Geschiedenis van België. Deel 5
(1929)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendHet einde van het Spaansch stelsel. Het Oostenrijksch stelsel. De Brabantsche omwenteling en de Luiksche omwenteling
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 10]
| |
vrede, die den Kreits van Bourgondië den steun van het Duitsche Rijk ontnamGa naar voetnoot(1), vertrouwde hij toch op de welwillendheid van Ferdinand III. Feitelijk kwamen de oude benden, die deze in Duitschland niet meer noodig had, de sterk gedunde gelederen der ‘natuurlijke Spanjaards’ versterken. Van wege de Vereenigde Provinciën, die de Fransche diplomatie aanzette den oorlog te herbeginnen, was niets te vreezen. De Amsterdamsche kooplieden vroegen slechts rust en deelden geenszins de oorlogszuchtige neigingen van prins Willem II van Oranje, die, overigens, stierf op 6 November 1650, eenige weken na het sluiten van een onnut aanvallend verbond met den allerchristelijksten koning. Ten slotte en vooral, leidde de misnoegdheid, die in Frankrijk sedert lang tegen de politiek van Mazarin gistte, tot de onlusten der Fronde, die de groeikoortsen der regeering van Lodewijk XIV mogen geheeten worden. Nog lange jaren zou het koninkrijk de prooi der burgeroorlogen wezen en, tusschen de tijdelijke zwakheid van zijn stevige inrichting en de uitputting van Spanje stonden de kansen weer gelijk; alzoo bleef de strijd voortduren door de machteloosheid der beide tegenstrevers. Om den doorslag bepaald aan Frankrijk te geven, had Cromwell, door beiden aangezocht, zich ten slotte tegen de Habsburgers moeten verklaren. Aartshertog Leopold, op de beloften van Mazarin's vijanden vertrouwend, viel in de lente van 1649, Frankrijk binnen langs Landrecies. Een omzendbrief, aan al de stadhouders, provoosten en schepenen der op zijn weg gelegen steden en burchten gestuurd, verzekerde dat ‘zijn troepen slechts opmarcheerden om hun geluk alsmede den algemeenen vrede’ te bevorderenGa naar voetnoot(2). Het was als ten tijde van den inval van Alexander Farnese in 1590. Doch de Fronde was zoo dwepend koppig niet als de Ligue. Op het oogenblik zelf, dat Spanje haar ter hulp kwam, verzoenden haar hoofden zich met het Hof. Er was voor den aartshertog geen spraak meer | |
[pagina 11]
| |
van op Parijs te marcheeren. Hij vergenoegde zich tot in Picardië te dringen, terwijl hij Saint-Venant, het fort KnokkeGa naar voetnoot(1) en Ieperen (25 April-10 Mei) heroverde, waarvan de Franschen zich het jaar te voren meester gemaakt hadden, en den graaf van Harcourt dwong de belegering van Kamerijk op te brekenGa naar voetnoot(2). Leopold had het geluk de Fronde met nieuwe kracht te zien optreden, nog vóór het begin van den volgenden veldtocht. Turenne, in de beweging medegesleept, had zich in April 1650 bij het Spaansche leger gevoegd. In gemeen overleg met hem, rukte Leopold over Guise naar Parijs op. Weldra moest hij onverrichter zake den aftocht blazen. De afvalligheid van Turenne, die na in het land van Luik overwinterd te hebben, naar Frankrijk terugkeerde om zich te onderwerpen, werd weldra weder goed gemaakt door het verbond met den prins van Condé. Den 6n November 1651 onderhandelde hij met den katholieken koning, dien hij niet meer zou verlaten tot den vrede der Pyreneeën. De hulp van zulk een man wekte dadelijk de krachtdadigheid der Spanjaards weder op. Winoksbergen en Veurne werden teruggenomen. Vervolgens, terwijl Condé in 1652 Parijs bezette, dwong Fuensaldaña den maarschalk van Estrades in Duinkerken tot capituleeren (16 September). In den winter was Condé, die verplicht geworden was Parijs te ontruimen, naar het Noorden teruggetrokken, onderweg Château-Porcien, Réthel, Sainte-Menehould, Bar-le-Duc bemachtigend; toen voegde hij zijn troepen bij die van Leopold. Doch die Bourbon verstond niet, zich onder den Habsburger te stellen, noch zijn belangen aan die van den katholieken koning te offeren. Reeds in den veldtocht van 1653, terwijl hij bezig was zich ‘een rijk in Argonne te bouwen’, weigert hij op Atrecht te marcheeren en dwingt hij den aartshertog hem te helpen bij de inneming van Rocroi, terwijl Turenne Rethel, Mouson en Sainte-Menehould terugneemt. Doch de Fronde bestaat niet meer. Om ze terug in 't leven | |
[pagina 12]
| |
te roepen, hoefde een groote zegepraal. Nu stemt de prins van Condé er in toe, met de Spanjaards tegen Atrecht op te rukken. Doch Turenne werpt hen achteruit. Alles wat Condé vermag, is den aftocht dekken (Augustus 1654). Terzelfder tijd, verliest hij nog wat hem van zijn stellingen in Argonne overbleef; de Franschen nemen Stenay en Clermont. Gedurende den winter hadden zij aanstalten gemaakt, om zich te Luik te vestigen en, ten einde bisschop Maximiliaan van Beieren te beletten met hen te onderhandelen, had Leopold, den 17n Maart, de onzijdigheid van het prinsdom moeten erkennen. De knevelarijen van den hertog van Lotharingen in Haspengouw, die de Luikenaars verbitterden, hadden ruimschoots tot hun toenadering tot Frankrijk bijgedragen. 't Was een reden te meer, om den aartshertog te doen besluiten dien lastigen, sedert lang verachten helper te laten aanhouden, en hem gevankelijk naar Toledo te doen overbrengen (25 Februari)Ga naar voetnoot(1). Met het jaar 1655 viel alles tegen. Turenne verovert achtereenvolgens Landrecies, Condé, Saint-Ghislain. De Lotharinger troepen loopen naar Frankrijk over. En Cromwell, met wien de Madridsche regeering sedert lang een verbond wenscht te sluiten, verzoent zich met Mazarin (3 November), zendt een vloot om de Antilles te verwoesten, ten einde den katholieken koning tot het uiterste te drijven, zoodat hij hem den oorlog moet verklaren. Philips IV hoopte zijn zaken in orde te brengen door het personeel te Brussel te vervangen. Graaf van Fuensaldaña, dien Condé niet kon uitstaan, werd teruggeroepen. Aartshertog Leopold, ziek en moede van een vruchteloozen strijd, kreeg oorlof om naar Oostenrijk te vertrekken. In Mei 1656 kwam don Juan, natuurlijke zoon des konings, hem vervangen als landvoogd en kapitein-generaal, bijgestaan door den markies van Caracena, landvoogd van het Milaneesche. Het leger maakte nog tamelijk goed figuur met zijn 11.000 voetknechten en zijn 12.000 ruiters, en, onder zijn nieuwe aanvoerders, scheen het in den beginne den tegenspoed te zullen bezweren. In de maand Juli dwingt het | |
[pagina 13]
| |
Turenne de belegering van Valencijn haastig op te breken en naar Le Quesnoy terug te trekken. In der waarheid dorst het hem niet achternazitten en bepaalde het er zich bij, de stad Condé te hernemen. Niettemin schonk dit wapenfeit nieuwen moed. Sanderus bezong het, als een groote overwinning, in Latijnsche verzen. Het zou geen tegenhanger hebben. Het uitdrukkelijk verbond tusschen Frankrijk en Engeland, van 23 Maart 1657, zou het einde bespoedigen. Vergeefs legden de onderrichtinger don Juan op te trachten den steun van het Duitsche Rijk te verwerven, tweedracht te zaaien tusschen de Vereenigde Provinciën en Cromwell, en tegen dezen laatste de aanhangers van Karel II op te hitsen. Keizer Ferdinand stierf op 2 April 1657 en zijn opvolger, Leopold I, beloofde, onder den drang van Frankrijk, niet in de Nederlanden te zullen ingrijpen. In Holland had Jan de Witt den vrede met Cromwell gesloten (Mei 1657), weshalve hij de strengste onzijdigheid bewaarde. De ontmoedigde Engelsche koningsgezinden verroerden niet. De veldtocht van 1657 kondigde zich dan ook onder des te treuriger vooruitzichten aan, daar tusschen den onhandelbaren Condé en den hoogmoedigen don Juan dadelijk een openlijke vijandschap ontstaan was. Men slaagde er wel in, Saint-Ghislain terug te nemen (7 Maart) en Turenne, die Kamerijk bedreigde, achteruit te drijven, doch die voordeelen konden de verliezen niet vergoeden, welke de dubbele aanval der Franschen den Spanjaards toebracht. In het Oosten namen zij Montmédy (6 Augustus) en in het Westen Saint-Venant (27 Augustus) en Mardyck (3 October), welke zij aan hun Engelsche bondgenooten overgaven in afwachting dat zij hun Duinkerken konden bieden, wiens afstand bepaald was in het met Cromwell onderteekend verdrag. Reeds in de lente van het jaar 1658 omsingelde Turenne de stad, terwijl een Engelsche vloot in haar reede kwam liggen. Don Juan was besloten al zijn krachten te wagen tot het verdedigen dier nauwelijks herwonnen, voortreffelijke haven, wier onversaagde vrijbuiters een oorlogsvloot waard waren. Hij vroeg buitengewone toelagen aan de Staten der provinciën, deed dringend beroep op hun katholiek geloof, | |
[pagina 14]
| |
sprak hun van Frankrijk, ‘door macht en belangen vereenigd met de Engelschen, die den eenigen waren godsdienst in den oorlog wikkelden en die samen met hetzelve zegepralen voorbereiden, welke zij met de ketterij zullen bekronen’Ga naar voetnoot(1). De slag, welken hij op 14 Juni aan Turenne in de Duinen bood, eindigde met een afgrijselijken aftocht. Condé redde de overblijfselen van het leger. Doch de weerstand was voortaan onmogelijk geworden. Op 23 Juni opende Duinkerken zijn poorten en ontving het Engelsch garnizoen, dat het slechts in 1662 verlaten zou. Vervolgens vooruitrukkend, nam Turenne schier zonder slag of stoot Winoksbergen (1 Juli), Veurne (3 Juli), Diksmuide (6 Juli), Gravelingen (27 Augustus); de Leie afmarcheerend, nam hij op de Schelde Gaver en Oudenaarde (9 September), van waar hij naar de kust afzakte en Ieperen deed capituleeren (25 September), terwijl hij den veldtocht eindigde door de inneming van Komen, Geeraardsbergen en Ninove. Spanje's zaak was verloren. De onderhandelingen, die sedert meer dan twee jaar tusschen de tegenstrevers hangende waren, leidden ten slotte naar den op 7 November 1659 gesloten vrede der PyreneeënGa naar voetnoot(2). Lodewijk XVI werd de schoonzoon van Philips IV en het schitterend vooruitzicht van de Spaansche erflating opende zich vóór hem. Hij mocht tijdelijk gematigdheid voorwenden. De meeste der in de Nederlanden gemaakte veroveringen werden teruggegeven. Frankrijk vergenoegde zich, de sedert Karel V ongeschonden gebleven grens op heel haar lengte te besnoeien. Het trad in het bezit van Artesië, - ter uitzondering van Sint-Omaars en van Aire, - van Gravelingen, van Saint-Venant en van Bourbourg in Vlaanderen, van Landrecies, van Le Quesnoy, van Avesnes in Henegouw, van Diedenhoven, van Montmédy, van Damvillers, van Ivoy, van Chauvency en van Marville in Luxemburg, en ten slotte van de beide vestingen van Philippeville en Mariembourg, wier namen als een bittere herinnering waren aan den tijd der roem- | |
[pagina 15]
| |
rijke gebeurtenissen van Maria van Hongarije en van Philips II. | |
II.Toen Mazarin over den vrede der Pyreneeën onderhandelde met don Lodewijk de Haro, had hij blijkbaar het onmiddellijk voordeel van Frankrijk geofferd aan de dynastische toekomst van de Bourbon's. Nooit zou zich, voor dit land, een zoo gunstige gelegenheid aanbieden om zijn bezittingen te vergrooten, om de bekkens van Schelde en Maas binnen zijn grenzen te brengen, om Parijs te beschutten tegen het bolwerk der Nederlanden. Noch Engeland, noch het Duitsche Rijk konden er zich tegen verzetten, daar Frankrijk ten koste van Duinkerken het bondgenootschap van het eerste gekocht, en de onzijdigheid van het tweede verzekerd had door de oprichting van de Rijn-ligue (Augustus 1658), welke volkomen onder den invloed van Lodewijk XIV stond. De wanordelijke vlucht van het Spaansche leger na den slag der Duinen had plotseling zijn zwakheid verraden, welke een door een roemvol verleden onderhouden illusie langen tijd verborgen had. En die zwakheid deed des te geweldiger de macht blijken van Frankrijk, dat nu rondom zijn jongen koning geschaard stond, dat door zijn zegepralen opgewonden was, dat blijkbaar bereid was, met een geestdrift waarin evenveel dynastisch als nationaal gevoel stak, nieuwe ondernemingen aan te vatten. Doch een wakkere en oplettende getuige, de republiek der Vereenigde Provinciën, zou voortaan zijn vorderingen nagaan. Wat zou er van haar worden, zoo zij Frankrijk tot nabuur kreeg? Was het niet blijkbaar, dat dit allerminstens leiden zou tot de verscheuring van het verdrag van Munster, tot de opening van de Schelde en tot de verdwijning van de veiligheid, veroverd na een tachtigjarigen oorlog waarvan Amsterdam's voorspoed de belooning was geweest, belooning welke de Calvinisten bovendien beschouwden als een zegen van God aan de overwinnaars van het pausdom? Het was een onverhoopt geluk geweest, dat Lodewijk XIV zijn huwe- | |
[pagina 16]
| |
lijk met de infante Maria-Theresia verkozen had boven de inlijving van de Nederlanden. Doch het was maar al te duidelijk, dat de vrede der Pyreneeën niet langer zou duren dan een wapenstilstand, dat de koning van Frankrijk geenerlei rekening houden zou met de verzaking zijner vrouw aan de Spaansche nalatenschap, dat de strijd tusschen de huizen Bourbon en Habsburg onvermijdelijk zou herbeginnen en wèl in de reeds besnoeide Nederlanden, welke niet in staat zouden wezen zich tegen een nieuwen inval te verzetten. Dit was het eenparig gevoelen in de Republiek, weshalve de grootpensionaris Jan de Witt, wiens helder en vastberaden genie de eerste hinderpalen zou opwerpen tegen den zegevierenden marsch van Lodewijk XIV, twintig jaar lang aan het bewind kon blijven. Frankrijk en Spanje kenden die stemming. Zij wisten heel goed, dat de onzijdigheid der Republiek tijdens den oorlog geen andere reden had dan haar wensch, beiden tot haar eigen voordeel te zien verzwakken. In 1653 had de Witt geweigerd met Mazarin te spreken over een ontwerp van verdeeling van de Nederlanden. In 1656 had hij, zonder zich te verbinden, den Spaanschen ambassadeur in Holland aanhoord, die trachtte hem te winnen voor een samenwerking tot verdediging van België, ‘vaste barrière’ en vesting tegen de heerschzuchtige plannen van Frankrijk. En, terwijl don Esteban de Camarra aldus sprak, vertolkte hij de eigen denkbeelden van den grootpensionaris. Doch het oogenblik was niet gekomen, om dezelve te verwezenlijken. De strijd bleef onbeslist en het was onnoodig last te zoeken met Frankrijk, dat nog niet te duchten was. Twee jaar later werd dit wèl het geval, en terstond ontrust zulks de Witt. Nu leent hij het oor aan de voorstellen van Mazarin die, Richelieu's plan van 1635 hervattend, spreekt van de Nederlanden in te richten als onzijdige republiek, tusschen Frankrijk en de Vereenigde ProvinciënGa naar voetnoot(1). Het uitgangspunt van de verwezenlijking van het plan zou een in de Belgische provinciën tegen Spanje verwekte opstand zijn. En mogelijk stonden de onlusten, die in October | |
[pagina 17]
| |
1658 te Antwerpen uitbraken en Philips IV erg ontrustten, met dat ontwerp in verbandGa naar voetnoot(1). Overigens beoogden Mazarin's onderhandelingen niets anders dan Holland gerust te stellen. De vrede der Pyreneeën bewees zulks, het jaar nadien. Nu het gevaar nakend was, zou De Witt voor eigen rekening en voor die zijner opvolgers dat denkbeeld van de ‘barrière’ overnemen, waarvoor Spanje en Frankrijk beurtelings zijn hulp aangezocht hadden. In 1660 onderhield hij den gezant van Lodewijk XIV, den graaf van Estrades, over de mogelijkheid van het inrichten van een ‘kantonnement’ der Nederlanden of van hun schenking als huwelijksgift aan Maria-Theresia, die ze als een onderscheiden Staat zou besturen. Dat was overigens, voor het oogenblik, het eenige middel om 's konings inzichten te doorgronden. En juist om dezelve niet te verraden, zette Versailles het gesprek voort. Doch te Brussel is de markies van CaracenaGa naar voetnoot(2), landvoogd ter vervanging van den na den slag der Duinen teruggeroepen don Juan, maar steeds aan 't zoeken naar onvindbare hulp. De vrede, in October 1660 door Spanje met Engeland gesloten, heeft den toestand slechts voor korten tijd verbeterd, want in April 1660 heeft Karel II weder den troon der Stuarts beklommen, en een zijner eerste handelingen was, Duinkerken aan Lodewijk XIV te verkoopen (30 October 1662), en dezen aldus een nieuwe en geduchte stelling in de Nederlanden te bezorgen. Om het dreigend gevaar af te wenden, is niets van Madrid te verhopen. De schatkist is zoo ledig, dat Philips IV moest afzien van zijn ontwerp, de regeering der Nederlanden toe te vertrouwen aan aartshertog Sigismund, daar dezes hofhou- | |
[pagina 18]
| |
ding te duur zou kostenGa naar voetnoot(1). In stede van troepen te zenden, vraagt hij er, en in 1661 moeten eenige Waalsche regimenten vertrekken naar den eindeloozen oorlog tegen Portugal. Aan zijn eigen macht of liever aan zijn eigen onmacht overgeleverd, laat Caracena die nog duidelijker blijken door de maatregelen zelven, welke hij moet treffen om die te verhelpen. Hij zendt Stockmans naar Regensburg om voor den Rijksdag de rechten van den Kreits van Bourgondië op de bescherming van het Duitsche Rijk te bepleiten, hoewel Philips II die rechten over het hoofd gezien had, toen de opstandelingen der XVIe eeuw die tegen hem inriepen. Doch het Rijk geeft slechts goede woorden. Op zijn beurt eischt het toelagen voor den oorlog tegen de Turken, en de provinciën weigeren die te betalenGa naar voetnoot(2). Blijkbaar is van dààr niets te verwachten, en dit is een reden te meer om zich, tegenover de Vereenigde Provinciën, tot alles bereid te vertoonen. Door een merkwaardige spotternij der geschiedenis, kunnen de katholieke Nederlanden, juist als zij zich, in navolging van Spanje, onder de bescherming der Onbevlekte Ontvangenis stellenGa naar voetnoot(3), elders geen toevlucht meer nemen dan tot de protestantsche republiek. Niets laat de landvoogd na, om dezer welwillendheid te verwerven. De overheden krijgen bevel den ijver te matigen van de pastoors, die enkele Calvinistische gemeenschappen, welke nog aan de grenzen van Limburg bestaan, last aandoenGa naar voetnoot(4). Op 26 December 1661 regelt een overeenkomst de verdeeling van de Overmasche landen tusschen den koning en hun Hoogmogenden gansch ten voordeele dezer laatstenGa naar voetnoot(5) en, in 1664, staat men hun het fort Liefkenshoek vóór Antwerpen af, dat de algeheele | |
[pagina 19]
| |
afsluiting der Schelde voltooitGa naar voetnoot(1). En, niettegenstaande al die toegevingen, weigeren de Vereenigde Provinciën het bondgenootschap met Spanje. Zij wijzen zijn aanzoeken ruw af: bij de minste aangelegenheid schrijft haar zaakgelastigde te Brussel zijn vermaningen in zeer norsche bewoordingenGa naar voetnoot(2). Te midden van al dien kommer, is het te begrijpen, dat men te Brussel niets naliet om alle inwendige moeilijkheden te vermijden. Caracena is de eerste dier nieuwerwetsche Spaansche landvoogden, die niets doen dan onderhandelen en voor de zeer gedunde troepen zorgen, en daaraan al het overige offeren. Als de Staten maar geregeld de belasting toestaan, bemoeit hij zich niet met hun zaken. Sedert het vertrek van don Juan is het uit met de monarchale politiek. De laatste vertegenwoordiger van het koninklijk absolutisme in den Privaten Raad, Hovines, valt in ongenade. Onder zijn opvolger de Paepe en onder al de ‘hoofden en voorzitters’ die tot het einde der XVIIe eeuw zullen volgen, wordt over de privileges niet meer getwist, en wordt er voor gezorgd, dat de toestand, die reeds van jaar tot jaar verslecht, niet nog door misnoegdheid van het volk verergert. De markies van Castel Rodrigo, die Caracena in October 1664 kwam vervangen, kon, niettegenstaande zijn ijver en zijn krachtdadigheid, er niet in slagen dien te verbeteren. Hij was vooreerst een echte Spanjaard, groote vijand van Frankrijk, en die zich sterk maakte, de lieden der Nederlanden weldra de ‘golille’ te zullen doen dragen en hun de Parijsche modes te ontwennen. Hij was te Madrid bekend als een behendig staatsman en, als het slechts aan hem gelegen had, was heel Europa in een ommezien tegen Lodewijk XIV opgestaan. Doch de wanverhouding tusschen den omvang zijner plannen en de schraalheid zijner hulpmiddelen was te groot. De Belgen zegden van dien grooten planenmaker, dat hij een voortreffelijk landvoogd zou geweest | |
[pagina 20]
| |
zijn in de Republiek van PlatoGa naar voetnoot(1). Waren zij met de Castiliaansche letterkunde bekend geweest, dan hadden zij hem vergeleken met don Quichotte. De dood van Philips IV, op 17 September 1665, maakte de gevreesde ramp nog dreigender. Sedert 1662, had Lodewijk XIV in het door eenige costumen van Brabant toegepast devolutierecht een voorwendsel gevonden om een schijn van rechtsgeldigheid te geven aan de inbezitneming van een goed deel der Nederlanden in naam der koningin, terstond na den dood van den koning van SpanjeGa naar voetnoot(2). Om die thesis te verdedigen, diende, wel is waar, het openbaar recht met het privaat recht verward. Doch had niet, in de XIVe eeuw, een dergelijke verwarring toegelaten, zegevierend de Salische wet in te roepen tegen de aanspraken van den koning van Engeland op den Franschen troon? De verzoeking om hetzelfde te doen was des te grooter, daar men wel wist, dat zij nu tot geen nieuwen Honderdjarigen oorlog zou leiden. Terwijl de Fransche rechtsgeleerden arbeidden aan het Traité des droits de la Reine; en Stockmans daarvan de weerlegging opmaakteGa naar voetnoot(3), versterkte Castel Rodrigo de grens. Hij beval den loop van de Leie van onder de muren van Saint-Venant af te leiden, liet de vestingen van Namen en Kamerijk herstellen, richtte op de Samber, in het dorp Car- | |
[pagina 21]
| |
noy, een nieuw exercitieplein op, dat hij trotsch den naam van Charleroi gaf, ter eere van het ziekelijk kindje (Karel II), aan hetwelk het oneindig Spaansch erf te beurt gevallen was. Doch hij voelde wel, dat achter die grootsche aardewerken een stevig leger had moeten staan en hij beschikte nauwelijks over 20.000 man; en dan nog kon hij die niet betalen, want de regeering zat er krap bij. Sedert 1660 vergenoegt men zich er niet meer mede, het domein te verpanden: men verkoopt het bij partijenGa naar voetnoot(1). In 1664 moest men, zuinigheidshalve, tal van ambtenaars wegzendenGa naar voetnoot(2) In 1667 waren de uit Madrid gezonden toelagen nauwelijks toereikend voor het honderdste der loopende behoeften. Vlaanderen verklaart geen 1200 gulden te kunnen vinden voor het onderhoud van eenige onlangs aangekomen Italiaansche soldatenGa naar voetnoot(3). Het volk is ‘zoo ontmoedigd, dat men op hetzelve niet rekenen mag’. Doch gelukkiglijk barstte de oorlog uit tusschen Engeland en de Vereenigde Provinciën (Maart 1665), en de koning van Frankrijk, sedert 1662 met dezelven verbonden, is verplicht ze te verdedigen. Spanje had dit buitenkansje moeten ten nutte maken en tot de Hollanders toetreden. Doch de regeering der regentes, Maria-Anna van Oostenrijk, is in slaap gesust door de behendige diplomatie van Lionne. Zij luistert niet naar de wanhoopskreten van Castel Rodrigo, die een leger van 50.000 man in Picardië ziet verzamelen en met schitterende wapenschouwingen den veldtocht inzetten. Den 7n Mei 1667, laat Lodewijk XIV zijn Traité des droits de la Reine très chrétienne te Madrid afgeven. Hij eischt als hem toebehoorende: Brabant, Antwerpen, Limburg, Mechelen, Gelderland, Namen, Kamerijk, Henegouw, wat nog blijft van Artesië, een derde van Luxemburg, en, den 24n, overschrijden zijn troepen de grens, zonder oorlogsverklaring. Castel Rodrigo denkt er geen oogenblik aan, hun het | |
[pagina 22]
| |
hoofd te bieden. Hij begint den veldtocht, ‘zooals overwonnelingen hem gewoonlijk eindigen’Ga naar voetnoot(1), door de plaatsen op te blazen welke hij niet kan verdedigen: La Bassée, Condé, Armentières, Saint-Ghislain, ja de nog niet gedroogde muren van Charleroi. Hij wijkt terug naar Brussel met zijn weinige regimenten en geeft den 29n Mei een manifest tegen den overweldiger uitGa naar voetnoot(2). Om dezes vooruitgang te stuiten, laat hij de wegen afsnijden, de bruggen vernielen, de molenijzers wegnemen, de vijandelijke kolommen bestoken en haar konvooien aanvallen. Den 8n Juni belooft hij aan allen, die als ‘partisans’ zullen strijden, adelbrieven met vrijstelling van belastingen en vrijwaart hij het bezit van den gemaakten buit. Hij tracht troepen in de provinciën te lichten, 12.000 manschappen in Vlaanderen, 2.400 in het Naamsche. Ondertusschen smeekt de regentes, uit Madrid, haar onderdanen een laatste inspanning te beproeven, ten einde ‘vlugge en doelmatige middelen te vinden om aan den zoo verrassenden aanslag van den koning van Frankrijk te weerstaan’, met belofte ‘van tijd tot tijd zooveel steun en bijstand te zullen zenden als zij kan’Ga naar voetnoot(3). Terwijl zij aldus haar nood bekende, ontrolde de door Turenne knap voorbereide inval zich als een statige parademarsch rondom de zegevierende intrede van den koning en de koningin in hun nieuwe bezitting. De hofdames volgden de troepen in staatsiewagens. Vander Meulen toekende de belegeringen der vestingen, welke hij bij zijn terugkeer zou schilderen met die vernuftige kunst, welke ons het tafereel van dien wonderlijken veldtocht bewaarde. De troepen hoefden zich slechts te vertoonen, en de steden openden haar poorten. Winoksbergen geeft zich over den 5n Juni, Veurne den 12n, Doornijk den 24n, Dowaai den 6n Juli, Kamerijk den 18n, Oudenaarde den 31n. Men maakt slechts loopgraven vóór de vestingen ‘om de eer der slotvoogden te redden’. Dendermonde, alleen, door de wateren omringd, maakte aanstalten tot verzet. Doch voor zoo iets zou het leger zijn | |
[pagina 23]
| |
marsch niet onderbreken. Turenne drong niet aan en rukte op Rijsel. Het was de eerste door Vauban bewerkte belegering en zij duurde slechts enkele dagen. Een verrassing, welke Castel Rodrigo door Marsin tegen de Fransche liniën liet beproeven, mislukte. De capitulatie der plaats werd den 17n Augustus geteekend. Men nam nog Aalst, vervolgens kantonneerde men de troepen voor den winter, in het land van Gent en van Brugge. Doch de Vereenigde Provinciën welke, in het begin harer krijgsverrichtingen tegen Engeland, belemmeringen hadden ondervonden, dwongen dit land tot het sluiten van den vrede, door de stoutmoedige beschieting van Chatam (31 Juli 1667). Thans dachten zij nog slechts aan het versterken van haar wankelende ‘barrière’, en Jan De Witt werkte daaraan met koortsigen ijver. Reeds in het begin van 1668, waren de Republiek, Engeland en Zweden tegen Frankrijk verbonden. De keizer ware gevolgd, zoo Lodewijk XIV zich niet met hem verstaan had (20 Januari) voor de mogelijke verdeeling der Spaansche monarchie. Hij behield zich onder meer voor, de Nederlanden en het Vrijgraafschap, waarvan Condé zich in veertien dagen meester maakte, van 5n tot 19n Februari. Overigens was hij voor het oogenblik besloten niet verder te gaan. Reeds op 15 April was hij met de drie verbonden mogendheden overeengekomen. Men gaf Spanje de ‘keus’, ofwel Luxemburg en het Vrijgraafschap af te staan, of een nieuwe grens in Artesië, in Vlaanderen en in Henegouw aan te nemen. Spanje onderwierp zich. Het verdrag van Aken van 2 Mei 1668 gaf den allerchristelijksten koning Charleroi, Binche, Ath, Dowaai met het fort van de Scarpe, Doornijk, Oudenaarde, Rijsel, Armentières, Kortrijk, Winoksbergen en Veurne, met hunne baljuwschappen, grondgebieden, heerlijkheden en aanhoorighedenGa naar voetnoot(1). Voor de tweede maal was de rust in Europa hersteld door de afbrokkeling der Nederlanden. Doch wat daarvan overbleef, werd voortaan vertrouwd aan de hoede der mogendheden, die door Spanje den vrede lieten betalen, dien zij van Frankrijk gekocht hadden. | |
[pagina 24]
| |
Die vrede was overigens zeer broos; een eenvoudige blik op de door Lodewijk XIV gevorderde grens liet zulks blijken. Want die zaagvormige grens, met punten diep in het Spaansch grondgebied dringend, is in werkelijkheid een oorlogsgrens en lijkt schier op een vóór den vijand getrokken schanslinie. In schijn, heeft de koning van Frankrijk zich verschillende vestingen dooreen laten geven; in werkelijkheid, heeft hij ze oordeelkundig gekozen om door dezelve al de overgangen van rivieren te beheerschen: dien der Samber door Charleroi, dien der Schelde door Oudenaarde, dien der Leie door Kortrijk. En zijn stelling is des te dreigender, daar hij achter die bruggenhoofden met koortsachtige bedrijvigheid werkt om zijn buit in te richten en te versterken. Terwijl hij de intendance van Kust-Vlaanderen en den souvereinen Raad van Doornijk instelt, laat hij door Vauban die prachtige vestingen bouwen, welke Louvois geestdriftig boven die der Romeinen stelt en die, in den nog verwijderden tijd van grooten tegenspoed, Frankrijk voor den inval zullen behoeden. Duinkerken wordt van bolwerken voorzien, een schier onneembare citadel wordt aan Rijsel's omheining toegevoegd, statige kazernen en een kanongieterij verrijzen te Dowaai. Tegenover die machtsuiting, is de ellende der Spanjaards des te jammerlijker. De Nederlanden hadden meer geleden onder den pas geëindigden veldtocht, dan gedurende den eindeloozen laatsten oorlog. De reden hiervan is dat, tot dan toe, de legers langzaam marcheerden, aan de vestingen bleven vertoeven en slechts dezer onmiddellijke omgeving verwoestten, om weldra hun winterkwartieren te betrekken. Nu heeft men het land stelselmatig gebrandschat en op hetzelve al de kosten der verovering gelegd. Louvois beveelt de bosschen der monniken te laten kappen, ‘daar die lieden onnut, en meestendeels onze vijanden genegen zijn’Ga naar voetnoot(1). Hij laat de goederen der adellijke familiën verwoesten, in de hoop ze aldus te noodzaken, de partij van Frankrijk te kiezen. Hij vertrouwt slechts op de macht en spot met degenen die vinden, dat hij verkeerd handelt, met ‘de Vlamingen te ergeren, door hen eerst te bedwelmen en hun gee- | |
[pagina 25]
| |
nerlei schijn van vrijheid, noch hoop op een gunstige behandeling te laten’Ga naar voetnoot(1). ‘De ervaring heeft ons te onzen koste onderwezen’, zegt hij, en er valt niet meer aan te denken ‘Vlaanderen te winnen, zonder troepen noch kanonnen, door te onderhandelen met monniken en privileges te verleenen’Ga naar voetnoot(2). De onmeedoogende opeischingen doen dan ook de boeren bij de nadering der troepen naar de bosschen vluchten. Benden moeten zeer ver gestuurd worden om geld te vinden. Men gaat tot in het land van Waas brandschatten en de vrede is pas geteekend, of de hertog van Luxemburg, alvorens te vertrekken, palmt nog 500.000 pond in, in Luxemburg, Limburg en Gelderland. Voortaan leeft de regeering, evenals het volk, in den schrik voor de Franschen, en die schrik wordt nog versterkt door het bewustzijn van 's lands onmacht. Te Madrid belooft de regentes, dat don Juan weldra zal komen; doch deze wil zich niet noodeloos in de Nederlanden uitputten; hij blijft in Spanje om tegen het Hof te konkelen. En de arme regentes verontschuldigt zich jammerend bij de provinciën, spreekt van haar goede inzichten en haar mislukte toerustingen, ‘dewelke al het geld opgeslorpt hebben, dat te vinden was en welke een inspanning uitmaken, die tot hiertoe niet beproefd werd, zelfs niet onder keizer Karel V’Ga naar voetnoot(3). Niet don Juan, doch de maarschalk van Castilië, don Inigo Fernandez de Velasco y Tovar, komt Castel Rodrigo vervangen. Eilaas! die jichtige grijsaard, die gedurig ziek is en kermt, dat men hem vermoordt als men hem over zaken spreekt, schijnt ‘er behagen in te vinden de dolste onbekwaamheid ten toon te spreiden’Ga naar voetnoot(4). Den weerstand tegenover Frankrijk inrichten, daarvan is geen spraak; niemand denkt er aan of kan er aan denken. Hoogstens wordt, in 1669, de uitvoer verboden van steenkolen, die onmisbaar zijn tot het bakken der steenen voor nieuwe vestingen. En | |
[pagina 26]
| |
nog wordt, bij het eerste dreigement, die maatregel ingetrokkenGa naar voetnoot(1). Hoe zou men zich verdedigen zonder geld? De niet betaalde troepen ontbinden zich in tuchteloosheid. Hun plunderingen zijn in 1670, in Henegouw, zoo talrijk, dat ‘niemand zich nog op weg durft begeven, daar de krijgslieden er benden vormen van veertig tot vijftig man, zelfs met officieren aan 't hoofd, die stelen en plunderen wat zij ontmoeten, de menschen doodend en kwetsend en geweld plegend, zooals door de vijanden zelven nooit gedaan werd’Ga naar voetnoot(2). 't Is dus niet te verwonderen, zoo de schranderste geesten, te Madrid, in de overtuiging dat de monarchie nooit meer de Nederlanden zal kunnen verdedigen, dezelve met Frankrijk zouden willen ruilen tegen Roussillon en Cerdagne. Doch dien ruil zullen de Hollanders en Jan de Witt nooit dulden. Wat van België nog rest, moet met Spanje behouden blijven, om de Vereenigde Provinciën te beschermen. Allerminstens moet men het beproeven, Lodewijk XIV te nopen, het door Richelieu en Mazarin voorgesteld ontwerp van een bufferstaat te verwezenlijken. In 1669 knoopte 's-Gravenhage daaromtrent met Versailles onderhandelingen aan, welke tot het volgend jaar duurden. Doch zij konden niet slagen: de koning hield al de aanspraken staande, die hij namens Maria-Theresia gemaakt had op de bezitting der Nederlanden. Versailles was verontwaardigd over de aanmatiging der Amsterdamsche kooplieden, die al te zeer lieten blijken, dat het hun alleen om de sluiting der Schelde te doen was en dat deze, naar hun gevoelen, ‘over de erfopvolging der koningin moest beslissen en Engeland, Zweden en de vorsten van het Duitsche Rijk moest wapenen’Ga naar voetnoot(3). Pomponne had gelijk, toen hij dit zegde. Inderdaad, de Hollanders dachten geenszins aan een wezenlijke onzijdigheid van België; de rol welke zij hetzelve aanwezen, was die van een kussen, waarop al de stooten van Frankrijk breken zouden. | |
[pagina 27]
| |
III.Terwijl Jan de Witt zich beijverde de inlijving der katholieke Nederlanden te voorkomen, liet Lodewijk XIV zijn diplomatie een zwenking ondergaan, door Holland af te zonderen. Hij had besloten, een kastijding toe te dienen aan de onbeschaamde kruideniers, die zich veroorloofden zijn veroveringen te stuiten en die met hem van souverein tot souverein wilden onderhandelen. Zou bovendien de nederlaag van de Vereenigde Provinciën hem niet bepaald het zoo begeerd bezit van België verzekeren? Hoe zou Spanje er nog kunnen aan denken het te verdedigen, als de reeds op de Zuidergrens zoo stevig ingerichte Fransche legers in het Noorden op de liniën der Waal zouden verschijnen? Sedert 1670 leidt het Kabinet van Versailles den oorlog in door onderhandelingen, die met een meesterlijke behendigheid voortgezet worden. Het scheidt Engeland en Zweden van de Generale Staten af en keert dezelve tegen hen, het verzekert zich de onzijdigheid van den keizer en, door het bondgenootschap met keurvorst. Maximiliaan-Hendrik van Beieren, aartsbisschop van Keulen en bisschop van Luik, bekomt het vrijen toegang tot de Maas en tot den Rijn, wat zal toelaten de Vereenigde Provinciën in den rug aan te vallen, langsheen België, waarop slechts na de zegepraal de hand zal gelegd worden. Jan de Witt, die de helpers, waarop hij meende te mogen tellen, ziet wegsluipen, is wel gedwon gen zich met Spanje te verbinden. Een nieuwe landvoogd, don Juan de Cuniga y Fonseca, graaf van Monterey, heeft pas te Brussel den onbekwamen maarschalk van Castilië vervangen. Tweede zoon van don Louis de Haro, den onderhandelaar van het verdrag der Pyreneeën, is die jonge man van 21 jaar vervuld met de gedachte aan Spanje's vroegere grootheid en vastbesloten zijn plicht te volbrengen. Hij schaft alle onnutte uitgaven af en geeft het voorbeeld van zuinigheid door zelf hoogst eenvoudig te levenGa naar voetnoot(1). Alles wat aan geld overblijft, wordt | |
[pagina 28]
| |
besteed aan de vestingen van Brussel en van Bergen, waaraan sedert 1671 vijfhonderd boeren werken bij diensten van vijf maandenGa naar voetnoot(1). Buiten het land, tracht hij, trots de mislukking zijner voorgangers, de gunst van het Duitsche Rijk te verwerven: van zijn regeering af, heeft de Kreits van Bourgondië een bestendigen afgevaardigde te Regensburg, namelijk raadsheer Lodewijk de Neuveforge, vervolgens zijn zoonGa naar voetnoot(2). Doch hij rekent vooral op Jan de Witt. Reeds in 1670 meldt hij hem wat hij van de ontwerpen des konings weetGa naar voetnoot(3); hij verstaat zich met hem, om de Nederlanden evenals de Vereenigde Provinciën voor den Franschen handel te sluiten en, niettegenstaande de kuiperijen zijner Madridsche vijanden, Castel Rodrigo en don Inigo de Velasco, weet hij het zóó aan te leggen dat, dank zij de ondersteuning van zijn oom, den aartsbisschop van Toledo, don Pascal van Aragon, en van zijn schoonvader, graaf van Ayola, de regentes - die zijn krachtdadigheid moet erkennen en ten slotte overtuigd is dat, in de huidige omstandigheden, alle aarzeling onvermijdelijk België zou doen verliezen, - besluit, op 17 December 1671, een verdedigend bondgenootschap met de Republiek te onderteekenen. Ongelukkiglijk, is de geldnood grooter dan ooit. Monterey is zoo arm, dat hij aan de Neuveforge schrijft, ‘te vermijden zich te uiten, als men hem te Regensburg spreekt over de door den Kreits van Bourgondië te leveren belastingen’Ga naar voetnoot(4); verder meldt hij dat hij, in stede van de aan de Generale Staten beloofde 10.000 man, hun slechts 3000 ruiters kan zenden. De bliksemsnelle inval in de Vereenigde Provinciën door Lodewijk XIV, wiens troepen den 12n Juni 1672 die zelfde | |
[pagina 29]
| |
Ysel overtrokken, waar vroeger met zooveel geluk de pogingen van Spinola getrotseerd werden, veranderde eensklaps den toestand. Den koning worden door de radelooze Hollanders Maastricht, de Rijnsteden, Noord-Brabant aangeboden. Had hij aangenomen, dan ware het gedaan geweest met België, omtrokken en ter zijde aangevallen. Hij weigerde, uit hoogmoed of uit minachting voor de Republiek, en die weigering deed tegen hem den geduchten tegenstrever verrijzen, die van toen af zijn ondergang wilde bewerken. Den 8n Juli benoemden de Generale Staten Willem III tot stadhouder der Republiek; den 20n Augustus worden Jan de Witt en zijn broeder te 's-Gravenhage door het razend gepeupel vermoord. Edoch, de opening der sluizen heeft Holland beveiligd. De aanloop der Franschen is gebroken. Zij blijven verbaasd vóór de strooming staan. Willem bedenkt het ontwerp, hen van hun operatiebasis af te snijden. In November zet hij zich op marsch door de Nederlanden met het inzicht, Charleroi te veroveren en zich daar te vestigen. Monterey zendt hem, onder het bevelhebberschap van Marsin, de weinige bataljons waarover hij beschikt. Hij laat openbare gebeden lezen voor het welslagen der onderneming, tot groote spijt van Lodewijk XIV, ‘die de schrik van Europa meende te zijn’Ga naar voetnoot(1). De prachtige verdediging van Montal verplichtte Willeem overigens den aftocht te blazen, en Monterey bleef voorgoed in de ongunst des konings. Het Hof van Madrid, dat niet in den oorlog wenschte gesleept te worden, keurde schroomvallig den landvoogd af. Het was een onnutte vernedering. Lodewijk XIV wilde zich geen nieuwen vijand op den hals halen, alvorens met de Hollanders gedaan te maken. Hij vergenoegde zich met, het volgend jaar (1673), door België de troepen te sturen, die Maastricht zouden belegeren. Onderweg plunderden zij het land en ontrustten Brussel, doch zij waagden geen aanval. Nauwelijks had Maastricht gecapituleerd (2 Juli 1673), of de oorlog werd algemeen. In Augustus verbonden de keizer en Spanje zich met de Vereenigde Provinciën tegen | |
[pagina 30]
| |
Frankrijk. Mits een hulp van 8000 man, moest Spanje al de grondgebieden heroveren, welke het sedert het verdrag der Pyreneeën afgestaan had, en bovendien Maastricht, dat door de Generale Staten beloofd was. Daarentegen lieten deze zich - veertig jaren van te voren het Barrière-tractaat inleidend - het recht toekennen de voornaamste strategische punten der Nederlanden te bezettenGa naar voetnoot(1). Den 16n October, verklaarde Monterey, in naam der regentes, Frankrijk den oorlog. De krijgsverrichtingen ontwikkelden zich echter niet dadelijk in België; zij werden samengetrokken op den Rijn, dien Montecuculli tegenover Turenne zocht over te trekken. Hij lukte daarin in de maand November. Op hun rechtervleugel bedreigd, trekken de Franschen, in het voorjaar 1674, naar de Samber af, waar zij het oorlogstooneel overbrengen. De prins van Oranje, versterkt met keizerlijke regimenten welke de graaf van Souches hem langs het land van Luik aangevoerd heeft, wil hen overrompelen en op Parijs marcheeren. Doch Condé houdt hem staan in den bloedigen slag van Fayt lez-Manage (of van Seneffe, 11 Augustus 1674), vervolgens dwingt hij hem het beleg vóór Oudenaarde op te breken en naar Holland terug te trekken Hij kwam daar aan, vol wrevel tegen de Spanjaards en verontwaardigd over den hoogmoed van Monterey die, niettegenstaande de belachelijke zwakheid zijner troepen, verstaan had, als luitenant des katholieken konings, met hem als gelijke te handelen en, liever dan zich onder zijn bevelen te stellen, geen deel aan den slag van Fayt had genomen. De vijanden van den landvoogd verhaastten zich zijn terugroeping te vragen. Hij werd vervangen door den cavalerie-generaal der Nederlanden, don Carlos de Gurrea Aragon y Barja, hertog van Villa Hermosa, graaf van Luna y Picallo. Die persoonsverandering kon den toestand niet wijzigen. Deze bleef onder villa Hermosa wat hij onder Monterey was, of liever, hij verergerde. Daar hij geenerlei versterking ontvangt, smelt zijn leger als sneeuw voor de zon. Na aftrek van de noodige garnizoenen voor de vestingen, bestaat het, in 1675, nog | |
[pagina 31]
| |
ten hoogste uit 6000 man. Vergeefs zendt de hertog den graaf van Bergeyck naar Madrid, die, ‘met tranen in de oogen’Ga naar voetnoot(1), den koning de nooddruft der troepen uiteen zet; er komen enkel goede woorden en een brief van de koningin, die vraagt dat men haar uit Vlaanderen kanarievogels zende, ‘die liefelijk zingen en fluiten’Ga naar voetnoot(2). De Hollanders verbergen hun minachting voor hun onbemiddelden bondgenoot niet meer en bekreunen zich voortaan niet over hem. Villa Hermosa beschuldigt den prins van Oranje slechts ‘tot eigen doeleinden te handelen, en geenszins voor de belangen der gemeenschappelijke zaak’Ga naar voetnoot(3). De betrekkingen met hem verergeren gedurig tot het einde van den oorlog en bevorderen ruimschoots de zaak van Lodewijk XIV. Reeds in 1675 hernemen de Franschen bepaald de overhand. Terwijl Turenne Montecuculli in Duitschland verslaat, bemachtigt de graaf van Estrades, bevelhebber van Maastricht, de citadel van Luik. De verrichtingen zullen nu in de Maasvallei gebeuren, om de Nederlanden van het Duitsche Rijk af te snijden en dezelve af te zonderen. Samen met Condé, opent de koning den veldtocht in de maand Mei. Zijn flankeurs hernemen aan de keizerlijken Hoei en Dinant, welke zij het jaar te voren bezet hebben; hij zelf trekt met het gros van het leger op naar Visé. Na een stilstand voor de belegering en de inneming van Limbourg (21 Juni), zet hij zijn tragen en statigen marsch voort langs Tongeren, Sint-Truiden, Thienen en Charleroi, van verre nagegaan door den prins van Oranje, die hem niet durft aanpakken. Einde Juli keert hij naar Versailles terug, na een breede strook van Haspengouw en Brabant door brand vernield of uitgeplunderd te hebben. In het begin van October gingen de garnizoenen van Rijsel en van Oudenaarde fourageeren in het land van Waas, waar zij meer dan 200 huizen en kasteelen en ‘de schoonste dorpen ter wereld’ in asch legdenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 32]
| |
De volgende veldtocht werd ondernomen met het door Vauban voorgestelde doel, Frankrijk langs den kant der Nederlanden een onoverschrijdbare grens te geven. Men begon dien met een nieuwen strooptocht in het land van Waas, dat een belasting van 900.000 gulden betalen moest, en met troepenbewegingen van de zee naar de Leie en van de Samber naar de Moezel. De Spanjaards lieten zich in den hun gespannen valstrik vangen. Zij ontblootten de vestingen der Schelde. Daarop hadden de Franschen het gemunt. Condé, den 17n April belegerd, capituleerde den 26n. Vervolgens opent Bouchain zijn poorten. Oranje nadert tot Denain, in 't zicht van de Franschen. Hij noch de koning dorsten echter de kans van een geregeld gevecht wagen, en hij trok zich terug om Maastricht te omsingelen, tot groote verontwaardiging der Spanjaards, die hem hun vestingen wilden doen verdedigen. Op 31 Juli gaf Aire zich over, na een kogelregen, die Louvois in verrukking bracht. Die bewonderaar van den oorlog met krachtig ingrijpen kreeg daar liefhebberij in het bombardeeren, ‘dat een stad in drie dagen plat legt of de burgers tot opstand drijft’Ga naar voetnoot(1). Na de inneming van Aire, marcheert de maarschalk van Schomberg op Maastricht, de zwakke regimenten van Villa Hermosa verdrijvend, en Willem tot den aftocht dwingend. De winter was nog niet geëindigd, als de Franschen, tot verbazing en bewondering van den vijand, weer aan 't werk gingen. Valencijn geeft zich den 17n Maart over, vervolgens was 't de beurt aan Kamerijk (17 April) en Sint-Omaars (19 April), die gelijktijdig omsingeld waren. Willem van Oranje, die hun te hulp snelt, laat zich te Cassel (11 April 1677) kloppen. Doch zijn herhaalde tegenslagen vermeerderen slechts zijn wilskracht. Hij brengt zijn troepen terug naar Charleroi, waarvan de maarschalk van Luxemburg hem het beleg doet opbreken (14 Augustus). De veldtocht van: 1678, evenals de vorige in vollen winter begonnen, ging nog sneller. Den 10n December wordt Saint-Ghislain genomen, vervolgens ondergaan Gent (4 tot 12 Maart) en Ieperen (18 tot 25 Maart) hetzelfde lot. Rondom Maastricht heft het garnizoen onmeedoogend belastingen. | |
[pagina 33]
| |
Louvois wil van geen erbarming weten: ‘men zegt mij dikwijls, schrijft hij den stadhouder, dat in dit of dat dorp brand gesticht werd, doch dat is het niet wat hoeft om te doen betalen: men moet gansche dorpen in asch leggen’Ga naar voetnoot(1). Aldus berispt, wordt de Calvo stouter. Hij zendt benden tot in Brabant; in den nacht van 3 op 4 Mei nemen 600 dragonders Leeuwe bij verrassing. Het jaar eindigt met de blokkade van Bergen, de eenige stad die nog weerstond in het derwijze door de troepen verheerde Henegouw, ‘dat er niets meer geheel bleef’Ga naar voetnoot(2). Die verbazende uitslagen hebben al de bondgenooten, ter uitzondering van den prins van Oranje, ontmoedigd. De Vereenigde Provinciën zijn moede van een ruïneerenden oorlog. Het uitgeputte Spanje snakt naar den vrede. Het is verbitterd tegen de Hollanders, die steeds zijn belangen aan de hunne offerden. Niemand kan de minste begoocheling omtrent hun inzichten in de Nederlanden hebben. ‘Hun politiek, schrijft Bergeyck, is ons heel in hun macht te houden, in zooverre en op zulke wijze, dat wij niet meer in staat wezen hun ijverzucht te verwekken of ons zelfs in geenen deele kunnen overleveren aan handel, scheepvaart of nijverheid’Ga naar voetnoot(3). Tijdens de laatste jaren hebben hun troepen zich zoo verfoeilijk gemaakt als de vijand, door hun beleedigingen tegenover de katholieke kerk. Moesten de Belgen te kiezen hebben tusschen de Republiek en Frankrijk, dan zou de godsdienst hen ongetwijfeld naar dit laatste doen overhellenGa naar voetnoot(4). De vrede werd eindelijk gesloten te Nijmegen, den 10n Augustus 1678Ga naar voetnoot(5), tusschen den koning van Frankrijk en de Vereenigde Provinciën, tot groote woede van Willem III die niet kon weerstaan aan de verzoeking een zegepraal in extremis te behalen en den 14n vóór Bergen, de liniën aanviel van den maarschalk van Luxemburg, welken hij niet | |
[pagina 34]
| |
kon doen wijken. Lodewijk XIV gaf Maastricht aan de Hollanders terug, en vijf weken later, den 17n September, trof hij een schikking met Spanje, waarbij hem, boven en behalve het Vrijgraafschap, nog een nieuwe strook der Nederlanden afgestaan werdGa naar voetnoot(1). Frankrijk zag af van eenige vooruitgeschoven posten die het zich, in 1668, te Aken had doen toekennen. Doch zoo het Kortrijk, Oudenaarde, Binche en Charleroi ontruimde, kreeg het, door het bezit van Valencijn, Bouchain, Condé, Kamerijk, Aire, Sint-Omaars, Ieperen, Waasten, Poperinge, Belle, Cassel, Bavai en Maubeuge, een doorgaande, uitgelezen regelmatige grens. Het verdrag dat het den 5n Februari 1679 met het Duitsche Rijk slootGa naar voetnoot(2), verbeterde nog zijn toestand in België. Het hertogdom Bouillon, bisschoppelijk leen, door het huis van La Tour d'Auvergne bezet, bleef hetzelve behouden; wel werd bepaald, dat binnen de drie maanden over de aanspraken van den bisschop van Luik zou beslist worden, doch dat bleef zonder gevolg. | |
IVMet den vrede van Nijmegen begint een nieuwe stadie van Spanje's verval. Deze maal nog betaalde dit land de kosten van den oorlog. Door de zwakheid, dat het verraden had, haalde het zich de verachting èn van zijn tegenstrever, Lodewijk XIV, èn van zijn gewezen bondgenooten, de Hollanders, op den hals. Het werd dit dadelijk gewaar. De Vereenigde Provinciën, terug in het bezit van Maastricht gekomen, behielden de vesting, in stede van ze aan den katholieken koning over te geven, zooals in 1673 beloofd was. Voor den katholieken koning, zal de vrede, welken hij zijn tegenstrever toestaat, slechts een ‘knagende en overweldigende vrede’Ga naar voetnoot(3) zijn, met een lange reeks vernederingen en machtsmisbruik. En hoe zou het anders? Inderdaad, volgens den vrede van Nijmegen, zou de eindafbakening der grens door latere onderhandelingen geregeld worden; over- | |
[pagina 35]
| |
winnaars en overwonnelingen zouden dus dadelijk weer tegenover elkander staan! Zijn artikel 13 bepaalde, dat de katholieke koning de vesting Charlemont zou afstaan, zoo hij niet, binnen het jaar, van den bisschop en van het kapittel van Luik, den afstand van Dinant ten voordeele van den allerchristelijksten koning bekwam. Doch de bisschop, die te Rome protest aangeteekend had tegen den vrede van Nijmegen en de opofferingen welke deze hem kostte, sloeg de aanzoeken der Spanjaards af. Villa Hermosa, door Lodewijk XIV aangemaand, moest, vóór het verloop van het jaar, Charlemont ontruimen. En terwijl Frankrijk de flinke vesting in bezit nam, welke Karel V vroeger tegen hetzelve gebouwd had, liet het zijn troepen de kasselarijen van Aalst, en Oudburg te Gent, de steden Geeraardsbergen, Ninove, Ronse, het land van Beveren, de ambachten Assenede en Bouchaute bezetten. Terzelfder tijd vestigde het zich te Rodenmacher, in Luxemburg (30 December 1678), vervolgens te Hesperingen (12 October 1679), te Chièvres, Chastoi, Givet, Fumay, Revin en in zeventien omliggende dorpen. Op de vergaderingen, die te Kortrijk op 20 December 1679 geopend worden, om de te Nijmegen voorziene grensbepaling te bespreken, nemen de Fransche afgevaardigden een beleedigende houding aan en vooraleer zij er in toestemmen te beraadslagen, moet Karel II afstand doen van den alouden titel van hertog van Bourgondië, welken al zijn voorouders sedert Philips den Schoone gevoerd hebbenGa naar voetnoot(1). Het volgend jaar gaat het er nog erger aan toe. De Vergaderkamer, in het Parlement te Metz ingesteld, begint de beruchte vonnissen te vellen, die den koning den weg naar Luxemburg moeten banen, en meteen naar dezes geduchte vesting, de laatste borstwering die het koninkrijk langs Duitsche zijde moet dekken. Reeds op 24 Juli 1680, beveelt zij de inlijving van Virton en van Saint-Mard, als oude aanhoorigheden van het bisdom Verdun; op 21 April 1681 velt zij hetzelfde vonnis voor het graafschap Chiny. De vonnissen worden dadelijk uitgevoerd. De graaf van Bussy is in de maand Maart vóór Virton verschenen. Op de weigering van den bevelhebber hem de poor- | |
[pagina 36]
| |
ten te openen, begint hij dadelijk met belastingen in de dorpen te heffen; hij ‘sluipt heel de provincie rond’, kaapt het vee, vernielt de huizen, breekt de kerkklokken stukGa naar voetnoot(1). En zijn aanval wordt slechts beantwoord door het bevel aan het garnizoen zich terug te trekken. Ook hoeven de troepen van het graafschap Chiny teruggeroepen, onder bedreiging van een inval in Vlaanderen en in Henegouw, zoo zij op hun post blijven. In Augustus is nog alleen het provoostschap Luxemburg in het bezit der Spanjaards. En dan nog is de stadhouder, de prins van Chimay, daarin ingesloten met nauwelijks 1600 man, terwijl er 5000 noodig zijn om de vesting te bezettenGa naar voetnoot(2). Zijn consigne is alle onvoorzichtigheid vermijden. Te Habay hebben eenige boeren zich tegen de roovers willen verdedigen; terstond keurt hij die daad af en zegt dat hij de schuldigen zou doen opknoopen, zoo hij ze kendeGa naar voetnoot(3). Edoch, de vergaderingen te Kortrijk zijn herbegonnen, en geenerlei protest laat er zich hoorenGa naar voetnoot(4). ‘Het schijnt, dat men er in slaap gewiegd ofwel betooverd wordt’Ga naar voetnoot(5). Werkelijk, was men er bewust van een uiterste machteloosheid. Villa Hermosa heeft geen andere toevlucht meer dan tot een politiek van gedurige toegeving. Hij wijkt altijd en overal, niet alleen vóór Frankrijk, maar ook vóór het gepeupel van Brussel; een opstand volstaat om hem den magistraat te doen laken en aan de afgevaardigden der ‘natiën’ te verklaren, dat niets den koning zoo duurbaar is als haar privileges. Zijn opvolger, Alexander Farnese, tweede zoon van den hertog van Parma, in October 1680 te Brussel aangekomen, diklijvig, ‘geheel lomp en schier lam’, onbekwaam om te paard te stijgenGa naar voetnoot(6), kon door den roemvollen naam dien hij | |
[pagina 37]
| |
voerde slechts des te beter zijn eigen onbekwaamheid en de algemeene verwarring doen uitkomen. De Brusselaars waren verontwaardigd hem door de stad te zien rijden, omringd van talrijke lijfjonkers en voetknechten ‘in een zeer prachtige koets die op een zegewagen geleek’, terwijl de in lompen gehulde soldaten langs de straten schooiden en de reizigers op de groote banen uitschudden. De schatkist is zóó ver ledig, dat de leveranciers van het leger hun leveringen staken en dat geen brood voor de mannen, geen hooi voor de paarden meer te vinden is. Op de grens is de desertie verschrikkelijk. De lijfwachten van den landvoogd zelven worden niet meer betaald; zij gaan het Zoniënbosch verwoesten. En het volk, verbitterd door de ellende en aangemoedigd door de zwakheid der overheid, wordt uitdagend en aanmatigend. In Brabant zeggen de ambachtslieden, ‘dat men hun eer het hart zal ontrukken dan één enkelen stuiver’. Als de prins van Parma in zijn prachtige koets voorbijrijdt, wordt hij uitgejouwd. En tot beteugeling onbekwaam, sluit hij oogen en ooren, laat hij de zaken maar draaien, op niets anders bedacht dan om altijd ‘het tegengestelde te doen van Frankrijk’, om de onderdanen ‘zoo zacht mogelijk’ te behandelen, in de hoop door overmaat van zwakheid ‘de ongehoorzaamheid en oneerbiedigheid’ te overwinnenGa naar voetnoot(1). Een opflikkering van wilskracht die hem in April 1681 tot handelen noopt, toen de ‘natiën’ van Brussel weigeren de belasting toe te staan, wordt weldra gevolgd door een schandelijken aftocht. Overigens bekommert hij zich zeer weinig over de wanorde en de ellende van het land. Alleen Lodewijk XIV boezemt hem vrees in en hij ontziet geenerlei middel om tegen hem den steun der Vereenigde Provinciën te bekomen. Den 21n December 1680 bekrachtigt hij een douanetarief, dat hij rechtstreeks met haar besproken heeft zonder de tusschenkomst van den Privaten Raad en hij offert op wat nog van 's lands nijverheid restGa naar voetnoot(2). En die verderfelijke toegeving baat niet. Het volgend jaar geeft de Republiek een afwijzend antwoord op de vraag om 5 tot 6000 man te leggen in de vestingen der Nederlanden (October 1681). | |
[pagina 38]
| |
Doch zoo zij zich niet verwaardigt met den prins van Parma overeen te komen, is zij niettemin vast besloten haar ‘barrière’ tegen den koning van Frankrijk in stand te houden. Zij hernieuwt haar verbond met Zweden (October 1681), en weldra voegen zich de keizer, over de inlijving van Straatsburg verontwaardigd, en vervolgens de koning van Spanje bij het bondgenootschap. Een nieuwe oorlog zou de door Lodewijk XIV zoo gelukkig verwezenlijkte ‘hereenigingen’ in gevaar brengen. Hij legde er zich op toe, tijd te winnen. De blokkade van Luxemburg werd opgebroken (Maart 1682), onder het eervol voorwendsel, dat, gezien Oostenrijk door de Turken bedreigd was, de allerchristelijkste koning zelfs niet den schijn wilde hebben, misbruik te maken van het gevaar waarin de Christenheid verkeerde. Overigens deed hij niet den minsten afstand van zijn aanspraken op de plaats. Hij had Spanje voorgesteld aan al het overige te verzaken, zoo het hem die wilde afstaan, en hij had aangeboden den koning van Engeland als scheidsrechter te nemen. Dat plan werd te Madrid afgewezen, waar, na den dood van don Juan en de wanorden die hij verwekt had, de Oostenrijksche invloed vermeerderde en het Hof een krachtdadiger politiek aannam. Dat bleek door het zenden naar de Nederlanden van den ambassadeur van keizer Leopold bij Karel II, den markies van Grana, die in April 1682 den onbekwamen prins van Parma kwam vervangen. Hij bracht eenige versterkingen mede en vleide zich, weldra de noodige hulpmiddelen te zullen vinden om de zaken recht te helpen. Hij deed het onmogelijke om de tucht onder de troepen te herstellen, het bestuur opnieuw in te richten, het overal verzwakt gezag te versterken, den jammerlijken staat der financiën door zuinigheid te verhelpen. Doch zijn begoocheling was van korten duur. Hij stuitte dadelijk tegen den onwil en de weerspannigheid van de ambtenaars en magistraten, die aan een vadsig en kommerloos bestaan gewend waren. Overigens had hij geen ervaring, kende hij niets van den lande, en de middelen waartoe hij zijn toevlucht nam, verergerden den toestand in plaats van hem te verbeteren. Vergeleken met zijn voorgangers, verschijnt hij als ‘een groot man’; zij die hem | |
[pagina 39]
| |
naderden, erkenden zijn ‘bewonderenswaardige talenten’Ga naar voetnoot(1). En nochtans bleef de toestand verduisteren, zoo binnen als buiten. ‘Wij zijn hier, schrijft Foppens, in November 1682, als rampzalige ter dood veroordeelden, die slechts met een soort van ongevoeligheid den noodlottigen slag afwachten’Ga naar voetnoot(2). Zijn angst laat zich verstaan, als men bedenkt, dat Spanje, door Lodewijk XIV, als uiterste termijn voor het antwoord op zijn vorderingen, de dag van 25 Januari 1683 aangewezen werd. Op aandringen van Engeland en van de Vereenigde Provinciën, verlengde hij dien tot 1n Augustus. Den 31n der zelfde maand, liet hij den markies van Grana zeggen, dat zijn troepen in de Nederlanden zouden dringen, om daar op dezer kosten te verblijven, gezien hij geen voldoening bekomen had. De bezetting begon reeds den volgenden dag, en met haar ook de plunderingen en opeischingen. Louvois had bevolen, het land ‘buiten staat te stellen den markies van Grana iets te geven, wat slechts kan met er veel wanorde te stichten’Ga naar voetnoot(3). Door den Spaanschen ambassadeur dringend aangezocht, vermocht de prins van Oranje de Generale Staten de belofte te ontrukken, Grana 13.000 man te zenden. Middelerwijl onderhandelde hij met Versailles, belovende van Spanje te zullen verkrijgen, dat het Frankrijk heel het grondgebied ten Zuiden eener lijn van Nieuwpoort tot Namen zou afstaan, zoo de koning wilde afzien van Luxemburg. Doch was de sterkte dezer vesting voor hem een reden om te pogen-Lodewijk XIV daarvan te verwijderen, zoo deed zij ook dezen naar haar bezit hunkeren. Men kon dus niet overeenkomen. Anderzijds liet de mare van het opbreken der belegering van Weenen door de Turken (12 September) Grana op 's keizers tusschenkomst hopen. Den 12n October beval hij met geweld het geweld van wege de Franschen te beantwoordenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 40]
| |
Lodewijk XIV maakte onmiddellijk het hem aldus aangeboden voorwendsel ten nutte. De verovering der Nederlanden diende voltrokken, vóór dat Leopold ter hulp kon snellen. Al de maatregelen waren getroffen: de kanonnen stonden gereed. Men wist wel, dat men tegen geen geregelde troepen zou te strijden hebben, en was besloten de belegeringen met kracht door te zetten en schrikaanjaging aan te wenden. En de veldtocht was even wreed als kort. Diksmuide, wiens garnizoen slechts uit zeventien ruiters zonder paarden bestond, gaf zich bij de eerste aanmaning over; Kortrijk opende zijn poorten met zulk een spoed, dat de belegeraars er een weinig beschaamd over waren voor de belegerdenGa naar voetnoot(1). Het land van Waas, Noord-Vlaanderen, Brabant werden onmeedoogend verwoestGa naar voetnoot(2). Luxemburg alleen verdedigde zich prachtig. De prins van Chimay capituleerde slechts na een beschieting en een lange belegering, en trok den 4n Juni 1684 met krijgsmanseer af. En Grana maakte goed figuur bij zijn armoede. Den 11n December verklaarde hij den grooten koning den oorlog, en wèl zoo krachtige bewoordingen alsof hij vol hoop en vertrouwen was. Edoch, Lodewijk XIV liet door zijn troepen België verheeren en onderhandelde middelerwijl met de Vereenigde Provinciën en met het Duitsche Rijk, dat Karel II belast had in zijn naam op te treden. Niemand wenschte den algemeenen oorlog. Men onderteekende den 15n Augustus 1684 den vrede van Regensburg. Gedurende de twintig jaar, welke hij duren moest, behield de koning Luxemburg, Beaumont, Bouvignes en Chimay met hun aanhoorighedenGa naar voetnoot(3). Hij had zijn doel bereikt, en wèl eens te meer ten koste van België en van Spanje. | |
[pagina 41]
| |
VDe laatste gebeurtenissen hadden Spanje volkomen afkeerig van de Nederlanden gemaakt. Sedert den vrede van Nijmegen, hadden zij hetzelve slechts tegenslagen en vernederingen berokkend. Het ontveinsde zich niet, dat het dezelve slechts behield ten voordeele der Vereenigde Provinciën, en het is niet te verwonderen, dat het zich, van 1668 af, op deze verlaten heeft om ze te verdedigen. Ongetwijfeld was men te Madrid het denkbeeld niet genegen België aan Frankrijk over te laten, doch men begon er reeds op te denken, het een katholieken prins af te staan, die zou mogen rekenen op de hulp van den Oostenrijkschen tak der HabsburgersGa naar voetnoot(1). Keizer Leopold werkte in dien zin bij Karel II en beval hem zijn schoonzoon aan, den keurvorst Maximiliaan-Emanuel van Beieren. Edoch, bij den dood van den markies van Grana, die, versleten door zorgen en vermoeidheid, te Mariemont op 19 Juni 1685 overleed, werd hij, voor de laatste maal, door een Spanjaard opgevolgd: don Francisco Antonio de Agurto, later markies van Gastañaga. Onder dien hoffelijken en prachtlievenden edelman, was 't gauw gedaan met de hervormingen die Grana het leven gekost hadden. De zaken hernamen hun gewonen gang en het volk vond met voldoening de ‘vaderlijke regeering’ van het Spaansche huis terug, wil zeggen, de vrijheid voor de provinciën vreedzaam voort te sukkelen tusschen de geregelde rampen der invallen. Dien vrede zouden zij niet lang genieten, want de lucht was weer aan 't broeden. De ligue van Augsburg, gericht tegen Frankrijk, vereenigde den keizer, de koningen van Spanje en van Zweden, alsmede de keurvorsten van Beieren en van Saksen, doch Lodewijk XIV had besloten hen vooruit te loopen en pakte Duitschland aan. In de maand September 1688 overweldigden zijn troepen de Palts, terwijl de maarschalk van Humières zijn troepen | |
[pagina 42]
| |
post liet vatten in liet land van Luik, waarvan de bisschop, de keurvorst van Keulen, Maximiliaan-Hendrik van Beieren, een oud bondgenoot des konings was. Doch de strijd zou zich weldra tot heel de Westerwereld uitbreiden. De hulp, door de Vereenigde Provinciën ter beschikking gesteld van den prins van Oranje, die zich ingescheept had om Jacob II, van Engeland, te onttronen, kostte haar terstond een oorlogsverklaring van wege Lodewijk XIV. Eenige maanden later, den 23n Februari 1689, ontving Oranje van het Parlement, onder den naam van Willem III, de kroon van Groot-Brittannië. Het was klaar, dat hij met Frankrijk breken, en Engeland en de Republiek één zelfde politiek geven zou. Den 17n Mei, waagde hij het stuk en verklaarde hij Versailles den oorlog. Op dit oogenblik was Spanje zelf reeds sedert den 15n April in den strijd meegesleept. Lodewijk XIV had met hetzelve gebroken, toen hij zag dat het een overeenkomst met de Generale Staten gesloten, en de Nederlandsche steden voor hun troepen geopend had. Hun bevelhebber, de oude prins van Waldeck, versloeg den 25n Augustus een Fransch korps, nabij Walcourt, en Gastañaga verbrak de liniën van den maarschalk van Humières naar Meenen en Hondschoote toe, en zond eenige benden ter plundering uit, rondom Rijsel. Dat waren nog slechts onbeduidende schermutselingen. Doch het volgend jaar werd het land opnieuw het slagveld van het bondgenootschap; en dat duurde tot het einde van den strijd. Den 1n Juli 1690 viel de maarschalk van Luxemburg Waldeck aan te Fleurus en bracht hem een bloedige nederlaag toe. Hij kon echter niet vermijden, dat deze zijn leger voegde bij de versterking, welke de keurvorst van Brandenburg hem zond. Hij eindigde den veldtocht met de bezetting van Veurne, Diksmuide en Kortrijk. De Franschen brachten den winter door, met talrijke strooptochten in te richten. Een enkele dezer, in Januari 1691, in het land van Waas, leverde 1.800.000 pond. In Maart 1691 werd Bergen omsingeld door den maarschalk van Luxemburg; den 8n April gaf de stad zich over na een slechte verdediging, in bijzijn van Lodewijk XIV. Toen gingen de verrichtingen voort, volgens het stelsel van | |
[pagina 43]
| |
Louvois, met een reeks gewelddaden. Luxemburg ontrustte Brussel door de vernieling van Halle, terwijl Boufflers van 2 tot 7 Juni Luik beschoot, waarvan de nieuwe bisschop, Jan-Lodewijk van Elderen, zich juist bij de bondgenooten gevoegd had. Willem III, die de legitimisten in Engeland overwonnen had, trok kort nadien naar de Nederlanden, om er de leiding der krijgsverrichtingen te hervatten. Hij kon de Franschen niet doen wijken. Den 19n September leed zijn cavalerie een tamelijk zwaar verlies bij Leuze. Doch hij was besloten, den vijand beslissende nederlagen toe te brengen. Verbitterd om Spanje's onmacht in België, eischte hij de terugroeping van Gastañaga en dezes vervanging door den keurvorst van Beieren, die de ontoereikendheid der koninklijke troepen door zijn eigen manschappen zou aanvullen. Zijn wil moest geschieden. Den 12n December onderteekende Karel II de open brieven, die Maximiliaan-Emanuel tot landvoogd der Nederlanden aansteldenGa naar voetnoot(1). Deze door Willem III opgelegde aanstelling strookte met de inzichten des keizers. Schoonvader van den keurvorst sedert dezes huwelijk met aartshertogin Maria-Antoinette (12 April 1685), vleide Leopold zich dezen aan zijn huis gehecht te hebben. Zoo hij er voor gezorgd had, Maria-Antoinette plechtig te laten verzaken aan haar mogelijke rechten op de Spaansche opvolging, zoo had hij Maximiliaan-Emanuel schadeloos gesteld met de belofte hem, bij den dood van Karel II, de Nederlanden of iets dergelijks te zullen geven. Hij had hem bovendien beloofd, te Madrid aan te dringen, om hem zoo spoedig mogelijk het bestuur der Belgische provinciën ‘in eigen naam en als bezitter’ te doen bekomen. Die beloften hadden den keurvorst belet, te luisteren naar de aanzoeken van Villars, door Lodewijk XIV bij hem gezonden, en welke hem, nu eens met de kroon van Napels, dan weer met den troon van Polen in verzoeking bracht. Hij deed zijn intrede te Brussel, den 26n Maart 1692, te midden der algemeene vreugde. Voor de eerste maal sedert vele jaren, versierde de stad zich met zegebogen en ver- | |
[pagina 44]
| |
lichtingen, om den nieuwen landvoogd te ontvangen. Zij groette hem van te voren als de redder des lands en liet op de te zijner eer geslagen medailles het beteekenisvol opschrift: Tu Marcellus eris... snijden. Want Maximiliaan ging in dit katholiek land voor een held des geloofs door. Hij had deelgenomen aan zes veldtochten tegen de Turken. Zijn zegepraal te Mohacz, in 1687, en beter nog, het volgend jaar, de inneming van Belgrado hadden in heel Europa grooten ophef gemaakt. Geboren in 1662, was hij slechts een dertigtal jaar oud; schoon, openhartig, edelmoedig, met een uiterlijk dat hem eens ieders genegenheid won, deed hij eens ieders hoop herleven. Zijn gansch Fransche opvoeding bracht hem nader bij den hoogen adel des lands, wiens gunst hij zocht te verwerven door den graaf van Egmond tot generaal der cavalerie, en den prins van Chimay tot zijn eersten kamerheer te benoemen, terwijl hij den armen Gastañaga naar Spanje terugzond, om met den koning af te rekenen. Terzelfder tijd werd in het oud paleis van Coudenberg een schitterende hofhouding ingericht, naar de wijs van Versailles, waar niets herinnerde aan het oude ceremonieel dat nog in het geheugen lag van de grijsaards, die het hof van aartshertogin Isabella gekend hadden. Zij die de stadspraatjes kenden, ergerden zich wellicht over de houding van den keurvorst, wiens opvallende minnarijen met zijn tallooze bijzitten, Mej. van Kaunitz, Mej. van Wehlen, Mej. van Sinzendorf en vele anderen, meer dan eens Weenen vertoornd, Venetië vermaakt, en vermaningen van het Vaticaan verwekt haddenGa naar voetnoot(1). Doch men was bereid alles te vergeven. Maximiliaan bracht immers, benevens de op zijn Beiersche onderdanen gelichte twee millioen gulden, schoohe Duitsche regimenten mee, en aldus werden, reeds bij zijn blijde inkomst, èn het leger, èn het geldwezen uit den nood geholpen. Die prins echter, dien de Belgen als een redder begroetten en van wien Leopold I en Willem III toewijding voor hun zaak verwachtten, dacht slechts aan zich zelf. Onder al de driften welke zijn vurigen aard aanwakkerden, was de eerzucht de sterkste. Indien hij zoo zeer naar de land- | |
[pagina 45]
| |
voogdij over de Nederlanden gehunkerd had, was het niet alleen omdat hij hoopte zich daar in den oorlog te onderscheiden, doch vooral omdat hij naar de koningskroon stond. Het voorbeeld van den prins van Oranje, die pas koning van Engeland geworden was, scherpte nog zijn verlangen. Hij was besloten te zegevieren en niets te ontzien om zijn doelwit te bereiken. In dat België, dat overgeleverd was aan de kuiperijen der diplomaten en aan de bewegingen der legerscharen, zou hij een arbeidsveld vinden, dat hem tot nogtoe in het verre Duitschland ontbroken had. Niets dan zijn eigen belang hechtte hem aan zijn beschermers. Lodewijk XIV wist het wel, en het was zonder ongenoegen, dat hij door den koning van Engeland en den keizer Spanje had zien dwingen, Maximiliaan naar de Nederlanden te roepen. Want Karel II had zijns ondanks den nieuwen landvoogd aangesteld. Tegelijk lastig gevallen èn door koningin Maria-Anna van Neuburg, die de Nederlanden had gewild voor haar broeder, den paltsgraaf Jan-Willem, èn door den Raad van State van Madrid, die verschrikt was over de al te groote macht, welke de keurvorst zou krijgen, had hij ten slotte slechts uit zwakheid de aanzoeken zijner bondgenooten ingewilligd. Maximiliaan-Emanuel zou nooit het vertrouwen van Spanje bezitten. Van den beginne af, vond hij in den gezant van den katholieken koning te 's-Gravenhage, graaf van Quiros, een gluipenden vijand, die steeds zijn ondernemingen naging om ze tegen te werken en tegen hem een partij van misnoegden aan te stoken. Overigens beantwoordden de bemoeiingen van den overwinnaar der Turken met de krijgsverrichtingen geenszins aan de algemeene verwachting. In den veldtocht van 1692 behaalden de Franschen nieuwe voordeelen. Namen, door Vauban belegerd, gaf zich den 30n Juni over, onder de oogen van Lodewijk XIV. Den 3n Augustus liet Willem III zich kloppen te Steenkerke-bij-Edingen door den maarschalk van Luxemburg, dien hij meende te verrassen. En die tegenslagen werden niet vergoed door den tegenspoed van Boufflers, dien Maximiliaan in October verplichtte de omsingeling van Charleroi te staken. | |
[pagina 46]
| |
Het volgend jaar (1693) ging het niet beter. Na de inneming van Veurne en Diksmuide, in Januari, deed Luxemburg zijn intrede te Hoei in de maand Mei; vervolgens trok bij, door een schijnbeweging op Luik, het leger der bondgenooten tot zich toe en versloeg het, den 29n Juli, te Neerwinden. Charleroi, het vorige jaar gered, gaf zich den 11n October over, na een dappere verdediging. De veldtocht van 1694 verliep in manoeuvres. Het krijgstalent van Luxemburg vergoedde, voor de Franschen, hun minderheid in getal. Met hun 92.000 man, gelukten de bondgenooten er slechts in (27 September), het slot van Hoei te nemen. Luxemburg's dood, in 1695, bracht hun meer geluk. Eerst en vooral begon Willem III met maarschalk van Villeroi en zijn luitenants Boufflers, Harcourt en Montal een ‘mooie schaakpartij’. Een aanval van Maximiliaan-Emanuel tegen het fort van Knokke werd afgeslagen, doch Willem, na kunstige schijnbewegingen in Vlaanderen, wierp zich onverwachts op Namen, waar Boufflers nauwelijks in tijds kwam om het bevel hebberschap der vesting te nemen. Niet bij machte om de belegering op te breken, welke geleid werd door Coehoorn, den Hollandschen Vauban, beproefde Villeroi een diversie op Brussel. Maximiliaan was er heen gesneld, om de burgers aan te moedigen. Door zijn aanwezigheid en zijn opgewektheid aangevuurd, ondergingen zij onaandoenlijk de beschieting, die van 13 tot 15 Augustus dag en nacht doorgezet werd en 3830 huizen vernielde. Drie weken na die nuttelooze wreedheid (5 September), gaf Namen zich over. Doch van weerskanten waren de oorlogvoerenden uitgeput, en vredesonderhandelingen werden geopend. Wel liet Maximiliaan in 1696 Givet bombardeeren en kon Catinat in 1697 Atli bemachtigen, maar in werkelijkheid vermeed men gedurende die twee veldtochten elke beslissende ontmoeting; men bepaalde zich erbij, zich in acht te nemen in afwachting eener ontknooping, die men dichtbij voelde. Ten slotte stelden de verdragen van RijswijkGa naar voetnoot(1) een | |
[pagina 47]
| |
einde aan een achtjarigen strijd, die de Rijnstreek en de Nederlanden verwoest had. Voor de eerste maal week Lodewijk XIV vóór het tegen hem verbonden Europa. Aan den katholieken koning gaf hij de stad Luxemburg terug met haar hertogdom en het graafschap Chiny, Charleroi, Bergen, Ath, Kortrijk en al de plaatsen welke sedert den vrede van Nijmegen bij Frankrijk gevoegd waren, ter uitzondering van twee-en-tachtig, over welke een commissie later zou beslissen; ook Dinant werd den bisschop van Luik teruggegeven. Het aan de uitputting van den grooten koning ontrukt verdrag zou nu geen aanleiding meer geven tot twist. Den 3n December 1699 was het werk van de grenscommissie geëindigd, en een grensverdrag werd te Rijsel tusschen Frankrijk en Spanje onderteekendGa naar voetnoot(1). Doch een verschrikkelijke storm hing weer in de lucht. De gezondheidstoestand van den deerniswaardigen Karel II verslechtte van dag tot dag, zoodat de Spaansche erflating in 't kort zou openvallen. Die angstwekkende gedachte woog op de nauwelijks verzoende mogendheden; de vorschende kanselarijen trachtten beurtelings zich met elkander te verstaan of elkander te bedotten. De keizer, eenerzijds, Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Provinciën anderzijds, werkten ontwerpen uit; de eerste was besloten, het onmetelijk erf van zijn neef aan zijn huis te behouden, de anderen wenschten een verdeeling, die het Europeesch evenwicht in stand zou houden. Tusschen den keizer en de bondgenooten aarzelde Maximiliaan-Emanuel geen oogenblik. Reeds sedert verscheidene jaren maakte hij zich van Leopold los. Zijn vrouw was den 28n October 1692 overleden, terwijl zij hem een zoon schonk, Ferdinand-Josef, doch gegriefd over zijn opzienbarende blijken van ontrouw, had zij, alvorens de oogen te sluiten, nogmaals aan de Spaansche nalatenschap verzaakt en haar echtgenoot onterfd. De spijt van den keurvorst keerde zich naar het hof van Weenen. Zij vergrootte nog toen de vrede van Rijswijk hem voor zijn diensten en zijn uitgaven geenerlei vergoeding schonk. Zijn huwelijk, in 1694, met Theresia- | |
[pagina 48]
| |
Kunegond, dochter van Jan Sobieski, had nog zijn vinnigen wensch aangewakkerd, een koninkrijk in de Nederlanden machtig te worden. Vermits de keizer zich aan zijn verzuchting niet gelegen liet, dacht hij meer kans van slagen te hebben door zich naar Willem III en de Vereenigde Provinciën te wenden. Hij was er niet onkundig van, dat deze laatsten vreesden, den keizer de erflating te zien verwerven van de Nederlanden, waarvan zij, meer dan ooit, een ‘barrière’ wilden maken. Hij had haar dan ook reeds. in October 1697 toegelaten, garnizoen te houden te Bergen, Ath, Charleroi, Namen, Luxemburg, Nieuwpoort, Kortrijk en Oudenaarde. Het haar betuigde vertrouwen werd beloond. Het ontwerp van verdeeling der Spaansche monarchie, gesloten door Lodewijk XIV, Willem III en de Republiek, schonk, op 11 October 1698, zijn zoon Ferdinand-Josef heel de Spaansche erflating, ter uitzondering van Sicilië en Milaan, die onderscheidenlijk den dauphin en aartshertog Karel, zoon des keizers, gegeven werden; hij zelf zou de regent van den jongen keurprins zijn tot dezes meerderjarigheid en hem opvolgen zoo hij kinderloos stierf. Eenige weken later zou dat prachtig vooruitzicht nog schitterender wezen. Karel II, verontwaardigd over het versnipperen zijner monarchie, stelde Ferdinand-Josef tot algemeenen erfgenaam aan (28 November 1698). Doch al die mooie droomen zouden weldra verzwinden. Het kind, wiens hoofdje zij met een stralenkrans omgaven, stierf te Brussel, den 6n Februari 1699, ten gevolge van een slijmkoorts of een hersenvliesontsteking... In Maart van het volgend jaar baarden de drie mogendheden een nieuw ontwerp: het Milaneesche kwam den dauphin en al het overige der Spaansche monarchie, met inbegrip der Nederlanden, aartshertog Karel toe. Van al de verwachtingen van Maximiliaan-Emanuel bleef niets over In onmin met den keizer, verlaten door den koning van Engeland, was hij bovendien het hof van Madrid hatelijk geworden. Om hem gansch in het verderf te storten, bracht Quiros in 1699 zoogezegde verdragen in omloop, waarbij de Vereenigde Provinciën, mits belangrijke economische voordeelen in de Nederlanden, den prins van Beieren de algeheele erflating des katholieken | |
[pagina 49]
| |
konings waarborgdenGa naar voetnoot(1). Hij konkelde ook te Brussel, en men ontdekt zijn tusschenkomst in den opstand welke hetzelfde jaar in die stad uitbrak en den keurvorst groote zorgen baarde. Eenige maanden later, den 1n November 1700, gaf de arme Karel II eindelijk den geest. Die laatste afstammeling van een uitgeput ras, die zijn droevig en belachelijk bestaan, te midden van bed- en hofkabalen, gesleten had met zijn testamenten als koning en als onmachtige echtgenoot op te maken, en weer te verscheuren, had den 2n October besloten, om zijn monarchie niet te verdeelen, dezelve gansch na te laten aan Philips van Anjou, tweeden zoon van den dauphin en kleinzoon van Lodewijk XIV. Zoo het huis Bourbon de erflating der Habsburgers kreeg, dan ging ze toch naar Frankrijk niet. De Nederlanden zouden door den grooten koning niet ingelijfd worden. De laatste afstammeling van Karel V had, vóór zijn dood, gewild dat de band bleef bestaan welke, sedert het einde der XVe eeuw, de landen ‘van herwaarts over’ aan zijn dynastie verbond. Hij had niet vergeten, dat hij de wettige opvolger was van die hertogen van Bourgondië, waarvan hij echter, sedert 1680, den titel niet meer voerde! Doch wat zijn wankelende wil tot stand gebracht had, zou door Europa vernietigd worden. Een geweldige crisis zou beginnen, waarvan België eens te meer het tooneel en de inzet wezen zou. Werkelijk liep het Spaansche stelsel daar ten einde met den laatsten snik van den Madridschen zieltogende. |
|