Geschiedenis van België. Deel 3
(1909)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan den dood van Karel den Stoute tot de komst van den hertog van Alva in de Nederlanden
[pagina 145]
| |
Hoofdstuk VI
| |
[pagina 146]
| |
gedragen zou. Met de herstelling zijns gezags, herbegint dus de strijd, die het vorstendom sedert het begin der XIVe eeuw voortdurend in beroering gebracht had. De bisschop eenerzijds, de Staten anderzijds, lieten niets van hunne tegenstrijdige aanspraken varen. Doch zeker zou de burgeroorlog niet losgebroken zijn door het toedoen van de aan zich zelven overgelaten ambachten. Hoe misnoegd deze ook waren, toch hoefde hun eerst en vooral rust. Konden zij er aan denken naar de wapens te grijpen, juist als Luik en Dinant uit hunne puinen verrezen? Doch de omstandigheden gunden geen langen vrede: het bisdom zou onvermijdelijk medegerukt worden in den strijd tusschen Maximiliaan en Lodewijk XI. Want, terwijl de eerste weigerde toe te stemmen in den door Maria gedanen afstand van hare rechten op het Land van Luik, en dat hij reeds in October 1477 de betaling eischte van de aan Karel den Stoute bewilligde renteGa naar voetnoot(1), poogde de koning van Frankrijk de Luikenaars, die hij negen jaren te voren zoo onbarmhartig verraden had, eens te meer op zijne hand te krijgen. Na de ramp van Nancy, hadden zijne aanhangers kunnen terugkomen. Verbitterd door de smarten eener lange ballingschap, voor het meerendeel arm geworden, dorstten zij naar nieuwe beroerten, die hun zouden toelaten hun wraaklust te koelen en nieuwe geldmiddelen te vinden. Door hen geleid, zal de op handen zijnde oorlog teenemaal van de vorige verschillen. Te vergeefs zal men daarin volksinitiatief of nationale bedoeling zoeken. Hij zal veeleer bewerkt worden door eerzuchtigen en intriganten, terwijl het volk eens te meer het gelag betalen zal. Raes van Heers, die kort na zijn terugkeer te Luik overleed, was ten minste het hoofd eener politieke partij geweest. Willem van de Mark, tot wien weldra zijn invloed zal overgaan, zal voortaan, met volslagen gewetenloosheid, slechts zijn eigen belangen behartigenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 147]
| |
Hij behoorde tot het geslacht der heeren van Sedan welke, gevestigd in eene schier ongenaakbare streek aan de grenzen van Frankrijk, van de Nederlanden en van het Land van Luik, sedert lang deze gelegenheid ten nutte gemaakt hadden om zich met de geschillen hunner buren in te laten. Onder een kwalijk bepaalde opperleenheerschappij staande, hadden zij onafhankelijk kunnen blijven. Doch even als de andere laatste vertegenwoordigers der leenroerigheid uit het begin der moderne geschiedenis, hingen zij slechts aan die onafhankelijkheid, om het voordeel dat zij hun schonk. Inderdaad, die van de Mark's, die gedurig van het eene kamp naar het ander overgaan en hunne diensten aan de meestbiedenden verkoopen, zijn weinig ridderlijke heeren. Overigens even stoutmoedig en vastberaden als inhalig en twistziek, zullen verscheidene hunner eene gewichtige rol spelen in de zoo bewogen geschiedenis der XVIe eeuw. De heer van Fleuranges zal zich onderscheiden in de legers van Frans I, zijn neef Erhard zal bisschop van Luik worden, en nog een andere, de beruchte Willem van Lumey, zal in 1572 de Geuzen aanvoeren bij de inneming van den Briel. Willem was de eerste en wellicht de merkwaardigste van de beruchte gelukzoekers zijns geslachts. Hij was een flinke, onvermoeibare, doch hardvochtige, ja wreedaardige ridderGa naar voetnoot(1), die des te geldzuchtiger was, dat zijn vader hem een mager erfdeel nagelaten had. Als een echte avonturier, had hij van jongs af de meest verschillende zaken gediend. Men had hem opvolgenlijk zien strijden met de Luikenaars tegen Karel den Stoute, vervolgens met Karel den Stoute tegen de Luikenaars, en ten slotte met Lodewijk XI tegen Karel den Stoute. Toen hij in Luik terug was, had Lodewijk van Bourbon zijne hulp gekocht tegen 15,000 Rijngulden, die hij door hertogin Maria liet betalen. Terwijl zijn broeder Everaard met de Gentenaars deel nam aan het geding tegen Hugonet en Humbercourt, had Willem zijnerzijds niet geaarzeld het Bourgondisch huis en den bisschop getrouwheid te zweren. In den beginne liep het hem mee. De bisschop toonde zich vrijgevig jegens hem hij be- | |
[pagina 148]
| |
noemde hem tot grootmeier van Luik en stond hem in pand het slot Franchimont af... Weldra werd hij gewaar, dat Willem den meester wilde spelen. Deze, die naar believen over 's lands geldmiddelen beschikte, had eene bende van 600 wapenknechten aangeworven, terwijl den bisschop door de Staten de noodige beden werden geweigerd, om een korps Zwitsers te lichten, in het vooruitzicht van een mogelijken aanval van Frankrijk. Die toestand was onhoudbaar. Willem werd einde 1478 verzocht zijn krijgsvolk af te danken, doch hij weigerde, trok zich terug in het slot Franchimont en stelde zich dadelijk in betrekking met Lodewijk XI. Dat verraad liep den koning mede. Reeds sedert eenigen tijd liet hij de Luiksche ambachten bewerken, om ze tegen den bisschop en tegen Maximiliaan op te ruien. Doch de ontredderde ambachten dachten aan 't verleden en aarzelden. Eene samenzwering, door eenigen der hunnen op touw gezet, was ontdekt en streng beteugeld geworden. Het grootste deel der Luikenaars wenschte onzijdig te blijven in den strijd tusschen Frankrijk en Bourgondië, en de bisschop, die geld noch troepen bezat, had, niettegenstaande zijne genegenheid voor Bourgondië, die houding moeten aannemenGa naar voetnoot(1). Onderhandelingen waren aangeknoopt geweest met de zendelingen van Lodewijk XI, maar klaarblijkelijk had de koning daarin maar toegestemd om, tijdens de onderhandelingen, de Luikenaars te kunnen bewerken. In September 1479 was Bourbon ‘doodbedroefd’ teruggekomen van eene bijeenkomst met de Fransche gevolmachtigdenGa naar voetnoot(2). Die wanhoop laat zich gemakkelijk verklaren. Inderdaad, Willem van de Mark verborg zijn bondgenootschap met Frankrijk niet meer. Lodewijk XI noemde hem openlijk ‘zijn vriend en dienaar’Ga naar voetnoot(3), zond hem hulpgelden, beloofde hem troepen. | |
[pagina 149]
| |
Voortaan was de strijd feitelijk geopend tusschen den bisschop en zijn oudgrootmeier. Om tegen den invloed van dezen laatste op te kunnen, was Lodewijk van Bourbon gedwongen geweest zich onder het Bourgondisch protectoraat te stellen; op 31 Januari 1481 had Maximiliaan hem zijne hulp beloofdGa naar voetnoot(1). Toch steeg van de Mark's gezag te Luik meer en meer; de oude gezellen van Raes van Heers gehoorzaamden klaarblijkelijk aan zijne bevelen. In 1482 gelukte het hun, de twee burgemeesters onder de hunnen te doen nemen. Niettemin bleef het grootste deel der ambachten, der geestelijkheid, der edelen den bisschop trouw, zonder hem echter zeer veel verkleefdheid te betuigen. Men hoopte nog altijd, door getalm den oorlog te kunnen vermijden. De Staten lieten den vorst niet toe, soldaten te lichten, en, trots zijn aandringen, deden zij niet eens de omheining der hoofdstad herstellenGa naar voetnoot(2). In den zomer 1482 nam Willem openlijk de wapens op. Hij had in de Ardennen Fransche huurtroepen ontvangen, en weldra verspreidde zich de mare, dat hij een aanval tegen het slot te Hoei voorbereidde. Bourbon snelde er heen, aan het hoofd van eene kleine bende ambachtslieden. Daar vernam hij, dat zijn vijand op Luik marcheerde. Hoewel hij gemakkelijk de wijk had kunnen nemen naar Brabant, besloot hij toch tot een gevecht, dat hij van te voren verloren wist. WeenendGa naar voetnoot(3) beval hij naar Luik terug te keeren, samen met eene bende strijders uit Hoei. 's Anderen daags (30 Augustus) werd Willem's nadering geseind. De bisschop trok uit de stad om het gevecht te wagen. Doch onderwege werd hij verlaten door de verschrikte stedelijke krijgsbenden; terwijl hij zelf zich door de vlucht wilde redden, werd hij gekwetst door een van Willem's soldaten; Willem zelf gaf hem een houw met zijn zwaard en liet hem vervolgens onder zijne oogen afmakenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 150]
| |
Luik was in de macht des overwinnaars. Deze vestigde zich, denzelfden dag, in het paleis, liet zich den titel van momboor toekennen, en, eenige weken later, vroegen de domheeren, die in tijds niet hadden kunnen vluchten of tot zijne aanhangers behoorden, zijn eigen zoon, Jan van de Mark, tot bisschop. Ongelukkig was Willem, op het oogenblik zijner zegepraal, voor Frankrijk van geenerlei nut meer. Lodewijk XI had hem slechts ondersteund om Maximiliaan tegen te werken, en de vrede van Atrecht (23 December 1482) had juist een einde gesteld aan den strijd tusschen Frankrijk en het Bourgondisch huis. Maximiliaan maakte de gelegenheid ten nutte om krachtdadig op te treden in het Land van Luik. Buiten Jan van de Mark, stonden twee andere candidaten, Jan van Hoorn en Jacob van Croy, naar den bisschopsstoel; deze, door de in Brabant gevluchte domheeren van Sint-Lambrechts aangewezen, bestreden elkander en konkelden te Rome. Die verwarring begunstigde de plannen des aartshertogen. Hij hoopte van den paus de ontbinding van het bisdom en de inlijving van het vorstendom bij zijne domeinen te bekomenGa naar voetnoot(1). In afwachting, legden zijne troepen eene groote bedrijvigheid aan den dag. Hoewel te Hollogne-sur-Geer verslagen (Januari 1483), gaf Willem het nog niet op. Hij liet de voorstanders van den vrede ter dood brengen en zette een oorlog voort, die tot niets dan tot den ondergang des lands leiden kon. Want de dood van Lodewijk XI had hem alle hoop op Frankrijk's tusschenkomst ontnomen, en kort daarop nam de Heilige Stoel eindelijk eene beslissing en droeg hij de bisschoppelijke waardigheid aan Jan van Hoorn op. Op 22 Mei 1484 verzoende de nieuwgekozene zich met Willem (vrede van Tongeren). Doch die verzoening was geveinsd. Willem werd op 17 Juni van het volgend jaar in eene hinderlaag gelokt, en 's anderen daags zonder vorm van proces te Maastricht gehangenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 151]
| |
Met dien sluipmoord werd het land opnieuw in onbandigheid geploft. Everaard van de Mark heeft gezworen, zijn broeder te wreken. Hij doet beroep op al de hoplieden die tijdens den laatsten oorlog gediend hebben en kort te voren afgedankt zijn. Het bisdom is de prooi van allerlei avonturiers, die naar hetzelve afzakken en daar naar believen meenen te mogen huis houden. Een zekere Guido van Canne roept zich dictator uit, regeert door 't geweld, gesteund op eene bende Zwitsers; als een Italiaansch dwingeland, laat hij zich een versterkt kasteel in de stede bouwenGa naar voetnoot(1). Doch Jan van Hoorn heeft Maximiliaan erkend als ‘oppersten voogd’ van het bisdomGa naar voetnoot(2). Dank zij de hulp die hij van hem krijgt en een opstand tegen Guido van Canne, die door het volk vermoord en op het galgeveld begraven wordt, kan hij voor eene poos naar Luik terugkomen. Nauwelijks is hij daar, of zijne zaak wordt opnieuw bedorven door de onlusten, die in Vlaanderen tegen Maximiliaan uitbreken, de gevangenneming van dezen te Brugge en het oproer van Philips van Kleef, wat Everaard van de Mark's plannen in de hand werkt. Opnieuw scharen de door Jan van Hoorn afgedankte hoplieden zich rondom Everaard. Deze vertoont zich te Luik, sluit een verbond met Philips van Kleef en met de opgestane Brabanders en zoekt, evenals zij, den steun van Frankrijk te bekomen. Hij biedt aan Karel VIII de opperleenheerschappij van het land, en zijne houding tegenover den koning is zoo beteekenisvol, dat het eiland in de stad, waar zijn hoofdkwartier gevestigd is, door het volk ‘het klein Frankrijk’ genoemd wordtGa naar voetnoot(3). Zijne voorstellen worden overigens niet aanhoord. Karel VIII denkt slechts aan Italië en wil zijns vaders staatkunde tegenover de Luikenaars niet voortzetten. Hij had voor Everaard niets over dan den raad, zich met den bisschop te verzoenen. Er stond Everaard niets anders te doen. De vorderingen van Albrecht van Saksen in Brabant lieten hem | |
[pagina 152]
| |
niets van de Nederlanden hopen. In het door vijftien jaar burgeroorlog geteisterd vorstendom verklaarden de gemoederen zich luider en luider voor den terugkeer des bisschops en de herstelling der orde. Na lange onderhandelingen, werd de vrede eindelijk op 25 Juli 1492 gesloten. Jan van Hoorn kwam eenige dagen later, en wèl voorgoed, zijn bisschopsstoel bezetten. De burgeroorlog had in het Land van Luik, en uit dezelfde oorzaken, hetzelfde gevolg als in Vlaanderen: hij liep in 't voordeel des vorsten uit. De ambachten hadden zich moeten overtuigen van hunne onmacht op militair gebied. Het verdwenen wettig gezag had slechts plaats gemaakt voor de dictatuur, en de door deze nagelaten herinnering moest het volk allen lust tot den burgeroorlog ontnemen. Jan van Hoorn nam vreedzaam opnieuw bezit van zijn bisschoppelijk ambt. In 1504 kreeg hij van den paus, zonder verzet van de Staten, de bevestiging van de ‘Pauline’, zooals de door Paul II aan Lodewijk van Bourbon bewilligde bul genoemd werd. Het ontheisterde land kreeg, met den vrede, niet alleen eene behoorlijke regeering. De burgeroorlogen waren er altijd door vreemde tusschenkomst beheerscht geworden, en het spreekt van zelf, dat die tusschenkomst ook met de burgeroorlogen verdween. Frankrijk en de Nederlanden erkenden in 1492 de onzijdigheid van Luik, die in 1493 door Karel VIII en Maximiliaan neergeschreven werd in den vrede van SenlisGa naar voetnoot(1). | |
IIDe dood van Jan van Hoorn (19 December 1505) bracht weer alles in gevaar. Twee candidaten stonden naar zijne opvolging: Jacob van Croy, die door Philips den Schoone, en Everaard of Erhard van de Mark, die door Lodewijk XII ondersteund werd. Het jongste geschil tusschen de regeeringen van Parijs en van Brussel oefende invloed op de Luiksche aangelegenheden. Lodewijk XII zegepraalde. Op 30 December 1505 verklaarden de domheeren van Sint-Lambrechts zich eenparig | |
[pagina 153]
| |
voor Erhard, de eenen omdat zij aanhangers des konings waren, de anderen omdat zij hoopten, dat die verkiezing de van de Mark's voorgoed met het land verzoenen zou. Inderdaad, de nieuwe bisschop was de neef van Willem van de Mark en van dien Everaard, die zoo lang tegen Jan van Hoorn gevochten had. Maar die verwantschap deed zijn Franschen aard nog meer uitkomen, en als men bedenkt, dat zijn broeder Robrecht kort na zijne benoeming openlijk dienst in Frankrijk nam, begrijpt men licht, dat die benoeming een gevoelige slag voor de Habsburgsche politiek in de Nederlanden was. Mag men den Venetiaanschen gezant Quirini gelooven, zoo gaf zij Karel van Egmond nieuwen moed, tot dusverre dat hij de aan Philips den Schoone gedane belofte brak en niet met dezen naar Spanje gingGa naar voetnoot(1). Innige betrekkingen ontstonden weldra tusschen Erhard en den hertog van Gelderland. Toen deze, in Juni 1506, de wapens weder opgenomen had, verspreidde zich te Brussel de mare, dat de bisschop hem troepen zou zenden, en weldra vernam men daar ook, dat Lodewijk XII, om zijn bondgenootschap te betalen en te behouden, hem het bisdom Chartres beloofd had. Doch de Luikenaars wilden onzijdig blijven en zich in geen nieuwe oorlogen wikkelen. Hun wederstand belette Erhard, soldaten aan Karel van Egmond te zenden. Hij ging naar Parijs hierover verschooning vragen. Doch na den plotselingen dood van Philips den Schoone, ondersteunde hij krachtdadig de vergeefsche pogingen van den koning van Frankrijk, om Maximiliaan de voogdij van aartshertog Karel te doen ontzeggen. Daarvoor werd hij beloond met de bewilliging van het reeds het jaar te voren beloofde bisdom (5 November 1507). Zijnerzijds beval de keizer hem te doen aanhouden, indien hij zich zonder vrijgeleide in de Nederlanden durfde wagenGa naar voetnoot(2). De betrekkingen tusschen Erhard en het Habsburgsche huis verbeterden een weinig gedurende de volgende jaren, maar bleven steeds zeer gespannenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 154]
| |
In 1511 onderhandelde Margareta met Rome om hem te doen afzetten, en die onderhandelingen werden na de mondigverklaring van Karel V voortgezet. In 1517 beschuldigde men den bisschop, hulpgelden aan den hertog van Gelderland te zenden en te konkelen om de opperleenheerschappij van het Land van Luik aan Frans I over te dragen. Het hof te Brussel, zonder hem zijn vertrouwen te gunnen, trachtte toch steeds hem tot zich te trekken. Het begreep welk gevaar de Nederlanden zou bedreigen, zoo het bisdom Luik, verbonden met Frankrijk en derhalve ook met Gelderland, eene rechtstreeksche gemeenschap tusschen die beide landen uitmaakte, wat aan de koninklijke legers zou toelaten, de Bourgondische provinciën langs heel hare oostergrens te bestoken. Het jaar, dat Karel V naar Spanje vertrok, had hij aan Erhard een verdrag van bondgenootschap of minstens van onzijdigheid laten voorstellen. Wel is waar, had Erhard geweigerd. Doch de belooningen, die Karel hem had laten aanbieden, hadden hem doen nadenken, en hij gaf Frans I te verstaan, dat hij maar getrouw zou blijven ten prijze van de hoogste onderscheiding die een kerkvorst kon te beurt vallen, namelijk den kardinaalshoedGa naar voetnoot(1). Doch die vurig begeerde hoed werd aan den bisschop van Bourges gegeven. Karel verbindt zich terstond, dien van den paus te bekomen; zijne gezanten overladen Erhard met beloften en vriendschapsbewijzen en bewerken zoo behendig zijne spijt, dat zij hem eindelijk, op 27 April 1518, bewegen, de overeenkomst van Sint-Truiden te teekenen. Er hoefde niet minder dan een pensioen van 6000 pond, de belofte van een bisdom in Spanje en van een paar abdijen in Brabant, om den prelaat te overhalen. Tegen dien prijs stemde hij er in toe, getrouwheid aan den katholieken koning te zweren en hem te verzekeren, dat, mocht hij ooit afstand zijner waardigheid doen, hij ze maar zou overdragen aan iemand, ‘den koning of zijnen opvolgers aangenaam’. Zijn broeder, de heer van Sedan, maakte op zijne beurt rechtsomkeert. Voorloopig toch, | |
[pagina 155]
| |
liet hij, mits een jaargeld van 8000 pond, Frankrijk voor Spanje varen. Later zou hij zien. Dat verdrag moest echter nog door de Staten van het Land van Luik bekrachtigd worden. Inderdaad, zonder hunne goedkeuring, verbond het slechts den vorst, die noch over de troepen noch over de geldmiddelen zijner onderdanen beschikken mocht. Doch de Luikenaars hielden zoo zeer aan hunne onzijdigheid als de Nederlanden, tijdens de regeering van Maximiliaan en van Philips den Schoone, aan hunne eenstemmigheid met Frankrijk gehouden hadden. Evenals deze, zochten zij slechts den oorlog te vermijden; het lustte hun evenmin, hunne rust en de heropbeuring van hun handel te offeren aan de plannen huns vorsten. Lang weerstonden zij aan den wensch van den bisschop, en Maximiliaan's tusschenkomst hoefde, om ze te overreden. Eens te meer, aarzelde hij niet, de belangen des Duitschen Rijks prijs te geven aan de belangen zijns kleinzoons. De privileges, die hij op 24 Juni 1518 aan het bisdom verleende, schaften de rechtsmacht van het Reichskammergericht schier teenemaal af, en hij schreef aan de Luikenaars dat hij hun zulke uitgestrekte bewilligingen verleende, ‘dat hij er veel mindere aan verscheidene Duitsche vorsten geweigerd had’Ga naar voetnoot(1). Harerzijds, wendde Margareta van Oostenrijk al hare diplomatische sluwheid aan om hen te overhalen; Karel V schonk jaargelden aan de stad. Ten slotte, lieten de Staten zich uitkoopen, evenals hun vorst zich had laten uitkoopen. Op 12 November gaven zij hunne toestemming aan een verdrag van bondgenootschap, dat hen werkelijk onder het protectoraat der Nederlanden stelde. Nu was het voor lang uit met de onzijdigheid van het bisdom. Evenals in de XIVe eeuw, richtte het zijne houding naar die der overige Belgische gewesten. Zijne inlijving scheen zoo gemakkelijk, dat Karel V het Land van Luik begreep in zijn ontwerp van oprichting des koninkrijks België van 1527. Ongelukkiglijk moest de staatkunde van Philips II de door zijn vader behaalde voordeelen doen verliezen. De oprichting van nieuwe bisdommen, vervolgens de uitbarsting der Omwenteling tegen Spanje, moesten later den | |
[pagina 156]
| |
door de verdragen van 1518 tot stand gebrachten band verbreken. Frans I stelde alles in het werk om de van de Mark's weder op zijne hand te krijgen. In 1521 verkocht Robrecht II, de broeder des bisschops, zich opnieuw aan Frankrijk, en liet hij Margareta van Oostenrijk uitdagen. Van toen af hield hij niet op, van uit zijne bergachtige heerlijkheid, nu eens de grenzen der Nederlanden, dan weer die des bisdoms, door stoutmoedige aanvallen te bestoken. Zijn zoon Robrecht III, de beroemde heer van Fleuranges, die als hij in 1536 stierf, streed te Pavia aan de zijde des konings, werd er gevangengenomen, werd gedurende lange jaren opgesloten in het kasteel van Sluis, waar hij zijn beroemd gedenkboek schreef, werd later maarschalk van Frankrijk en wist Péronne knap tegen Hendrik van Nassau te verdedigen. Wat Erhard betreft, die bleef, alleen onder de leden van zijn geslacht, zijn leven lang in dienst van het Habsburgsche huis. Zijn ijver bij de keizersverkiezing, zijne deelneming aan den oorlog van 1523-1525, waarbij hij de wapens tegen zijn broeder opnam, de aanzienlijke geldsommen die hij meer dan eens aan Karel V leende, bewijzen dat zijn ommekeer rechtzinnig was. Doch hij liet zijne diensten zeer duur betalen. Het kardinaalschap, het aartsbisdom Valencia, de rijke jaargelden belegd op de bisdommen Doornijk en Kamerijk, alsmede op de abdijen Affligem en Sint-Michiels te Antwerpen, waren hem niet voldoende. Hij stond nog naar de bisdommen Theruanen en Utrecht en heel dikwijls viel hij Margareta van Oostenrijk en Maria van Hongarije lastig met zijne vragen om geld. Maria heette hem deswege ‘een heel gevaarlijke kruidenier’Ga naar voetnoot(1). Het gebeurde hem overigens wel eens, de regeering te Brussel in hare plannen te dwarsboomen, want nooit kon hij er toe besluiten slechts een werktuig in hare hand te wezen. Aan zijne aanstelling tot inquisiteur-generaal van het geloof in de Nederlanden, die hij in 1525 van den paus verkreeg, is grootendeels de mislukking van de door Karel V gedroomde Staats-inquisitie | |
[pagina 157]
| |
te dankenGa naar voetnoot(1). In andere omstandigheden verdedigde hij halsstarrig zijne rechten als bisschop en als vorst tegen de ingrijpingen des keizers en der landvoogdessen. Hij liet zich geenszins zijne geestelijke rechtsmacht over Brabant ontrooven, en tijdens de pogingen van Karel V om Maastricht, den sleutel der Nederlanden langs Duitschland, in te lijven, was het gedeeltelijk aan zijn verzet te danken, dat het Land van Luik de opperleenheerschappij over die stad behield. Ten slotte gaf de aanwijzing van zijn coadjutor aanleiding tot tamelijk ernstige moeilijkheden tusschen hem en zijn machtigen beschermer. De regeering van Erhard van de Mark mag hoogst gewichtig genoemd worden, niet alleen ter wille van de invoering eener innige verstandhouding met de Nederlanden, doch ook, en meer nog, ter wille van de vervormingen die, van 1506 tot 1538, in het bisdom zelf plaats grepen. Terwijl, in Gelderland, stadsvrijdommen en almacht der steden zoo lang stand hielden als de strijd tusschen het hertogdom en de Habsburgers duurde, kreeg de staatsregeling in het Land van Luik een monarchaal karakter, juist toen het bondgenootschap met den vorst der Nederlanden gesloten werd. Op een beperkter gebied en met minder hevigheid zag het Land van Luik onder Erhard van de Mark dezelfde staatkundige hervormingen invoeren, als de Bourgondische gewesten onder Philips den Schoone en onder Karel V. Hier en daar, leiden de burgeroorlogen tot het versterken van de rechten en van het gezag des vorsten. De regeering hangt niet meer uitsluitend af van den uitslag der gemeenteverkiezingen en van de grillen der ambachten; het veroverd grondbeginsel van eenheid, dat haar zoo lang ontbrak, geeft haar nu ook het grondbeginsel van orde. De menigvuldige zelfstandige lichamen, genootschappelijke indeelingen en bijzondere belangen, in dezelfde stad, beginnen zich te onderwerpen aan het gezag van den Staat, noodzakelijker wijze belichaamd in den persoon des bisschops. Erhard van de Mark was de eerste moderne vorst van het Land van Luik. In het door burgeroorlogen uit- | |
[pagina 158]
| |
geputte vorstendom, voltrok hij het werk van eenmaking en samentrekking, waarin Lodewijk van Bourbon niet geslaagd was. Hij wil tegelijk èn de geestelijke èn de wereldlijke inrichting hervormen. In de eerste, vat hij den strijd aan tegen de collegiale kerken, die derwijze woekeren ‘dat men ternauwernood zooveel kapittels in twee groote koninkrijken vinden zou’; die kapittels beweren aan de bisschoppelijke rechtsmacht onttrokken te zijn, en bedienen zich slechts van hunne privileges om maar al te werkelijke misbruiken te plegenGa naar voetnoot(1). Aan de andere, schonk hij door het invoeren van den ‘gewonen raad’ en door het aanstellen van een procureur-fiscaal, de regelmaat en de rangorde welke tot hiertoe aan het rechtswezen ontbroken hadden. De vrede van Sint-Jacobs, dien hij in 1507 liet afkondigen, was de grondslag van de Luiksche staatsregeling tot het einde van den Ouden Regeeringsvorm. Overigens schaft hij op verre na de oude instellingen des lands niet af. Zoo hij een einde stelt aan de vredesrechtbank en aan de rechtbank l'Anneau du Palais, verouderde inrichtingen die sedert lang alle gewicht verloren hadden, bevestigt hij daarentegen niet alleen de tusschenkomst der Staten in het bestuur van het land, doch bovendien den waarborg, dien de rechtbank der XXII aan de inwoners tegen de macht des vorsten geeft. Niet meer dan in de Nederlanden, nog minder zelfs dan in de Nederlanden, leidt het nieuw staatkundig stelsel er tot absolutisme. Wat Karel V in de zeventien provinciën niet kon verrichten, kon Erhard van de Mark, al had hij het willen doen, er niet aan denken in het Land van Luik te verrichten. Hij bepaalde er zich bij, den wil des lands en den wil des vorsten in evenwicht te brengen, hunne samenwerking te regelen, geschillen en botsingen te vermijden. Die opperste waarborg der middeleeuwen, dienstweigering bij schennis der privileges, wil zeggen de burgeroorlog tot kortwieking van vorstelijke willekeur, valt in onbruik. Men stemt toe in een voor de beide tegenover elkander staande machten aannemelijk modus vivendi. De strijdigheid, die in den beginne tusschen de Staten en den vorst heerschte, vermindert. De Staten dragen gewoon- | |
[pagina 159]
| |
lijk hunne rechten over aan bestendige afgevaardigden, die op voortdurende wijze samen met den bisschop de regeering waarnemen; deze verliest meer en meer haar aanvankelijk tweezijdig karakter. De installing van de ‘Staten tot herziening der XXII’ ontneemt dezen het bovenmatig recht, zonder beroep te vonnissen. Tegen geen enkele dezer nieuwigheden ontstond verzet. De enkele onbeduidende opstanden die, onder Erhard van de Mark, te Luik uitbarstten, werden verwekt door handlangers van Frankrijk of door de houding van sommige magistratenGa naar voetnoot(1). Het oproer der Rivageois in 1531, waarvan nog zeer weinig gekend is en dat hoofdzakelijk door eene plotselinge duurte van het graan verwekt schijnt, heeft in alle geval niets gemeens met de hierboven beschreven politieke hervormingenGa naar voetnoot(2). Deze gingen gepaard met de stoffelijke herstelling van het land. De vrede, dien het bisdom sedert het einde der regeering van Jan van Hoorn onafgebroken genoot, liet het land toe zich snel te verheffen uit den kommer, waarin vreemde oorlogen en burgeroorlogen het geploft hadden. Op het einde van Erhard's regeering, was het ‘meer dan tweemaal rijker gewordenGa naar voetnoot(3)’. Dank zij de kolenmijnen en eene nieuwe nijverheid, de wapenmakerij, die door den overvloed van kolen en de nabijheid van de ijzermijnen der Ardennen eene hooge vlucht nam, werd Luik in weinig tijds eene der grootste en weldra ook eene der schoonste steden van de Nederlanden. In 1526 liet de bisschop de fundeering aanleggen van het prachtig paleis, dat hedendaags nog de bewondering afdwingt; hij droeg ook machtig bij tot het oprichten van een der laatste perels van den Gothischen bouwstijl, van de Sint-Jacobskerk. De door hem begonnen beweging hield niet meer op. In 1577 was Margareta van Valois verwonderd, dat Luik ‘eene zeer wel bebouwde stad was, met groote | |
[pagina 160]
| |
en breede straten, mooie pleinen, versierd met prachtige fonteinen; dat al de kanunnikenhuizen er schoone paleizen waren; dat de kerken er met zooveel marmer versierd waren; dat de Duitsche uurwerken alle soorten muziek speelden en allerlei personages verbeelddenGa naar voetnoot(1)’. Doch het was Erhard niet voldoende, de stad in- en uitwendig een modern karakter te geven; hij voerde er ook den geest der Renaissance in. De letteren, die in de vroeger om hare scholen zoo beroemde stad schier niet meer beoefend werden, kwamen weder in eere. Reeds in 1495 had Jan van Hoorn er de Hieronymieten heen geroepen; Erhard liet er humanisten komen. Hij was in briefwisseling met Erasmus; in 1514 hechtte hij aan zijn dienst den beroemden hellenist Hieronymus Aleander, wiens verblijf te Luik ongetwijfeld een ontzaglijken invloed oefende; ook riep hij Italiaansche kunstenaars naar zijne hoofdstadGa naar voetnoot(2). Al die ijver was geenszins verloren. Eenige jaren later zou de vernieuwde en vervormde stad het daglicht geven aan Lambrecht Lombart, en mannen als Huibrecht Goltzius, Domien Lampsonius en Frans Floris binnen hare muren lokken. Geen der opvolgers van Erhard van de Mark, die op 16 Februari 1538 stierf, zou op het bisdom een zoo beschavenden invloed oefenen als hij. Allen waren overigens slechts lijdzame werktuigen der Habsburgsche politiek en hielden zich enkel bezig met het Land van Luik, om het bondgenootschap met de Nederlanden te behouden en te versterkenGa naar voetnoot(3). Onvrijwillig vergelijkt men ze met die keizerlijke bisschoppen die vroeger, in de Xe en XIe eeuw, de diocese in naam van Duitschland geregeerd hadden. Overigens werden zij, als deze laatsten, het land opgedrongen. Na de regeering van Erhard, verloor het kapittel het recht, de bisschoppen te verkiezen. Van toen af liet de vorst zich, door | |
[pagina 161]
| |
de regeering te Brussel, een coadjutor cum jure successionis geven. Cornelius van Bergen, heer van Zevenbergen (1538-1544), als dusdanig door Erhard in 1520 aanvaard, liet Maria van Hongarije in zijne plaats meester. Niets bewijst beter, dat uitsluitend staatkundige bedoelingen bij de benoeming der bisschoppen op den voorgrond stonden, dan de aanstelling van dat stompzinnig, half onnoozel personage, dat niet bij machte was zich tegen 's keizers wil te verzetten en dat, bij gebrek aan beters, het met veel omslag zeer druk had om de partij der van de Mark's te beletten, weder den Franschen invloed in het bisdom te brengen. Zij is echt koddig, de geschiedenis van dien stumperd, die zijn leven lang weigerde het priesterschap te ontvangen, zijne hoofdstad verliet om zijne landgoederen te Zevenbergen te bewonen en Marie van Hongarije dreigde, te zullen trouwen of in de straten te roepen, dat hij geen bisschop wilde zijn, toen zij hem wilde dwingen, zich te Luik te vestigenGa naar voetnoot(1). Toch werd het met de Nederlanden gesloten bondgenootschap behouden, dank zij de pogingen der landvoogdes en trots den tegenzin der Staten, die in den tweekamp tusschen Karel V en Frans I onzijdig wilden blijven, wat geen van beide partijen geneigd was aan te nemen. De Luikenaars bevonden zich tusschen beiden in denzelfden toestand, waarin Vlaanderen zich ten tijde van Artevelde, tusschen Edward III en Philips van Valois, bevonden had: onthouding was onmogelijk, ze moesten wel partij kiezen. Een bastaard van Maximiliaan, George van Oostenrijk, de coadjutor door Karel V aan Cornelius van Bergen gegeven, volgt dezen in 1544 op. Even vreemd aan het bisdom als zijn voorzaat, was hij toch een ijverige en verkleefde dienaar van het Brusselsche hof. Hij noemde zich de ‘nederige kapelaan’ van Maria van Hongarije, wier bevelen hij naar de letter uitvoerde. Hij gedoogde het bouwen, op Luikschen bodem, van de vestingen Mariembourg, Philippeville en Charlemont, die de Maasvallei voor de Fransche legers moesten sluiten, en overigens evenzeer | |
[pagina 162]
| |
het bisdom als de Nederlanden beveiligden. Bij zijn dood, in 1557, ging de mijter over tot een anderen gunsteling des keizers, Robrecht van Bergen, coadjutor sedert 1549. 't Is onder dezes regeering, dat de stichting van twee nieuwe bisdommen door Philips II de verhouding van het Land van Luik tegenover de Bourgondische gewesten teenemaal wijzigen zou. De drie opvolgers van Erhard van de Mark hadden geen andere opdracht gehad, dan het behoud en de versterking van het in 1518 gesloten bondgenootschap. Die rol was hun voldoende, en zij oefenden schier geen invloed op de binnenlandsche politiek. Hunne regeering was den lande overigens niet nadeelig. De vrees, welke het innig bondgenootschap met den keizer den Staten inboezemde, werd niet verwezenlijkt. Dat bondgenootschap kostte den Luikenaars slechts geringe opofferingen en schonk hun daarentegen lange jaren vrede, want nooit werd de oorlog op hun grondgebied gevoerd. Het was den keizer voldoende, dat Luik geene operatiebasis voor Frankrijk meer was; hij wilde het geenszins zijne ondernemingen doen deelen. |
|