Geschiedenis van België. Deel 6
(1930)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendDe Fransche verovering. Het Consulaat en het Keizerrijk. Het Koninkrijk der Nederlanden. De Belgische omwenteling
[pagina 54]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 55]
| |
en dat zij die nooit zou afstaan aan de ‘tirannen tegen welke zij in oorlog was’; aldus verkondigde zij met een verheven vertrouwen en wèl op het oogenblik zelf dat zij België moest ontruimen, haar voornemen hetzelve terug te nemen, en voorspelde zij, in volle nederlaag, haar zegepraal. Hadden de bondgenooten zich verhaast de omstandigheden ten nutte te maken en waren zij, na Dumouriez' verraad, recht op Parijs gemarcheerd, zoo had de ontmoediging, of toch de ontreddering van den vijand hun wellicht toegelaten hun doel te bereiken. Doch zoo de bondgenooten eensgezind waren om Frankrijk te willen verpletteren, was elk hunner vooral bekommerd over de voordeelen welke hij daaruit zou halen. Want zij waren niet, zooals de Republiek, gedwongen voor hun bestaan te vechten. De strijdigheid hunner belangen belette hen zich tot het volbrengen van een gemeenschappelijk doel te vereenigen en wat zij wilden was eer zich van de Republiek bedienen dan ze neervellen. De onderhandelingen, welke in April 1793 te Antwerpen geopend werden, bleven duren door de hotsing van eens ieders gretigheid en ijverzuchtGa naar voetnoot(1). Oostenrijk, ontrust over de vorderingen van Pruisen in Polen, eischte vergeldingen. Het sprak veel meer over Krakau en over Beieren dan over België. Om het te bewegen dit land te behouden, moest het kabinet van Londen het, benevens de departementen van het Noorden, nog den gordel der door Vauban gebouwde vestingen beloven, daar deze voortaan zouden dienen tot de verdediging der Nederlanden, welke zij zoo lang bedreigd hadden. Een uitzondering zou gemaakt worden voor Duinkerken, daar Engeland, welke die militaire basis, die het in 1662 verloren had, zich zelf voorbehield. Onbepaalde beloften van vergrooting van grondgebied werden den stadhouder van Holland gedaan en elkeen, uitgerust met verwachtingen in verhouding tot zijn begeerten, dacht nog slechts aan 't verwerven van zijn aandeel bij de vaneenscheuring van den gemeenschappelijken vijand. Coburg, aan het hoofd van 45.000 Oostenrijkers, 13.000 | |
[pagina 56]
| |
Engelschen, 12.000 Hannoverianen, 8.000 Hessen, 15.000 Hollanders en 8.000 Pruisen, had de lente slechts ten nutte gemaakt om Condé (10 Juli) en Valencijn (28 Juli) te nemen Vervolgens, in stede van ijlings voorwaarts te marcheeren, bleef hij staan om Le Quesnoy en Maubeuge te belegeren, terwijl de hertog van York, zijnerzijds, Duinkerken ging belegeren (22 Augustus), met de hulp der te Meenen geposteerde Hollanders. Langs den kant van Luxemburg, bleef het bij schermutselingen, waarbij de abdij van Orval beschoten werd (23 Juni). Die politiek en die taktiek naar het Oud Stelsel redden Frankrijk. De verouderde doenwijzen der kabinetten waren zoo machteloos vóór de koenheid van het Comiteit voor Openbaar Welzijn als de voorzichtige en pedante veldheerskunst vóór de geniale waagstukken van Carnot. Den 8n September versloeg Houchard de Engelschen en Hannoverianen te Hondschoote en dwong den hertog van York het beleg vóór Duinkerken op te breken. Den 13n viel hij de door den lateren koning der Nederlanden, prins Willem-Frederik van Oranje, aangevoerde Hollanders aan, welke ontsteld tot Gent vluchtten. Eenige weken later, werd het offensief tegen de Oostenrijkers gericht. De zegepraal van Wattignies (16 October) verplichtte Coburg, die door Jourdans' manoeuvers uit het veld geslagen was, de blokkade vóór Maubeuge op te breken en naar Bergen terug te trekken. De veldtocht had een harde slag voor de Republiek kunnen wezen. Hij eindigde met haar vijanden nog slechts de vestingen van Valencijn en van Le Quesnoy te laten en aan het nieuw Frankrijk het bewustzijn van zijn meerderheid op het oude Europa te laten voelenGa naar voetnoot(1). Carnot maakte den winter ten nutte om een beslissend plan op te maken. Hij zou, tegenover de geallieerden, die meer en meer verlamd waren door de oneenigheid tusschen Oostenrijk en Pruisen, geestdriftige, door jonge, ijverige oversten | |
[pagina 57]
| |
aangevoerde legerbenden stellen. Hij had besloten er dat jaar mee gedaan te maken en den vijand te kloppen ‘tot er niets van overbleef’. Jourdan en Charbonnier zullen de linkerflank der Oostenrijkers aanvallen, terwijl Pichegru in Vlaanderen hen in de rechterflank zal bestoken. Den 18n Mei behalen zijn lieutenants Souham en Moreau op Clerfayt de zegepraal van Tourcoing; Ieperen wordt den 18n Juni genomen, en den 23n wordt Clerfayt, opnieuw verslagen te Deinze, naar de Schelde teruggeworpen. Middelerwijl komt Jourdan, over Neufchâteau, Saint-Hubert en Rochefort, Charbonnier ter hulp, die vergeefs poogt de Samber over te steken. Te Dinant werpt hij Beaulieu overhoop, die beproeft hem den doorgang over de Maas te betwisten. Niettegenstaande de pogingen van den prins van Oranje, omsingelt hij Charleroy den 18n Juni en maakt er zich den 25n meester van. Denzelfden dag was Coburg met 100.000 man tegenover zijn liniën gekomen. 's Anderen daags leverde hij hem slag. Men vocht van 5 uren 's morgens tot 7 uren 's avonds in het rijpe koren, dat onder het kanonvuur in brand kwam. De Oostenrijksche regimenten waren niet veranderd sedert Jemappes: zij gaven blijk van dezelfde tucht en dezelfde dapperheid. Langs de Pransche zijde was alles nieuw: kaders, uniformen en taktiek. Het leger van Dumouriez was nog een met vrijwilligers versterkt leger naar het Oud Stelsel geweest. Dat van Jourdan was het werk van het Comiteit voor Openbaar Welzijn. Kléber, Championnet, Marceau, Bernadotte die zijn bewegingen leidden, waren allen, evenals hun soldaten, uit het volk gesproten. De zegepraal, te Fleurus behaald, is de eerste groote zegepraal van het republikeinsch FrankrijkGa naar voetnoot(1). Zooals Carnot voorzien had, velde zij het bondgenootschap neder. In het Zuiden verslagen, in het Westen bedreigd, bleef de geallieerden slechts de aftocht over. Den 11n Juli vereenigde Jourdan zich te Brussel met Pichegru, die zonder weerstand te ontmoeten Doornijk, Brugge, Oostende, Oudenaarde en Gent bezet had. Vervolgens scheidden hun legers van elkander; het eerste bleef Coburg naar Duitschland du- | |
[pagina 58]
| |
wen, terwijl het ander, naar het Noorden marcheerend, de Engelschen en Hollanders achternazat. Langs beide zijden verruimde de verovering zich gelijktijdig. Nadat de Oostenrijkers Luik ontruimd hadden, beschoten zij nog de voorstad Amercoeur (28-30 Juli); doch den 18n September werden zij verslagen te Esneux-Sprimont, vervolgens den 2n October te Aldenhoven; in Janunari werden zij over den Rijn teruggeworpen, terwijl Pichegru, over de toegevroren vaarten en stroomen, den 20n derzelfde maand Amsterdam binnentrok. De Vereenigde Provinciën die zich sedert de XVIIe eeuw zoo halsstarrig beijverd hadden België tot een ‘barrière’ tegen Frankrijk te maken, zouden dus op haar beurt, tot barrière voor hetzelve dienen. Een korte wijl, hoopte de burgeroligarchie der patriotten die, uit haat tegen den stadhouder, Pichegru als een bevrijder begroet had, als gelijke met het Comiteit voor Openbaar Welzijn te zullen onderhandelen. In hun naïeve verwatenheid stelden de Staten-Generaal een verdeeling van België voorGa naar voetnoot(1). Na wat geharrewar, moesten zij hun begoocheling laten varen. Zoo de Fransche Republiek bij het verdrag van 's-Gravenhage (16 Mei 1795), de Republiek der Vereenigde Provinciën als vrije en onafhankelijke mogendheid erkende, toch onderwierp zij die feitelijk aan haar protectoraat. Niet alleen legde zij haar, tot het einde van den oorlog, een aanvallend en verdedigend bondgenootschap op, doch bovendien moest zij de vrijheid der Schelde erkennen, Frankrijks medesouvereiniteit over Vlissingen aanvaarden, Zeeuwsch-Vlaanderen afstaan, alsmede Venloo, Maastricht en dezer aanhoorigheden. De militaire grens welke Maurits van Nassau en Frederik-Hendrik, gedurende de zegerijke oorlogen der XVIIe eeuw, Spanje ontrukt hadden was nu als het ware, tegen de Vereenigde Provinciën omgekeerd. Zij lieten aan Frankrijk de vestingen welke zij hadden opgericht ter verdediging van Maas en Schelde. Voortaan waren zij, tegenover dit land in denzelfden toestand van machteloosheid, waarin zij België, tot eigen voordeel, gedurende twee eeuwen gehouden hadden. | |
[pagina 59]
| |
De inlijving van België scheen des te zekerder, daar Pruisen, dat uit het bondgenootschap getreden was, zes weken vóór het verdrag van 's-Gravenhage, den Rijn had erkend als Fransche grens. Machtige sluitboomen omringden dus langs alle zijden de voormalige Oostenrijksche Nederlanden. Feitelijk zouden deze, tot in 1814, geen vreemde legers op hun grondgebied meer zien en, te midden van de Republiek en van het Keizerrijk, genoten zij een zonderlinge veiligheid. Luxemburg, dat door den ouden Bender verdedigd was, voerde er nog eenigen tijd de keizerlijke kleuren. De vesting capituleerde slechts den 7n Juni 1795, na een belegering van zes en een halve maand. | |
IIDe tweede inval in België begint ongeveer op het einde van het Schrikbewind: nauwelijks één maand verliep tusschen den slag van Fleurus en den val van Robespierre (27 Juli 1794). Het tragisch en heldhaftig tijdvak dat de Republiek, gemend door de demagogie, de guillotine en het Opperwezen, tevens én de bewondering én den afschuw zijner tijdgenooten verwekte, is begrepen tusschen de ontruiming en de herovering van het land. Het aan hetzelve op te leggen stelsel zou door de reactie van Thermidor bepaald worden. Op dat oogenblik heeft Frankrijk den omloop der Revolutie doorgemaakt. Het legt het menschlievend idealisme af, om een meer en meer realistischen geest aan te nemen. Het verstaat niet meer, de volkeren vrij te maken, doch ze te beheerschen: het wordt openlijk imperialistisch. Uitgeput door den reuzenstrijd dien het tegen de wereld onderhoudt, is het overigens verplicht, om niet van honger en ellende te vergaan, de veroverde landen te exploiteeren. Zonder gewetensbezwaar past het hun de wet van den overwinnaar toe. Heeft het op dezelven niet alleen de meerderheid van macht, doch ook die van grondbeginselen? Overigens is geen hunner te zijnen voordeele opgestaan. Het heeft ze na hevigen strijd moeten bemachtigen en, daar het dezelven aan hun ‘tiran- | |
[pagina 60]
| |
nen’ ontrukte, kent het zich ook het recht toe ze regelmatig te berooven, hun instellingen af te schaffen, in afwachting van den dag dat het hun ‘zijn schoot zal openen’ en die van despotisme gelouterde onderdanen in Fransche burgers zal kunnen omzetten. Na Jemappes, had Dumouriez manifesten, redevoeringen, ontboezemingen voor de Belgen over. Na Fleurus, niets daarvan. Jourdan en Pichegru zijn geen bevrijders: het zijn overwinnaars. Zij spreken niet, zij handelen en wél overeenkomstig de bevelen van de vertegenwoordigers die hen vergezellen om ze te leiden en na te gaan. En die vertegenwoordigers vermijden even zorglijk elke voeling met de natie, als zij die twee jaar te voren zochten. Het is klaar, dat hun de boodschap gegeven werd, het land als wingewest te behandelen. De Conventie schijnt onkundig te wezen van de wenschen tot aansluiting die zij eenige maanden te voren verwekte en aanvaardde. Zij heeft vergeten, dat zij beloofde de ‘aangesloten landen’ als algeheele deel en der Republiek te zullen beschouwen. Het stelsel dat het Comiteit voor Openbaar Welzijn de Belgen oplegt, is een stelsel van militaire bezetting zooals zij - die er nochtans vele beleefden - nog nooit gezien hebben. Inderdaad, tot hiertoe had de overweldiging het land slechts onder voogdij gesteld. Het bestuur werd waargenomen door de inlanders, onder het toezicht van den vreemdeling. ‘Capitulatiën’ regelden de betrekkingen van de nationale overheden met de bezettende machtGa naar voetnoot(1). Als ze maar dezer bewegingen niet hinderden en zich aan haar opeischingen onderwierpen, liet zij dezelve in bediening en bewaarden de inwoners, zelfs in bijwezen van de overwinnaars, den indruk dat zij thuis waren. Dat was zóó geweest onder het stelsel der ‘Conferentie’, vóór den vrede van Utrecht en later gedurende de Fransche bezetting vóór het verdrag van Aken. Zoo Dumouriez, in 1792, 's lands inrichting onderstboven geworpen had, dan toch had hij de Belgen met het bestuur belast. De commissarissen der Conventie zelven | |
[pagina 61]
| |
hadden de onafhankelijkheid des lands erkend, toen zij het volk zijn wenschen tot aansluiting oplegden, want men verzaakt niet aan iets dat men niet bezit. Doch na Fleurus ging het er gansch anders aan toe. Het Comiteit voor Openbaar Welzijn had besloten alle mogelijk voordeel uit zijn zegepraal te halen, zonder perk of paal de wet van den sterkste toe te passen, onmeedoogend het belang van den overwonneling aan Frankrijks belang te offeren. ‘Wij willen het land niet doen opstaan, noch met hetzelfve verbroederen’, schrijft het reeds den 11n Juli 1794 aan zijn vertegenwoordigers in België, ‘het is een wingewest dat ons veel moet teruggeven; met spoed dienen er alle hulpbronnen uit verwijderd, welke een nieuwen inval van den vijand zouden kunnen bevorderen’Ga naar voetnoot(1). Zonder gewetensbezwaar de hand op dien rijken, buit gelegd! Geen inschikkelijkheid meer als die van den ‘eerloozen Dumouriez’. België moet ‘beroofd worden van alle levensmiddelen, paarden, leder, lakens, van alles wat tot ons verbruik kan dienen... de assignaten moeten er omloopen, belastingen geheven worden, al het mogelijke geld weggehaald’Ga naar voetnoot(2). Ja, om Parijs te verfraaien, hoeven daarheen al de kunstschatten gestuurd, welke dat land tot ‘het schoonste der wereld maken’.Ga naar voetnoot(3). De boodschap is dus: plunderen, en de vertegenwoordigers kwijten zich maar al te goed van hun taak, zij waren zelfs reeds aan 't werk, vóór zij hun onderrichtingen, ontvingien. Reeds op 8 Juli schrijft Laurent uit Bergen den voorzitter der Conventie, dat de kerken er vol heiligen, steken. ‘Nauwelijks waren deze weder in 't genot van de vrijheid, of zij wilden de Nationale Conventie van Parijs groeten. Ik zend U die met den postwagen van Maubeuge. Zij worden gevolgd door twee millioen in speciën, welke wij, Gillet en ik, de rijkaards van Bergen deden betalen’Ga naar voetnoot(4). En twee dagen later meldt hij het Comiteit voor Openbaar Welzijn, dat hij | |
[pagina 62]
| |
in de stad een gemeentebestuur, een district, een toezichtscomiteit, vrederechters, een burgerlijke rechtbank en een crimineele rechtbank gevestigd heeft. ‘De plaatsen worden bekleed door vervolgde patriotten en ‘sansculottes’. Bovendien, heeft hij tien gijzelaars genomen en een Volksmaatschappij geopend. ‘Men zal de mis lezen al bevend, terwijl men ons de zilveren tabernakels afgeeft; men zal den rozenkrans lezen, terwijl men de beurzen ledigt’Ga naar voetnoot(1). En, luimiger en vroolijker naarmate hij onder de beschutting der troepen vordert, meldt hij den 13n uit Brussel, dat hij een belasting zal lichten van drie millioen in speciën die binnen de vier en twintig uren moet gestort worden, en dat de stad wel twaalf tot vijftien millioen kan leveren. Aldus zal hij de rijken ‘tot de gelijkheid van beurs’ brengen. Onderweg heeft hij eenige Fransche geëmigreerden, vier kapucijnen en drie nonnen gevat, die hij opstuurt ‘tot het onderhoud der guillotine’Ga naar voetnoot(2). Naarmate de verovering vordert, wordt het land platgelegd als met de rol. Den 9n Augustus wordt een belasting van 60 millioen gelegd op de ‘edelen, priesters, kloosters, groote eigenaars en kapitalisten’. Gijzelaars worden dagelijks naar Frankrijk gezonden, de gevangenissen worden vol gestopt, dagbladen afgeschaft. De assignaten moeten al pari met de klinkende munt aanvaard worden, zooniet worden de overtreders als vijanden der Republiek behandeld en vóór de revolutionnaire rechtbanken gedaagd. Terzelfder tijd wordt België de republikeinsche kleeding opgelegd. Het dragen der kokarde is verplichtend, ‘van af het kind dat begint te loopen tot den grijsaard’Ga naar voetnoot(3). In elke stad, worden een of meer kerken veranderd in tempels van de Rede. Troepen Fransche tooneelspelers voeren in de schouwburgen republikeinsche stukken op; de republikeinsche almanak wordt afgekondigd, feesten der vrijheid worden ingericht. Te Gent, in September speelt de beiaard van het belfort | |
[pagina 63]
| |
nog slechts republikeinsche aria's: op het uur, de ‘Marseillaise’; op het halfuur, het ‘Ça ira’; op de kwartieren, de ‘Carmagnole’ en den ‘Republikeinschen dans’Ga naar voetnoot(1). Den 14n Augustus, vestigen de Fransche vertegenwoordigers de grondslagen van de bezetting des lands. De politie der plaatsen wordt door de militaire bevelhebbers waargenomen, tot dat daarover anders zal beschikt zijn; de inwoners moeten, op straffe des doods, binnen de vier en twintig uren hun wapens inleveren; al degenen, tegen wie zal gebleken zijn, dat zij tegen de veiligheid der Republiek gekonkeld hebben, zullen vóór de revolutionnaire rechtbanken van Frankrijk gedaagd worden; al de ‘afwezigen’ die de wapens tegen het Fransche volk opgenomen of de tegenrevolutie bevorderd hebben, zullen, zoo zij in het land terugkomen, geroepen worden vóór de commissarissen, de legers toegevoegd tot het vonnissen der ‘geëmigreerden’, en binnen de vier en twintig uren terechtgesteld worden; al de andere ‘afwezigen’ moeten binnen de veertien dagen terugkeeren, zooniet worden zij behandeld als de ‘geëmigreerden’. Ten einde de uitbuiting van en het toezicht over België gemakkelijker te maken, wordt het afgezonderd. Zonder paspoort mag niemand binnen of buiten het land. Voor het overige, blijven de wetten en reglementen van vóór de verovering voorloopig van kracht, zoo door de vertegenwoordigers daarover niet anders beschikt wordt; hetzelfde geldt voor de belastingen. Er mogen geen definitieve lijfstraffelijke vonnissen uitgesproken worden en geen aanhoudingen gedaan, dan door de gewapende macht en op bevel de commissarissen, der generaals of des plaatscommandanten. Al het baar geld der openbare kassen, der stadskassen en der consignatie-depositos moet gestort worden bij den algemeenen betaalmeester van het leger, tegen een gelijk bedrag in assignaten. Bankiers en notarissen moeten de hun toevertrouwde sommen opgeven. Ten einde den opslag der prijzen te beletten, welke ‘kwaadwilligen’ zouden kunnen verwekken, zullen de maximum-prijzen der stad Rijsel voorloopig in de veroverde landen toegepast worden. Het recht, | |
[pagina 64]
| |
belastingen te heffen, behoort uitsluitend aan de vertegenwoordigers en de generaals, die hetzelve van het Comiteit voor Openbaar Welzijn zullen ontvangen hebben. Die belastingen zullen slechts treffen: geestelijken, edelen, bevoorrechten, groote eigenaars en rijken. De opeischingen zullen gedaan worden door de oorlogscommissarissen, zoo zij ten behoeve van het leger geschieden, en door van de vertegenwoordigers bezoldigde agenten, zoo zij bestemd zijn voor het binnenland der RepubliekGa naar voetnoot(1). Dit programma beoogt, klaarblijkelijk de uitpersing van heel het land, onder de drukking der militaire bezetting en der dictatuur van de vertegenwoordigers. Het moet niet uitloopen op de uitbuiting, doch op de volledige uitputting der natie. Het velt den boom neder om de vrucht, en de onbezonnenheid waarvan het in zijn wreedheid blijk geeft, laat zich ongetwijfeld maar verklaren door de onzekerheid, waarin men op het oogenblik zijner afkondiging nog was omtrent het België beschoren lot. De krijgsverrichtingen waren nog niet geëindigd. Hoe zouden deze afloopen? Den 20n Juli had Carnot namens het Comiteit voor Openbaar Welzijn de vertegenwoordigers geschreven, dat van de Nederlanden | |
[pagina 65]
| |
niets anders hoefde behouden ‘dan het deel dat ons eigen grens kan verzekeren... derwijze dat Antwerpen en Namen onze beide steunpunten zijn’Ga naar voetnoot(1). Geenerlei reden bestond dus om een grondgebied te sparen, dat slechts een militaire grensstreek zou worden. De hulpbronnen ten behoeve van de legers en van de schatkist der Republiek, welke het bevatte, dienden dus ten spoedigste weggenomen. Doch het personeel ontbrak om dit grondgebied te bedwingen en te brandschatten. Er viel niet aan te denken, de Belgen te vragen om mede te werken aan den ondergang en de inlijving van hun vaderland. De Vonckistische burgers, die, na Jemappes, Dumouriez hun hulp hadden geboden, proefden nu, vol wrevel, een bittere ontgoocheling. In hun plaats boden zich slechts een kleine groep ‘sansculottes’ aan, die achter de legers in het land teruggekeerd waren of die zich, gedurende de Oostenrijksche restauratie, verscholen hadden tot de terugkomst der Franschen. Door de ballingschap verbitterd of belust op weerwraak, waren zij tot alles bereid, en hun door wrok aangezweepte politieke hartstochten hitsten hen tegen hun landgenooten op, die voor hen nog slechts vijanden waren. Hun zaak versmolt zich met die van den vreemdeling; zooweel uit belang als uit overtuiging, begrepen zij voor België geen betere toekomst dan zijn opslorping en zijn omvorming door het republikeinsch Frankrijk. Naast de overwinnaars, zetelden zij in de Toezichtscomiteiten, in de Volksmaatschappijen, gretig naar gezag en vol hoop, aristocraten, priesters en rijken voor hen te zien beven. Private veeten, familie- of gebuurtenijd brachten nog het hunne bij, om het geweld van velen aan te wakkeren. Over het algemeen waren die oudvervolgden veel harteloozer voor hun medeburgers dan de Franschen zelf. Doch, ter uitzondering van Luik, van de streek van Franchimont, van Bergen en van Gent, was hun aantal waarlijk al te gering om al het werk te verrichten. Gewezen bedienden der Staten of der Justitieraden werden opgeëischt, onder de bedreiging ‘als verdacht beschouwd en volgens de | |
[pagina 66]
| |
revolutionnaire wetten behandeld te worden’. Vooral uit Frankrijk moesten tal van hulpbedienden geroepen worden. De tijd ontbrak om zich van hun zedelijkheid of hun bevoegdheid te vergewissen. Allen die zich aanboden, werden aanvaard en de gelegenheid om deel te nemen aan de rooverij was al te schoon, dan dat dadelijk geen janhagel van avonturiers en schurken over België viel. Zij vervulden de bureelen van de commissie voor de legers en van die voor den vervoerdienst, vooral die van het handelsagentschap, dat belast was, alle levensmiddelen, voortbrengselen van den bodem en fabrikaten, die de inwoners niet volstrekt onontbeerlijk waren, aan te slaan en naar Frankrijk te zenden. Van toen af wordt de exploitatie des lands een echte plundering. De roofzucht der klerken is des te schaamteloozer daar zij van straffeloosheid verzekerd zijn. Wie zou immers klacht durven indienen, als het minste vermoeden volstaat om als verdachte aangeteekend te worden en op bevel der Volksmaatschappijen aangehouden en in de gevangenis geworpen te worden? Des te rijker men is, des te meer is men blootgesteld. Heeft de reactie van thermidor een einde aan het schrikbewind gesteld, toch blijft zij de demagogen vleien. Den 1n Ocober betoogt het comiteit der belastingen van Brussel, dat ‘het doel van het republicanisme is, de fortuinen gelijk te maken, ten einde de aristocratie der rijkdommen zooveel mogelijk te doen verdwijnen’. En door rijkdom moest vooral verstaan worden, zegde het, de rijkdom die voortkomt ‘uit het toeval’, wil zeggen uit geboorte of uit privilege en geenszins dien, welke uit het werk of het talent voortspruitGa naar voetnoot(1). Dus, terwijl de belasting die klasse van opkomelingen en kapitalisten zou sparen, die behendig uit de Revolutie voordeel gehaald had om fortuin te maken, zou zij loodzwaar op den adel en de geestelijkheid drukken. Overigens kwam het anti-clericalisme opnieuw te voorschijn met het Jacobinisme. De Kerk was immers de steunpilaar van het Oud Stelsel. | |
[pagina 67]
| |
Reeds in September, vroeg de Volksmaatschappij te Brussel, dat al de priesters binnen het etmaal uitgedreven werden. Te Bergen liet de revolutionnaire rechtbank ‘om de republikeinsche patriotten te behagen’, een Dominicaner monnik doodschieten omdat hij, onder de Oostenrijksche restauratie, ‘de verheerlijking van Lodewijk XVI, martelaar, had laten drukken’Ga naar voetnoot(1). Doch al die ambtsmisdrijven en gewelddaden zouden op den duur de Republiek compromitteeren. Zij ontrustten dadelijk de commissarissenGa naar voetnoot(2). Reeds op 22 Augustus kloegen zij bij het Comiteit voor Openbaar Welzijn de schanddaden van het handelsagentschap aan. Zij waren verontwaardigd te zien dat, onder voorwendsel van patriotisme, maar al te veel lieden ‘naar postjes en naar geld’ uitzagen. Zij begonnen de overdrijvingen en de onwettige handelingen van de Volksmaatschappijen te beteugelen; den 13n September deden zij die van Brussel sluiten ter oorzake van de ‘onruststokende verklaringen’ die er gedaan werden. Zoo zij aanrieden, ‘de rijken en de geestelijken te doen bloeden, door hun beurs aan te pakken’, verstonden zij niet dat de personen vervolgd werden, noch dat het volk in zijn ‘godsdienstige vooroordeelen’ gekwetst werd. Bovendien maken de legers zulke vorderingen, dat de Belgen de hoop niet meer koesteren weder onder het juk ‘hunner voormalige beheerschers’ te komen. Nu hoeft men ze tot zich over te halen, des te meer daar aan de verovering van hun land niet meer te twijfelen is. Reeds op 8 November, besluit het Comiteit voor Openbaar Welzijn er toe, het régime te verzachten. Het geeft de vertegenwoordigers het bevel de revolutionnaire Comiteiten te ontbinden, de willekeurige aanhoudingen te verbieden en zich | |
[pagina 68]
| |
te beijveren de Republiek te doen liefhebben, ‘door een regeering der rechtvaardigheid’Ga naar voetnoot(1). Een geregeld bestuur begint nu de in der haast aaneengeflanste eerste inrichting te vervangen. Den 15n October hebben de vertegenwoordigers in België arrondissementsbesturen ingesteld, die de oude Staten moeten vervangen. Elke provincie heeft er een, dat uit zes leden bestaat. Voor het overige wordt een door de krijgsbehoeften noodzakelijk gemaakte nieuwigheid ingevoerd: het land wordt in twee algemeene besturen verdeeld; het eerste is gevestigd te Brussel voor het grondgebied dezerzijds de Maas, het ander werkt te Aken, voor de Overmasche streken. Het spreekt van zelf dat het door de vertegenwoordigers gekozen personeel der besturen samengesteld is uit Franschen of uit Franschgezinde Belgen: Delneufcourt te Bergen, Meyer te Gent, de Deurwardere te Brugge, Lambrechts te Brussel, Metdepenningen te Antwerpen, enz. Van toen af, wordt de drukking minder hevig. Den 16n November is het vrij verkeer gedeeltelijk met Frankrijk heropend; denzelfden dag wordt het handelsagentschap afgeschaft ter oorzake van de geldverduisteringen van verscheidene zijner bedienden. Vervolgens wordt de post vrij verklaard (13 Januari 1795) en onttrokken aan de bewaking der Toezichtscomiteiten, die op hun beurt afgeschaft worden (11 Februari), evenzoo als de maximum-prijzen. De gijzelaars worden worden terug in vrijheid gesteld. De gemeentebesturen worden belast met de algemeene veiligheid en moeten hun inkomsten in de krijgskassen niet meer storten (23 Februari, 21 Augustus). Den 13nMaart worden maatregelen uitgevaardigd tegen de bedienden der Republiek, ‘die van hun macht misbruik maakten om hun hebzucht te voldoen of de rechtschapenheid der regeering in verdenking te brengen’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 69]
| |
Terwijl het stelsel verzacht wordt, wordt het land ingewijd in de ‘weldaden der Revolutie’. In zake nieuwigheden, had men het allereerst slechts de exceptie-rechtbanken, de assignaten en de maximum-prijzen opgelegd. Nu wordt het tijd, een voor de Republiek bestemd volk op een moderne leest te snoeien. Den 16n November 1794 wordt het burgerlijk huwelijk ingesteld voor ‘degenen die het willen’, en daags nadien worden in België's gemeen recht tal van hervormingen opgenomen, ‘welke de philosophie vergt’. Foltering, verbanning, galeien worden uit den tekst der costumen geschrapt. De ter dood veroordeelden zullen doodgeschoten worden, ten ware de magistraten ‘het gebruik van de in Frankrijk gebezigde straftoestellen verkozen’Ga naar voetnoot(1). Den 1n Maart 1795 wordt ‘het heilzaam stelsel der gezworenen’ ingevoerd, en, den 21n Maart, worden de gemeentebesturen belast met het toezicht over de openbare weldadigheid. De economische exploitatie wordt verzacht. De belastingen mogen betaald worden voor de helft met assignaten, voor de helft met klinkende munt. De niet voor het leger bestemde opeischingen worden afgeschaft, en de boeten, opgeloopen voor achterstel in het betalen der belastingen, worden kwijtgescholden. De geestelijkheid zelf wordt minder streng behandeld. Er wordt niet nauw gelet op de toepassing der verordeningen die haar verplichten de klokken in te leveren en de processiën verbieden buiten de kerken te komen. Zoo men niet aarzelt ze te vernederen, zoo, bij voorbeeld, haar den 6n April 1795 bevolen wordt, van den kansel een verklaring af te lezen, waarin het volk het slachtoffer van de hooge waardigheidsbekleeders wordt geheeten, dan toch heeft zij geen vervolging meer te vreezen. Als zij maar haar aandeel in de belastingen betaalt, wordt zij niet ontrust. Het beslag, in den beginne op haar eigendommen gelegd, zal nog slechts de kloosters treffen waarvan de helft der leden plus één, zullen uitgeweken zijn. Hoe drukkend het stelsel nog zij, dan toch is het niet meer wreedaardigGa naar voetnoot(2). Bij den aanvang der verovering, waren | |
[pagina 70]
| |
Oostenrijksche ambtenaars, edelen prelaten, eigenaars, fabrikanten, renteniers op den loop gegaan. Langzamerhand wagen zij het, terug te komen en maken zij meer en meer gebruik van de maatregelen die getroffen werden om hun terugkeer te vergemakkelijken. Feitelijk bleven slechts weinig hardnekkigen in ballingschap leven. De emigratieplaag, die zoo verschrikkelijk en zoo aanhoudend was in Frankrijk, werd België gespaard. Het land heeft slechts luttel soldaten geleverd aan de legers die tegen de Republiek streden. Na een eerste gewaarwording van schrik, begonnen de voormalige bevoorrechten zich te vermannen. En ongetwijfeld was het de zorg voor hun goederen, die hen naar het vaderland terugbracht, doch het blijft niettemin waar, dat zij hun alouden invloed op het volk behielden en zelfs versterkten, door hun plaats in zijn schoot te hernemen en deszelfs lot te deelenGa naar voetnoot(1). Edoch, de toestand des lands scheen hopeloos. Sedert zes jaar leefde het in een staat van standvastige crisis. Verzwakt door de schokken die het achtereenvolgens onderstaan had door de Brabantsche omwenteling, door de Oostenrijksche restauratie, door Dumouriez' verovering en door den terugkeer der keizerlijken, was het door den slag van Fleurus gansch ineengestort. En al ware het steviger geweest, hoe had het ooit een stelsel kunnen verduren dat het weerloos aan het welgevallen des overwinnaars onderwierp? | |
[pagina 71]
| |
De sluiting der grenzen, de opgelegde koers der assignaten, de maximum-prijzen, de opeischingen, de belastingen en de plunderingen hadden de laatste overblijfselen zijner economische bedrijvigheid gesmacht. De zaken lagen stil. De werkhuizen waren gesloten, de markten verlaten. Beurswoeker en smokkelhandel kochten de levensmiddelen op en de ellende des volks steeg door de speculatie welke zij verwekten. Reeds in November, moest de regeering de gemeentebesturen de verplichting opleggen, openbare voorraadschuren in te richten, het vervaardigen van genever en stijfsel te verbieden, het brouwen van bier te beperken. Een vroege en strenge winter verergerde nog de algemeene ellende. In December moesten liefdadigheidswerkhuizen geopend, broodkaarten uitgedeeld worden. Menschen stierven van honger. Onlusten braken in Luxemburg uit. De vertegenwoordigers schreven in Februari 1795, dat ‘België uitgeput is, dat zijn inwoners in vertwijfeling verkeeren’. Het spreekt van zelf, dat werkloozen en landloopers een openbaar gevaar worden: te Verviers schat men, in 1794, dat de stad 5548 onvermogenden bevat op 13,887 inwonersGa naar voetnoot(1). Struikroovers maken de wegen onveilig, dringen in alleenstaande huizen binnen: verhalen van knevelaars, van ‘branders’, van ‘binders’ gaan van mond tot mond over en blijven op den buiten nog lang in het geheugen leven. De volksklasse, waaraan de Revolutie gouden bergen beloofd had, wordt door die ellende natuurlijk het ergst getroffen. Haar geest is zoo slecht, dat de Franschen voor een opstand vreezen. Zij ontrusten zich eveneens over de handelingen ‘van een menigte Oostenrijksche deserteurs, die zich beijveren, onlusten te stoken’Ga naar voetnoot(2). Vergeefs richten zij zich tot de toewijding der Belgen en vermanen zij dezen, opofferingen te doen die hen ‘van de vrijheid en het vertrouwen der Republiek’ waardig maken; niemand luistert naar hen. Onder den prikkel van den honger, wordt de algemeene ontevredenheid meer en meer verditterd. De aan de godsdienstvrijheid gebrachte beperkingen, de onverholen goddeloosheid van sol- | |
[pagina 72]
| |
daten en ambtenaars, de wegneming der schilderijen, boeken, handschriften, de ondereenwerping van alle gewoonten, van alle bestuursgebruiken, de schrik voor de revolutionnaire wetten verontwaardigen, verbitteren en ontrusten tekens de geestelijkheid, den adel, de burgerij, en meteen, de volksmassa, wier meening zij leiden. Hun verzet uit zich, bij gebrek aan andere middelen, door de weigering van openbare ambten te aanvaarden. Daarentegen zijn de Jacobijnen woedend op de vertegenwoordigers, sedert deze een minder strengen maatregel volgen. In het land van Luik, waar zij meer invloed hebben dan elders, weerstaan zij openlijk de maatregelen der besturen en beschuldigen zij hen, de Republiek te verraden ten bate der aristocratenGa naar voetnoot(1). Een angstwekkende vraag verrijst en vermeerdert nog de onrust der gemoederen. Wat zal er gebeuren? Wat zal Frankrijk met België aanvangen? In den beginne had men kunnen meenen dat de Conventie, nadat zij de vroeger door haar verwekte wenschen tot aansluiting aanvaard had, de Belgen als Fransche burgers zou behandelen. Doch de nood deed haar het verleden vergeten. De Republiek had er al te groote behoefte aan, haar verovering te exploiteeren, om zich nog te herinneren, dat zij vroeger dezelve als algeheel deel van haar grondgebied had uitgeroepen. Zij kon ze maar uitplunderen op voorwaarde, haar het genot harer wetten en het voordeel harer nationaliteit te ontzeggen. Vergeefs stuurden de democraten van Henegouw, sedert 1793 ‘departement van Jemappes’ geworden, klacht op klacht naar het Comiteit voor Openbaar Welzijn. Vervolgens wendden zij zich tot de Conventie: ‘Wetgevers, smeekten zij, stelt toch een einde aan dat mengelmoes, dat den openbaren geest doodt’. Mocht het gevaarlijk schijnen, hen in eens deelachtig te maken van al de wetten der Republiek, dat die dan toch geleidelijk toegepast worden; ‘zoo zouden wij evenals zij die de kunst, door een harer wonderen, toelaat het licht der hemelen te zien, straalsgewijs de weldaden der Fransche wet- | |
[pagina 73]
| |
geving ontvangen’Ga naar voetnoot(1). Behoudsgezinden vroegen insgelijks hun inlijving. Hoe vijandig zij de Republiek ook waren, toch verkozen zij door dezelve opgeslorpt te worden, dan langer het stelsel te verdragen, dat zij hun oplegde. Einde Juli 1794 besloten de drie ‘deden’ van Brussel, een ‘plechtige afvaardiging’ naar Parijs te zenden met den wensch des volks om met de Fransche natie vereenigd te worden. Luxemburg, Antwerpen, nog andere steden uitten denzelfden wensch. En toch meldden de vertegenwoordigers, dat de geest te Brussel zeer slecht was en, den 28n October 1794, had men te Antwerpen tachtig gijzelaars moeten nemen en een honderdtal priesters aanhouden. De Conventie was vast besloten België's lot te regelen, zonder de inwoners te rade te gaan. Haar beslissing was van te voren verzekerd. De leerstelling der natuurlijke grenzen, welke de monarchie zoo dikwijls ingeroepen had, werd nu de Ieus der Republiek. Zeldzaam waren zij, die er nog aan dachten, een onafhankelijke republiek samen te stellen niet de Oostenrijksche Nederlanden en het land van Luik. Het imperialisme van thermidor kon met zulk een schuchter ontwerp geen vrede meer hebben; daaraan was overigens de herinnering aan den ‘eerloozen Dumouriez’ verbonden. In België zelf waren de geavanceerde republikeinen er tegen gekant Zij vreesden, dat het land de prooi van het ‘fanatisme’ zou worden, zoo het onafhankelijk werd. Toch valt het niet te betwijfelen, dat, zoo het volk vrijelijk zijn wensch had mogen uiten, het met een overgroote meerderheid tegen de inlijving ware geweest. Doch er hoefde moed om luidop te durven zeggen wat schier iedereen peinsde. Een oudraadsheer van den Souvereinen Raad van Henegouw, A.-P. Raoux, verbrak het algemeen stilzwijgen. In een memorie aan het Comiteit voor Openbaar Welzijn, vreesde hij niet te bevestigen, dat de vier vijfden zijner landgenooten van het Fransch stelsel niet wilden weten. Hoefde er een ander bewijs dan hun weerzin om het ambt van gezworenen of van gemeenteofficieren te aanvaarden? Hadden de | |
[pagina 74]
| |
Belgen niet hun eigen zeden en karakter? Stond de godsvrucht in hun land niet zoozeer in eere als zij veracht was in Franrijk? En was het Oud Stelsel, zooals de Belgen het gekend hadden, niet vrij geweest van de meeste misbruiken, die zijn val bij hun naburen verwekt hadden? Een enkele oplossing was aan te nemen: België tot een zelfstandige republiek te maken, die door een tolverbond aan Frankrijk zou gehecht zijnGa naar voetnoot(1). Doch de beslissing der Conventie was van te voren genomen. Merlin de Douai drukte de meening zijner collega's uit toen hij bevestigde dat, zoo de Belgen het recht hadden Franschen te zijn, Frankrijk er belang bij had België te bezitten. Zoo de Belgen onafhankelijk waren, zouden zij te zwak zijn om als ‘barrière’ te dienen; met Holland vereenigd, zouden zij te sterk zijn. ‘Het is van belang voor de Republiek dat de Belgen maar vrij wezen, in zooverre zij Franschen zijn’. Portiez de l'Oise meende, dat België moest ingelijfd worden om te beletten, dat het in een burgeroorlog geraakte. Het was onnoodig het te raadplegen. ‘Het volk wil steeds het goede, doch ziet dit goede niet altijd in’Ga naar voetnoot(2). En het is al te klaar, dat het heil der Belgen ligt in een vereeniging, die het voor immer tegen nieuwe oorlogen zal vrijwaren. Na een bespreking die twee dagen duurde, ging de Conventie tot de stemming over. Een decreet van October 1795 (9 vendémiaire jaar IV) vereenigde België en het land van Luik met Frankrijk, kende hun inwoners de rechten der Fransche burgers toe, verdeelde hun grondgebied in departementen en schafte de tolgrens af, welke het van Frankrijk scheidde. |
|