgevaardigden kwamen ‘al de hulpmiddelen, die zouden noodig' geoordeeld worden - mannen, geweren, munitie, ja artillerie - ter beschikking hunner broeders stellen’. Uit de naburige gemeenten, kwamen benden jongelieden zich bij de oversten der burgerwacht aanbieden. Reeds den 1n September, waren de eersten van Waver gekomen. Vlaanderen volgde het voorbeeld der andere provinciën. De driekleur wapperde den | |
[pagina 399]
| |
3n September te Geeraardsbergen, den 6n te Aalst, te Ninove, te Deinze; langzamerhand werden de Brabantsche kleuren de kleuren van België. In de Waalsche provinciën zag men er geen andere meer. Alleen Luxembourg bleef weifelen. Voortaan is scheiding des koninkrijks het wachtwoord. Niemand gelooft nog aan de handhaving van het statu-quo. Dat is de meening zoowel van de vreemde diplomaten als van de Hollandsche ambtenaarsGa naar voetnoot(1). Het ongeduld is overigens even groot als het vertrouwden. Een zelfde hoop op ontvoogding en vrijheid verheft het volk en de jonge democraten der burgerij. Te Luik vooral is de geestdrift buitengewoon. Charles Rogier trekt den blauwen kiel aan en treedt als volksredenaar op. De ontredderde Veiligheidscommissie laat begaan. Het ware even gevaarlijk de ontketende gemoederen te beteugelen, als ze in de verwachting te ontzenuwen. Te Brussel zelf, schaamt de Regentie zich niet, tot den koning te schrijven, ‘dat zij ten volle tot de wenschen der Belgen (voor de scheiding) toetreedt’Ga naar voetnoot(2). Doch, welk besluit zal de koning nemen? Hij zocht er een zonder het te vinden. Verplet door het bewustzijn zijner verantwoordelijkheid jegens Europa en jegens zijn volk, gekwetst in zijn eigenliefde, voor de eerste maal aan zich zelf twijfelend, aarzelt hij en schijnt hij ter neer geslagen. ‘Hij heeft dat uitzicht van zelfvertrouwen, van spotternij niet meer. Men ziet, dat hij zich vernederd voelt; hij is heel gevallen’Ga naar voetnoot(3). Een wijl, bij den aanvang der onlusten, had hij op de hulp van Pruisen gerekend. Den 28n Augustus smeekte hij om Frederik-Willems tusschenkomst. Voorzeker weet hij, dat, zoo het Pruisisch leger de Nederlanden binnentreedt, het Fransch leger dadelijk dit voorbeeld zal volgen. Doch een algemeene oorlog zou de quaestie oplossen, die hij niet aandurft. Hij meent wel, dat de Mogendheden, die hem de kroon gaven, ook dezelve moeten verdedigen in de ure des gevaars. Doch Pruisen zal niet optreden zonder Engeland, en | |
[pagina 400]
| |
Engeland is voornemens niet op te treden. Wellington wil met Lodewijk-Philips niet breken en wil ook, in den vooravond der verkiezingen waarvan zijn ministerie afhangt, de liberale meerning niet tarten, die zich met klem ten gunste der Belgen verklaart. Zoo hij het voorstel van het kabinet van Parijs afslaat om gezamenlijk Willem tot zwichten te nopen, toch is hij niet voornemens het zwaard voor hem te trekken. Overigens meent hij niet, dat de Belgen het zoover zullen drijven, Europa te tarten, en vat hij de zaak niet in ernst op. ‘De Heeren Brusselaars, zegt hij lachend, kermen de verdragen zoo goed als wij, en zij zullen zich niet wallen laten veroveren en onderwerpen door de verbonden Mogendheden’Ga naar voetnoot(1). Dat wilden zij zekerlijk niet, doch dat vreesden zij nog minder. Vol vertrouwen in de hulp die Frankrijk hun zeker zou verstrekken, schrikte het denkbeeld van een algemeenen oorlog hen niet meerder af dan het den koning afschrikte. In den loop der eeuwen, had België's lot zoo dikwijls afgehangen van de internationale veeten! Waarom zouden zij hun vrijheid offeren aan den wereldvrede? Willem had dien maar in stand moeten houden door hun recht te laten wedervaren. Overigens moest hij zich weldra in zijn lot schikken. Den 7n September, verontschuldigde Frederik-Willem zich dat hij hem niet kon ter hulp komen. Bij gebrek aan de militaire oplossing, restte de diplomatische oplossing. Daar de grondwet der Nederlanden op het verdrag der acht artikelen gesteund was, behoorden de Mogendheden de verantwoordelijkheid voor haar herziening te nemen. Ongetwijfeld zouden zij weigeren, daaraan iets te wijzigen en dan hoefde de koning, door haar gedekt, slechts de Belgen aan dezelve te onderwerpen. In die hoop, stelde hij het Londensch kabinet voor, een conferentie van de onderteekenaren des verdrags te 's-Gravenhage te beleggen. Daar Frankrijk omder dezelve niet telde, zou het buiten de beraadslagingen gesloten wezen, en dit was het grootste voordeel van het redmiddel. Want de welwillendheid van de Fransche regeering voor de Belgen was niet te betwijfelen. In spijt van | |
[pagina 401]
| |
haar officieele verzekeringen, liet zij de agenten welke Parijs naar Brussel zond, de grens overschrijden, en gaf zij geen gevolg aan het aandringen van het kabinet van 's-Gravenhage, dat haar verzocht, de Potter te verbieden naar België terug te keerenGa naar voetnoot(1). In afwachting dat Europa een einde aan zijn verlegenheid zou stellen, besloot Willem toch tot een toegeving, die hem hard moest vallen. Den 3n September aanvaardde hij het ontslag van van Maanen. Die bittere opoffering kwam te laat. Wat gaf een volk, dat zich reeds, als van Holland gescheiden beschouwde, nog om van Maanen? Inderdaad, de stijgende opgewondenheid der gemoederen liet niet toe te wachten, dat hun wenschen op wettelijken weg verwezenlijkt werden. De gematigden, die den prins van Oranje hadden beloofd, niets te zullen ondernemen tot de beslissing der Staten-Generaal, werden weldra overrompeld. Een omwenteling wordt niet gestuit, en de omwenteling was in gang. Dat was zij, vermits de volkswil zich het recht aanmatigde over de natie te beschikken en zich in de plaats van de wet stelde. De nationale geestdrift versmolt met de democratische geestdrift en de regeering werd dubbel hatelijk, èn als werktuig van der vreemdeling èn als werktuig van de reactie. Zij werd te zeer veracht, om gevreesd te worden. Niemand bekommerde zich nog over de overheden, en het gemak waarmede deze zich lieten ontzetten, getuigt wel, dat zij de scheiding als een voltrokken feit aanschouwden. Het leger zelf begon zich te ontbinden. Reeds op 5 September werd een manifest onder de troepen verspreid, waarbij de Belgische soldaten aangemaand werden, niet te doen gelijk ‘de handvol ellendelingen, die zich te Parijs met schande dekten, door op het volk te schieten’Ga naar voetnoot(2), en dadelijk liepen tal van deserteurs uit de kazernen weg. Den 2n September vernam men, dat Leuven zijn garnizoen had verjaagd. Dag aan dag werd Brussels houding dreigender. Charles Rogier kwam den 7n September de hoofdstad binnen aan het hoofd der Luiksche vrijwilligers, voor het meerendeel werklieden | |
[pagina 402]
| |
die goed gewapend en vol revolutionnairen ijver warenGa naar voetnoot(1). Uit Parijs kwamen ondereen met Belgen die hun landgenooten ter hulp snelden, Jacobijnen, landloopers, avonturiers, politieke agenten, woelgeesten, onruststokers en barricadehelden. Tuchtelooze benden kwamen tot buiten de poorten en wisselden geweerschoten met de Hollandsche voorposten. En die uitdagingen beantwoordde prins Frederik, die nog altijd te Vilvoorden gelegerd was, slechts met de belofte, zijn troepen te zullen kantonneeren. Het manifest des konings, waarbij de Staten-Generaal den 13n September bijeengeroepen werden, kwam juist van pas om de beroering tot het uiterste te drijven. De openbare meening beschouwde het als een uitdaging, op zulk een oogenblik, van Grondwet en van verdragen te spreken, en te melden, dat de Staten zouden onderzoeken ‘of de nationale instellingen hoefden gewijzigd’. De ‘goede burgers’ aansporen, de ‘woelgeesten’ niet te volgen, was koren op den molen dezer laatsten. Vergeefs poogde d'Hoogvorst de opschudding te stillen en de gemoederen aan te zetten die ‘waardigheid te bewaren die met onze schoone stelling past’Ga naar voetnoot(2); vergeefs beloofde hij het volk de belooning voor zijn ‘schoone toewijding’; meer en meer geraakten de hoofden op hol. Zonder bevelen af te wachten, begon men de boomen der boulevards te vellen en nieuwe barricades op te richten. De vreemdelingen stroomden talrijker dan ooit toe, om deel te nemen ann de stijgende beroering. De staf der burgerwacht was verschrikt over hun buitensporigheden. Den 8n September liet hij een proclamatie aanplakken, waarin hij hen voor hun ijver dankzegde, doch hun aanried ‘tijdelijk hun marsch te schorsen en zich bereid te houden om hun Brusselsche broeders ter hulp te snellen, zoo het belang des vaderlands zulks vergt’Ga naar voetnoot(3). De houding des volks vermeerderde nog zijn onrust. Hij vaardigde het verbod uit, ‘de goede werklieden aan te zetten om zich te verzamelen en om buitensporigheden te bedrijven’ en beloofde hun | |
[pagina 403]
| |
werk, ‘om de ongelegenheden te verdrijven, welke het noodzakelijk gevolg zijn van de laatste gebeurtenissen’Ga naar voetnoot(1). Het gezag, dat hij zelf bemachtigd had, zou hem weldra ontsnappen. Door gematigdheid en wettigheid te prediken, scheen hij de onwettigheid van zijn oorsprong te verloochenen; zijn voorzichtigheid maakte hem verdacht en ontnam hem zijn ontzag. Om stand te houden, moest hij zich vervormen: hij beproefde zulks. Met de toestemming der Regentie, benoemden de acht wijken der wacht een Veiligheidscommmissie, waarin een plaats voorbehouden werd aan de vooruitstrevende elementen der burgerijGa naar voetnoot(2). Haar programma ging veel verder dan dat van een eenvoudig gemeentekorps. Zij verstond, niet enkel voor Brussel op te treden. Zij had op het bewaren der orde te waken, doch zou zich ook met de scheiding des koninkrijks inlaten. Zij was de eerste nationale instelling, welke door den onstuitbaren loop der gebeurtenissen werd verwekt. Sedert den aanvang der onlusten, hadden de liberalen steeds de overwegende rol blijven spelen. De katholieken, die veel talrijker, doch behoudsgezinder en schroomvalliger waren, lieten hen begaan en bepaalden er zich bij, hen door hun toetreding te steunen. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de invloed van Parijs zoo groot is op de Brusselsche' woelingen. Door de liberalen geleid, zou de Belgische omwenteling noodzakelijkerwijs op de leest van de Juli-revolutie geschoeid worden. De Veiligheidscommissie is immers slechts een nabootsing van het voorloopig bewind, dat in den vooravond van de troonsbeklimming van Lodewijk-Philips, onder het voorzitterschap van La Fayette, werd ingesteld. De overeenstemming der grondbeginselen verklaart genoegzaam de overeenstemming der gebeurtenissen. De navolging was spontaan. Het kabinet van Parijs hoefde slechts de zaken haar gang te laten gaan. Het onthield zich van alle tusschenkomst, niet alleen omdat deze door Europa euvel zou opgenomen worden, doch ook omdat deze over- | |
[pagina 404]
| |
bodig was. ‘Het zijn de Fransche wapens niet, schrijft Mercy-Argenteau met veel doorzicht, die ons (wil zeggen de regeering) zullen overwinnen, doch zijn vrijzinnige grondbeginselen. Om zich daartegen te waarborgen bestaat geenerlei macht of middel’Ga naar voetnoot(1). Overigens waren de Belgische liberalen vast besloten zich met Frankrijk te vereenigen, ingeval van mislukking. Zij beschouwden hetzelve als een achterwaartsche stelling, als een veilige wijkplaats. En hun katholieke bondgenooten waren van dezelfde meening. ‘De overgroote meerderheid der Belgen, schrijft de Oostenrijksche minister, wenscht niet met Frankrijk vereenigd te zijn. Doch zoo hun wenschen voor de algeheele omwerking hunner grondwet en voor hun scheiding van Holland een hevig verzet ontmoetten en zoo zij voorzagen, dat zij met wapengeweld zullen onderworpen worden, dan zouden zij liever een Fransche provincie worden dan terug onder de Hollandsche overheersching te komen’Ga naar voetnoot(2). Alles wat men weet, bevestigt de juistheid dezer woorden. De algemeene wensch eischte een regeering die èn grondwettelijk èn nationaal was: de vrijheid in de onafhankelijkheid. Noch de Hollandsche ambtenaars, noch de vreemde ministers wier getuigenissen ons overbleven, maken de minste toespeling op het bestaan eener partij, die opzettelijk de inlijving bij Frankrijk bevordert. Zeker is, overigens, dat de Fransche republikeinen, die Lodewijk-Philips wilden dwingen zich in den oorlog te werpen, in België een zeker aantal aanhangers telden, hetzij onder de soldaten en de ambtenaars van het Keizerrijk die door Napoleon ‘betooverd’ waren, hetzij onder de ongeduldigen, die vreesden dat de Belgen het niet op de Hollandsche regeering zouden winnen, hetzij verder onder de heethoofden, die in Frankrijk de kruim der natiën zagen. Dadelijk ontrustte de Veiligheidscommissie zich over hun kuiperijen. Den 11n September maakte zij kond ‘dat het noodzakelijk was de meeningen en strevingen der burgers naar een zelfde vaderlandsch doel samen te trekken, zoodat zij door geenerlei | |
[pagina 405]
| |
vreemden invloed van dit wettig belang afgeleid wordenGa naar voetnoot(1). Nu richtte zij zich niet meer alleen tot de Brusselaars. Zij wilde handelen ‘in gemeen overleg met de andere steden’, wil zeggen, de leiding der nationale beweging op zich nemen. Doch om te gelukken, was zij op haar beurt gedwongen kalmte en wettelijkheid te prediken. Evenals d'Hoogvorst, wantrouwde zij de vreemdelingen, die het volk tot de uiterste besluiten aanhitsten. Zij wakkerde hen aan, naar huis terug te keeren of zich ten stadhuize te laten inschrijven. Zij maande de industrieelen aan, hun werkplaatsen weder open te stellen en, om de arbeiders te onttrekken aan de kuiperijen der politieke agenten of der ongeduldigen, liet zij werken aan de Hallepoort en aan de Anderlechtsche poort uitvoeren. Die voorzichtigheid kwam te laat. Naarmate de beweging veld won en het ‘gepeupel’ tot zich trok, kreeg zij republikeinsche en democratische strekkingen. Haar aanvoerders, Rogier, Ducpétiaux, Gendebien, Lesbroussart, stonden in briefwisseling met de Potter en het denkbeeld, de volkssou vereiniteit tot stand te brengen, vervulde hen met geestdrift. Zij lieten zich medesleepen door de herinnering aan de Fransche Revolutie. Reeds werden clubs geopend waar, naar het voorbeeld der Jacobijnen, voorgesteld werd de verdachten aan te houden, maatregelen van openbare veiligheid te treffen en de wapens tegen de ‘tirannen’ op te nemen. Een manifest beschuldigde de regeering van 's-Gravenhage, dat zij tot burgeroorlog aanstookte. ‘Kloekmoedige besluiten, heette het, hoeven door snel en krachtig optreden gevolgd’; het moedigde de Belgen aan. Brussel ter hulp te snellen, Brussel, ‘de grootmoedige stede, die de eerste driekleur heesch, onder wier schaduw onze vrijheden zullen gesticht en versterkt worden’Ga naar voetnoot(2). De tijdingen uit het land onderhielden en vergrootten de beroering. Men vertelde, dat, eenige Luiksche burgers zich hadden meester gemaakt van de vesting la Chartreuse (20 September), dat de vesting van Hoei in de handen des volks was gevallen, dat, te Aalst 300 huzaren door het volk | |
[pagina 406]
| |
werden ontwapend, dat de gemoederen te Bergen, te Namen, te Leuven evenzeer opgewonden waren als te Brussel. Luxemburg, dat eerst geaarzeld had, zond een afvaardiging die belast was, de scheiding van het koninkrijk te vragen. Deserteurs van het leger, vrijwilligers uit de provinciën stroomden in steeds grooter getal naar Brussel. De Brabanconne, kort te voren door Jenneval gecomponeerd, kwam nu de Marseillaise vervangen. Daarin werd nog van den koning gesproken, doch van een koning die aangemaand werd, het volk te gehoorzamenGa naar voetnoot(1). Het behoud der dynastie was nog slechts een ijdele formule. De kroon werd nog gedoogd, op voorwaarde, dat zij het voltrokken feit bekrachtigde. Aldus stelde de revolutionnaire actie zich duidelijk tegenover de wettelijkheid, waarvan de Veiligheidscommissie nog den schijn wilde vrijwaren. Tegenover den koning namen de ultra's de stelling in, welke Willem van Oranje in de XVIe euw tegenover Philips II had ingenomen. Zonder bepaald met hem te breken, waren zij besloten, met hem geen rekening te houden en hem hun wil op te dringen. Zij hadden dan ook alles in het werk gesteld om de Belgische afgevaardigden te beletten de vergadering der Staten-Generaal bij te wonen. Want de wettige oplossing van het conflict had wellicht de toetreding der gematigden verworven en de regeering terug in het bezit gesteld van een invloed, dien de democraten en de vurigste patriotten evenzeer duchtten. Zooals de zaken nu stonden, kon van constitutioneele | |
[pagina 407]
| |
gewetensbezwaren, van Grondwet of van eerbied voor de verdragen geen sprake meer wezen. De nationale souvereiniteit had zich geuit, en 's konings bijeenroeping beantwoorden, was die souvereiniteit verloochenen. Doch de afgevaardigden stelden er een eer in, de constitutie de eerbiedigen. Gematigd als zij waren, schrikten zij voor de door de gebeurtenissen genomen wending. Dezelfde redenen, die de democraten de bevrediging deden verwerpen, deden hun dezelve wenschen. Evenals zij, wilden zij de scheiding, doch zij wilden die slechts langs den wettelijken weg bekomen. Zij vertrokken, in spijt van de bedreigingen en de berispingen. De kreten ‘ter dood!’ en de beleedigingen, waarop zij te 's-Gravenhage werden onthaald, bewezen hun, dat zij daar niet kwamen als vertegenwoordigers van het koninkrijk, doch als vijanden. Het waren geen partijen meer, het waren twee volkeren, die in de Statenzaal tegenover elkander zouden staan. De troonrede, waarmede de zittijd op 13 September geopend werd, was opmerkelijk om haar officieelen en dubbelzinnigen stijl. Niets was onbehendiger, dan de gemaaktheid, waarmede zij de onverbiddelijke noodzakelijkheid der scheiding verborg en de regeering ophemelde, pas nadat zij een omwenteling had verwekt. Die omwenteling was, overigens, volgens den koning, slechts een ‘oproer’, voor hetwelk hij verklaarde niet te zullen zwichten. En die bedreiging, na al zijn getalm sedert den 25n Augustus, was veeleer een blijk van verlegenheid dan van krachtdadigheid. Zijn doel was overigens slechts tijd te winnen, dank zij de traagheid der parlementaire procedure, en de gebeurtenissen af te wachten. De debatten verliepen te midden van de ontketende hartstochten, die door de uit België ontvangen tijdingen nog aangestookt werden. Terwijl de afgevaardigden beraadslaagden, onthulde de koning zijn plan: hij liet Brussel door prins Frederik aanvallen. Het was voorwaar niet van de Staten, doch van zijn troepen, dat hij het antwoord op de troonrede afwachtte. De gevechten in de Warande beslisten er over, en de Staten bekrachtigden slechts de zegepraal der ‘oproermakers’, waarover de koning eenige dagen te voren nog zoo luchtig sprak, toen zij, den 29n September, zich met | |
[pagina 408]
| |
55 stemmen tegen 43 verklaarden voor de scheiding van de beide deelen van den Staat. De Belgische afgevaardigden dreven het plichtbesef zoover, dat zij aan die stemming deelnamen. Den 29n September was deze nog slechts een zinledige formaliteit, de laatste snik eener zieltogende vergadering. Het koninkrijk der Nederlanden bestond niet meer. Feitelijk strekte de bevoegdheid der Staten-Generaal zich nog slechts tot Holland uit. Hun bijeenroeping had de scheiding bespoedigd, die zij zou vermijden. De hoop zelf, welke zij gematigden en bedeesden gaf, had het ongeduld der geavanceerden tot het uiterste gedreven; deze wilden er een einde aan maken. De dubbelzinnigheid en de voorbedachtelijke achterhouding van de troonrede, wier inhoud in den avond van den 14n September te Brussel gekend was, hadden hun invloed versterkt en hun tegenstrevers ontmoedigd. Wat zouden zij nog antwoorden aan hen, die den koning en den prins van Oranje beschuldigden, den eerste dat hij de openbare meening bedroog en zich ten oorloge voorbereidde, den tweede dat hij loog, toen hij voor zijns vaders inzichten instond? Dien zelfden avond, liet Rogier, te midden van een de officieren der Luiksche vrijwilligers aangeboden banket, te wapen roepen. Buiten de zaal, rotte het volk samen; de troonrede werd verbrand en de burgerwacht moest de toegangen tot het stadhuis doen opruimen, waar de Veiligheidscommissie bestendig zitting hield. De wanorde verergerde 's anderen daags. De Luikenaars, gevolgd van benden vreemdelingen, waarbij zich de door advocaat Ducpétiaux aangevoerde Brusselsche democraten voegen, eischen de aanstelling van een voorloopig bewind. De club der Sint-Joriszaal zendt een adres aan de afgevaardigden, waarbij deze aangemaand worden, de Staten-Generaal te verlaten, zoo de scheiding niet dadelijk beslist wordt. De anarchie begint zich meester te maken van de stad, die overgeleverd is aan de hulptroepen welke gedurig toestroomen. Daar de belastingen niet meer binnenkomen, is de gemeentekas ledig, en de Algemeene Maatschappij weigert de Veiligheidscommissie een voorschot van eenige duizenden gulden. Intusschen groeit de stoutmoedigheid der Luikenaars | |
[pagina 409]
| |
gedurig aan. Den 19n gaan zij de te Tervuren en Vilvoorden geposteerde Hollanders beschieten; zij bemachtigen de paarden der ‘maréchaussée’ en houden de diligence van Amsterdam aan. De Veiligheidcommissie, die zij in verlegenheid brengen, legt hun een blaam op. Dat volstaat opdat zij dezelve van verraad beschuldigen; met roerende trom marcheeren zij op het stadhuis, volksbenden achter zich sleepend. Heel den nacht door, rumoer en geschreeuw. D'Hoogvorst poogt vergeefs de rust te herstellen: zijn ontzag is niet meer voldoende om zich te doen aanhooren. Geenerlei hoofdman bezit gezag genoeg om de gebeurtenissen te beheerschen; deze ondergaan den invloed der hevigsten. Den morgen van den 20n laat de burgerwacht zich door de menigte ontwapenen; zij verlaat haar posten en geeft haar geweren af. De Veiligheidscommissie wordt ontbonden; het stadhuis wordt overrompeld en het volk is meester van Brussel. De stad wordt doorkruist door gewapende benden, die in goede orde langs de straten defileeren; de stad ziet er doodsch en akelig uit, want al de winkels zijn gesloten. Nergens wordt geplunderd; de overwinnaars denken blijkbaar slechts aan den strijd. De wanorde der laatste dagen wordt gevolgd door een indrukwekkende kalmte. De Sint-Jorisclub, waar de hoofdlieden der beweging vergaderen, beijvert zich, een voorloopig bewind in te richten. Namen worden genoemd, in de wijken besproken, op de vlaggen der vrijwilligers geschreven. Worden voorgesteld: Mérode en van de Weyer voor Brussel, d'Oultremont en Raikem voor Luik, de Stassart voor Namen, Gendebien voor Bergen, van Meenen voor Leuven, de Potter voor Brugge, en de keus dier mannen, meest allen democraten of die voor democraten doorgaan, is beteekenisvol. Doch hoe, te midden der algemeene opschudding, tot verkiezingen overgegaan? Men leeft in koorts en verwachting. Allerlei maren loepen rond. Men vertelt, dat 10.000 nationale wachten uit Parijs toesnellen, dat generaal Exelmans de grens heeft overschreden. Alleen d'Hoogvorst, die in het stadhuis zetelt, behoudt nog een zweem van gezag, te midden van den opstand die, door de snelheid van zijn zegepraal en het gemis aan oversten, in verwarring heen en weer schommelt. | |
[pagina 410]
| |
Het door den koning verhoopte oogenblik is gekomen. Hij voorzag dat, op den langen duur, de beweging tot anarchie zou overslaan en hem de verbeide gelegenheid bieden. Hij weet, dat talrijke gematigden tot hem terugkomen, en dat de schrik voor een maatschappelijke omwenteling hun de staatkundige omwenteling doet verwerpen. De eischen der werklieden verschrikken de fabrikanten. De geweldige scheiding van de beide deelen van het koninkrijk bedreigt hen overigens met het verlies der Indische markt en der winstgevende bescherming des konings. Te Gent petitionneeren reeds op 8 September, de Kamer van Koophandel, de Nijverheidsmaatschappij, de vier vrijmetselaarsloges ten voordeele van de eenheid van den Staat, en den 13n wordt dit voorbeeld door Antwerpen gevolgd. Uit Brussel geworden prins Frederik mededeelingen, die hem smeeken de wanorde ten nutte te maken om de stad binnen te dringen, hem verzekerend, dat hij geenerlei verzet zal ontmoeten. Uit 's-Gravenhage krijgt hij bevel, zich marschvaardig te stellen. Hij trekt zijn regimenten te Vilvoorden samen en den 21n verspreiden zijn cavalerie-patrouilles zich rondom de hoofdstad. Ben proclamatie kondigt aan, dat hij komt, ‘op het verzoek der beste burgers’; hij belooft een grootmoedige vergiffenis, waarvan alleen zullen uitgesloten zijn de vreemdelingen en zij, die zich aan al te groote misdaden schuldig maakten. Doch denzelfden dag stroomde het eerste bloed. Luikenaars, die de stad uittrokken, op zoek naar eenige benden dragonders, zagen verscheidene hunner gezellen vallen. De strijd is begonnen en zijn aanstokers zijn besloten dien voort te zetten. Zij laten hulp vragen te Luik, te Leuven, te Waver, ja tot in de Borinage. Uit de omliggende dorpen, waar alarm wordt geklept, komen boeren toegesneld. Terwijl de gegoede familiën de vlucht nemen, bereidt de stad zich tot den strijd. De barricades worden versterkt, nieuwe worden opgeworpen. De gegradueerde oudmilitairen worden verzocht zich ten stadhuize aan te melden. Een wapenschouwing wordt gehouden van de compagnieën vrijwilligers, onder welke veel soldaten in uniform te midden van de blauwe kielen voorkomen. D'Hoogvorst legt het bevelhebberschap | |
[pagina 411]
| |
der burgerwacht neer, doch blijft daarvan de kleeding dragen. Uit Leuven komen driehonderd man, aangevoerd door Adolf Roussel. Het geweervuur knettert buiten de muren. Den 22n hebben 2000 man een uitval naar Diegem beproefd. De Hollanders zijn nog slechts een mijl van Brussel verwijderd. Den 23n, kwart over acht 's morgens, beginnen de Hollanders den aanval met een kanonschot. |
|