Geschiedenis van België. Deel 3
(1909)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan den dood van Karel den Stoute tot de komst van den hertog van Alva in de Nederlanden
[pagina 70]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 71]
| |
Voor hem was de Bourgondische Staat slechts eene aanhoorigheid van Oostenrijk, en dit bewees hij weldra. Op 27 October schreef hij aan ‘zijn kanselier’ Thomas van Plaines en aan ‘zijn raad’ der Nederlanden, dat zij de regeering ‘zijner landen onder hem en onder zijn duurbaren en beminden kleinzoon, aartshertog Karel van Oostenrijk, prins van Aragon enz., moesten bewaren, in afwachting dat hij, binnen veertien dagen of drie weken, zelf kwamGa naar voetnoot(1)’. De Staten, die Chièvres juist bijeengeroepen had ter gelegenheid van den oorlog in Gelderland, moesten beslissen tusschen de strijdige aanspraken van Oostenrijk en Frankrijk. Hun besluit bewees, welken samenhang de Nederlanden gedurende de vorige regeering verkregen hadden. Zoo enkele gewesten onzijdig bleven om den koning van Frankrijk niet te mishagen, stelden Brabant, Holland en Zeeland daarentegen voor, het regentschap aan Maximiliaan op te dragen en dreven zij hun voorstel zonder moeite door. Op 16 November vertrok een gezantschap naar Duitschland, om het besluit, der Staten aan den Roomschen koning te kondschappen. Deze moest dus niet naar België komen, noch het regentschap over de Bourgondische Staten gewapenderhand bemachtigen, zooals hij voorzeker gevreesd had. Lodewijk XII, die door de Vlamingen niet meer ondersteund werd en steeds de handen vol had in Italië, moest wel vrede hebben met het voltrokken feit. Maximiliaan, die verplicht was in Duitschland te verblijven, had dus slechts een stadhouder in de Nederlanden aan te stellen. Dat ambt vertrouwde hij aan zijne dochter Margareta, moei van den jongen Karel. Zij was nog slechts gekend om de beproevingen, die zij sedert hare kindsheid doorstaan had. Geboren te Brussel op 10 Januari 1480, was zij slechts drie jaar oud toen zij, na het sluiten van den vrede van Atrecht, aan den koning van Frankrijk overgeleverd werd als toekomstige gemalin van Karel VIII. Toen deze met Anna van Bretagne trouwde, ward zij in 1493 bij haar vader teruggezonden. Vier jaar later, trad zij in den echt met don Juan, zoon | |
[pagina 72]
| |
van Ferdinand van Aragon en van Isabella van Castilië, waardoor ze weer de hoop mocht koesteren, eens koningin te zullen worden. Doch die hoop was van korten duur: don Juan overleed na eenige maanden, haar zwanger latend van een kind, dat niet bleef leven. Een tweede huwelijk met Philibert II, hertog van Savoye, in 1501, liet haar drie gelukkige jaren slijten. Vervolgens, opnieuw weduwe in 1504, zag zij voorgoed af van den huwelijkschen staat en wilde zij niet langer de speelbal zijn van staatkundige echtverbintenissen. In 1506 had zij wederstaan aan de wenschen van haren vader en haren broeder, die haar wilden verloven met koning Hendrik VII. Zij scheen hare levensdagen te willen eindigen in hare domeinen van Savoye, steeds haar laatsten echtgenoot gedachtig. Liefhebster van kunsten en letteren, omgaf zij zich, in hare kleine hofhouding te Bourgen-Bresse, met dichters, bouwmeesters, beeldhouwers; zij zelve was dichteres, maakte zinspreuken, besprak met Jan Perréal de plans van de kerk, die zij te Brou wilde oprichten en waarin zij eens naast Philibert rusten zou. Doch dat alles was slechts het tijdverdrijf van een uiterst bedrijvig gemoed. Toen Margareta een ruimer arbeidsveld betreden had, nam zij eene eervolle plaats in onder de groote vorstinnen, zoo talrijk in de XVIe eeuw, wellicht omdat de vrouwelijke hoedanigheden: list, schranderheid, behendigheid, wonderwel pasten bij de gansch persoonlijke politiek van dien tijd. Door hare rampen ontgoocheld, doch niet ontmoedigd, gaf zij zich met lijf en ziel over aan de taak, het overwicht van haar huis aan gansch Europa op te dringen. En zij deed het met zooveel gevoel als verstand. Hare genegenheid voor haar neef en de wrok, dien zij sedert den door haar geleden hoon tegen Frankrijk koesterde, wierpen haar met edit vrouwelijken hartstocht in den strijd tusschen de Habsburgers en de Valois. Zij verstond, niet een ijdel werktuig te wezen in de handen van Maximiliaan, en vervolgens van Karel V. Zij beschouwde hunne belangen als hare eigen belangen en wilde samen met hen het bestuur waarnemen. In hare brieven aan haar vader, vermaant, beknort zij hem, soms wel met de drift, ja de ruwheid van eene verkleefde dochter, die ook haar woord in het huishouden hebben wil. Even practisch | |
[pagina 73]
| |
en bezonnen als Maximiliaan lichtzinnig en waagziek is, oefent zij op hem een invloed, dien hij welgevallig aanneemt. Hij tracht haar goedig te bedaren als hij van haar een onvriendelijken brief ontvangen heeft en zendt haar eenig kleinood als zoengeschenkGa naar voetnoot(1). Voor de Belgen, die zij zonder tusschenpoozen bijna gedurende drie-en-twintig jaar regeeren moest, was en bleef zij altijd eene vreemdelinge. Michelet vergiste zich erg, als hij in haar eene vrouw van den echten Vlaamschen stempel zag. Hare opvoeding aan het hof der Valois had haar gansch Fransch van geest en smaak gelaten. Zij haatte geenszins Frankrijk, doch slechts het Fransche huis. Zij kende Vlaamsch noch Duitsch. Hare vertrouwdste raadsheeren waren haar uit Bresse en Savoye gevolgd: Jan van Marnix, Laurens Gorrevod, Mercurio de Gattinara. De Bourgondische gewesten wekten overigens slechts hare belangstelling op, in zooverre zij het vorstenhuis dienstig konden zijn. Zij bestuurde ze goed, omdat zij behendig en verstandig was, doch zij deed het zonder genegenheid. Haar weduwlijke staat zoozeer als haar karakter hielden haar verwijderd van die in de Nederlanden zoo gewilde luidruchtige feesten en vermakelijkheden. Op zeven-en-twintigjarigen leeftijd zonderde zij zich af van de wereld, om al haar tijd te besteden aan de staatkunde en aan de opvoeding van de kinderen van Philips den Schoone, die zij van ganscher harte bemindeGa naar voetnoot(2). Meer nog in België dan te Bourg-en-Bresse, was de kunst haar eenige ontspanning. Zij vertrouwde aan Lodewijk van Boghem de voortzetting van het bouwen van het kunstjuweel van Brou, dat Perréal begonnen had en dat, ter vervanging van de dichtkunst, al haren vrijen tijd besloeg. Haar paleis werd een echt museum, dat miniaturisten, schilders en koperdrijvers vulden met meesterstukken, waarvan ten huidige dage nog stukken en brokken in alle Europeesche verzamelingen te vinden zijn. | |
[pagina 74]
| |
Op 22 April 1507 erkende de Statenvergadering Maximiliaan plechtig als momboor van Karel V, en Margareta als landvoogdes der Nederlanden. Deze vestigde zich dadelijk te Mechelen, en kocht er, rechtover het ‘Bourgondisch hof’, verblijf harer neven, den steen van Jan Laurin, heer van Watervliet, waar zij voortaan haar arbeidzaam leven slijten zou. De Roomsche koning had haar volmacht gegeven, het land te besturen ‘zooals hij zelf doen zou, zoo hij daar in eigen persoon was’, zonder eenige voorbehouding of uitzonderingGa naar voetnoot(1). Nooit werd eene regentes meer vrijheid gelaten, nooit aanvaardde eene landvoogdes zoo luchtig en onbezorgd de verantwoordelijkheid van haar ambt. Toch was hare zending zwaar engevaarvol. Zoo de dood van Thomas van Plaines, den ouden kanselier van Philips de Schoone (20 Maart 1507), haar onverdeeld het bestuur der zaken liet, ontveinsde zij zich niet, dat Chièvres en de heeren, die tot hiertoe het hooge woord in den raad gevoerd hadden, haar slechts met wantrouwen bejegenden. De Gentenaars spraken van de in 1477 bewilligde privileges terug te vragen, en Lodewijk deed de stad Atrecht bewerken, en gebood haar, Maximiliaan niet als Karel's momboor te erkennenGa naar voetnoot(2). Ook de houding van den bisschop van Luik was meer dan verdacht. Zijn broeder, Robrecht van de Mark, heer van Sedan, een echte avonturier, overviel onverhoeds de grenzen van Luxemburg. Ten slotte en vooral, zette de hertog van Gelderland den oorlog vastberaden voort en ging hij stoutweg aanvallenderwijs te werk. In de maand September drong hij in Brabant en gaf hij Thienen aan plundering prijs. Wel is waar versloegen de boeren van het Naamsche en van Luxemburg, eenige weken later, nabij Saint-Hubert, de ruiterijescadrons, die de koning van Frankrijk aan zijn beschermeling zond. Doch de hoogdravende verzen van Jan Lemaire de Belges, welke die schermutseling als eene groote zegepraal bezong, konden niemand misleiden. Het was een slecht begin voor het regentschap, en allerwegen brak in zulke mate misnoegdheid | |
[pagina 75]
| |
uit, dat Maximiliaan, op 17 October, aan zijne dochter schreef, dat hij bereid was van zijne reis naar Rome af te zien, om haar ter hulp te komen, ‘indien de Nederlanden in muiterij moesten vallenGa naar voetnoot(1)’. Opnieuw eischten de Staten den vrede. Zij beweerden, dat de oorlog met Gelderland een private twist was, die uitsluitend Brabant aangingGa naar voetnoot(2); de dynastische staatkunde, die dien oorlog verwekt had, was hun hatelijker dan ooit. Maximiliaan had hun mooi te schrijven, dat ‘alles wat den koning of den vorst van het land als hoofd en openbaar personage aangaat, ook al zijne onderdanen aanbelangtGa naar voetnoot(3)’: zij luisterden niet naar die taal, die Karel den Stoute herdenken deed, en slechts met de grootste moeite kon men hun, tot voortzetting van den oorlog, eene geringe bede afdwingen. De belofte, die de gewesten op 11 April 1508 onderling gedaan hadden, elkander te zullen helpen en eendrachtig te blijven, scheen eene nieuwe botsing tusschen vorst en volk te voorspellenGa naar voetnoot(4). Anderzijds verborg de adel geenszins zijne vijandige gezindheid jegens Oostenrijk. Een kapittel van het Gulden Vlies verwierp, eenige maanden later, Maximiliaan's ontwerp, een koninkrijk Oostenrijk-Bourgondië te grondvestenGa naar voetnoot(5). Margareta was niet licht te vervaren. Zij wilde vooreerst den wederstand breken en de gewesten haar gezag opleggen. Op 24 Juni 1508 gebood zij, ongeacht de weigering der steden, de bede in Brabant te lichten. Doch zij was te verstandig om niet te begrijpen, dat zulke handelwijze niet lang duren kon en dat dwang het middel niet was om de Nederlanden hare politiek te doen ondersteunen. Liep zij geen gevaar, zoo zij bij geweld bleef, een opstand te verwekken die, nu dat Gelderland gewapend en Frankrijk vijandig was, den nieuwen Bourgondischen Staat aan alle gevaren kon blootstellen? De vrede scheen haar het eenig middel om zich uit de verlegenheid te redden. Later zou zij het | |
[pagina 76]
| |
Karel van Egmond wel betaald zettenGa naar voetnoot(1). Doch deze kon maar getemd worden door eene onderhandeling met Frankrijk, met zijn beschermer. Hoewel met tegenzin, besloot zij tot eene toenadering met Lodewijk XII. Zij deed haar vader begrijpen, dat het behoud der Nederlanden die opoffering vergde. Knorrend liet hij haar begaan en volgde hij haren raad. Reeds in Augustus 1508 beloofde hij den Staten den vrede te zullen sluiten, en in November begon Margareta met den kardinaal van Amboise de onderhandelingen, waarin zij de behendigste staatkundige van haren tijd bleek te zijn. Inderdaad, de verdragen op 10 December 1508 te Kamerijk onderteekend, waren gansch ten voordeele van het Oostenrijksche huis. Hier hoeft men niet te spreken van de wijze, waarop zij dezes belangen in Italië en in Oostenrijk regelden. Het zij genoeg, dat een levenslange vrede tusschen Lodewijk XII en Maximiliaan - waarin de bondgenooten van de twee tegenstrevers begrepen waren - al de gevaren afwendde, die de Nederlanden bedreigden en deze tevens verloste van den oorlog tegen Gelderland, van de ondernemingen der Mark's en van de kuiperijen des bisschops van Luik. Onze gewesten begroetten die verdragen met dezelfde vreugde als die, waarmede zij vroeger den vrede van Atrecht onthaald hadden. De Staten schonken eene gift van 60,000 pond aan de landvoogdes en bewilligden de beden, die zij hun vroeg om Karel van Egmond het verdrag te doen naleven, want hij scheen daarmede geen rekening te willen houden. De Staten vonden er geen bezwaar in, Gelderland te bestrijden als het niet meer door Frankrijk ondersteund werd. De vrede van Kamerijk scheen de politiek der eerste jaren van Philips den Schoone te zullen terugbrengen, en de toenadering tusschen Margareta en Willem van Chièvres versterkte nog dit vooruitzicht. Chièvres, die sedert hare komst in de Nederlanden met de landvoogdes op gespannen voet stond werd aan | |
[pagina 77]
| |
het hof ontboden, en werd bekleed met de waardigheid van opperkamerheer en van gouverneur van prins Karel. Doch eene duurzame verstandhouding tusschen de nationale politiek van Chièvres en de dynastische politiek van Margareta was onmogelijk. Terwijl de eerste alles in het werk stelt om Frankrijk's vriendschap te behouden, beschouwt de andere het verdrag van Kamerijk slechts als een nooddwang. Oneenigheid ontstaat weldra tusschen de landvoogdes en den opperkamerheer. Chièvres, heimelijk tegenstander van het huwelijk van Karel met Maria van Engeland, dat Lodewijk XII zou kunnen mishagen, spant zooveel pogingen in om het te beletten, als Margareta om het te doen doorgaanGa naar voetnoot(1). Ondersteund door den adel en de Staten, leeft hij in gedurige tegenkanting met de landvoogdes, die, naar hij beweert, den vrede zoekt te verbreken, De hervatting van den oorlog tegen Karel van Egmond, in 1511, verwekt eene algemeene verontwaardiging; schotschriften tegen Margareta worden aan de kerkdeuren aangeplakt; de regentes wordt meer dan ooit gehaatGa naar voetnoot(2). De vijandige gezindheid des volks, de kuiperijen van Chièvres, die tracht haar in onmin te brengen èn met haar vader èn met den koning van Engeland, kunnen haar niet van haren gedragsregel afbrengen. Met, als het ware, meer Bourgondisch dan Oostenrijksch bleed in de aderen, vergeet zij niet, dat Frankrijk nog altijd het na haars grootvaders dood veroverde hertogdom Bourgogne onthoudt en kan zij niet lijden, dat dit gewest, de bakermat haars huizes, in het bezit van dezes erfvijand blijft. In 1513 schijnt het oogenblik haar gunstig om de verdragen van Kamerijk te verscheuren: zij slaagt er in, haar vader te doen treden in het door den paus en de koningen van Aragon en Engeland tegen Frankrijk gesloten bondgenootschap. Doch zij was zoo behendig, de onzijdigheid der Nederlanden in het verdrag te doen opnemen en een vierjarig bestand met Karel van Egmond te sluiten, zoodat de Belgische gewesten vreedzame toeschouwers bleven van den strijd, die grootendeels door hunne land- | |
[pagina 78]
| |
voogdes bewerkt was. Terwijl aan hunne grenzen gevochten werd, terwijl Maximiliaan en Hendrik VIII den slag bij Guinegate wonnen (16 Augustus) en Theruanen (23 Augustus) en Doornijk (19 September) veroverden, leverden zij krijgs- en mondbehoeften aan de strijders, en Margareta bevestigde later, dat de oorlog hun meer dan een millioen gouds opgebracht hadGa naar voetnoot(1). Die oorlog liep overigens gansch anders uit dan Margareta voorzien had. In Augustus van het volgend jaar, verzoende Lodewijk XII zich plotselings met Hendrik VIII en trouwde hij met dezes zuster Maria, de verloofde van prins Karel. Voor de tweede maal kaapte het Fransche huis eene voor het Bourgondisch huis bestemde prinses. Dit liet Maximiliaan koel. Meer nog, hij veroorloofde zijn kleinzoon, in het verbond der beide koningen te treden. Voorloopig toch, brak hij met de staatkunde zijner dochter. | |
IIMargareta's nederlaag was eene overwinning voor Chièvres, die deze weldra ten nutte maakte. Reeds sedert eenigen tijd beijverde hij zich, met de medewerking van de Staten der gewesten, Maximiliaan tot de mondigverklaring van Karel te doen besluiten. De jonge prins was zijn vijftiende jaar ingetreden en werd dus bekwaam zelf het bestuur zijner staten in handen te nemen. In 1514 had de Statenvergadering tot groote ergernis der landvoogdes verklaard, dat zij geene bede meer zou toestaan voordat de jonge Karel mondig verklaard werdGa naar voetnoot(2). Margareta zag klaar in dat spel; zij wist wel, dat zij die mondig verklaring maar vroeg om van haar en hare politiek ontslagen te zijn. Zij het dan ook niet na, haar vader te waarschuwen tegen de listen van de ‘slechte geesten’, die de Staten bestookten. Doch de verkoeling, die in de betrekkingen tusschen den keizer en zijne dochter ontstaan was, werd door die ‘slechte geesten’ behendig ten nutte gemaakt. In December 1514 eischten | |
[pagina 79]
| |
de Staten-Generaal de aanstelling van hun natuurlijken vorst; door de belofte, den keizer om zijne toestemming mild te betalen, liet Maximiliaan zich verleiden. Mits een geschenk van 150,000 gulden en eene jaarlijksche rente van 50,000 pond, legde hij zijn momboorschap af. Op 5 Januari 1515 ward Karel plechtig ingehuldigd voor de te Brussel vergaderde Staten. Ongetwijfeld was alles, buiten Margareta's voorkennis, heimelijk geschoteld tusschen Chièvres en Maximiliaan. Men wist, dat de landvoogdes alles in 't werk had gesteld om de mondigverklaring van haar neef te beletten; daarom zou men er haar slechts kennis van geven, als de zaak geklonken was. Zonder zelfs geraadpleegd te worden, zag zij zich het regentschap ontnemen en openlijk vernederd vóór den adel en de Staten; men begrijpt dan ook lichtelijk hare spijt en hare gramschap. Zij deed overigens haar best om die te verbergen. Den volgenden zomer schrijft de Italiaan Pasqualigo van haar, dat zij, ‘schooner en frisscher dan ooit’, niets meer zoekt dan genot en vermaakGa naar voetnoot(1). Doch zij was uiterst verbitterd; alleen hare vertrouwden kenden haar echten, zorgvuldig verborgen gemoedstoestand. In de maand Februari, kloeg zij, traanoogend, bij den gezant van Hendrik VIII, over den haar aangedanen hoonGa naar voetnoot(2). De belangen van haar huis toegedaan, moest zij, meer nog dan de geleden vernedering, den zwaren misslag haars vaders betreuren. Het jaar te voren had zij hem vermaand, maatregelen te treffen, om zijn invloed in de Nederlanden te behouden, eens dat Karel zou mondig verklaard zijnGa naar voetnoot(3), en hij had geen rekening met dien wijzen raad gehouden. Toen hij de uitkomst zag, moest die lichtzinnigheid hem bitter berouwen. Chièvres, die den geest zijns kleinzoons heel bemachtigd had, beheerschte nu zijn raad en richtte zijne houding in volkomen tegenstelling met de Oostenrijksche politiek. De keizer vernam met verontwaardiging, dat de brieven, die hij aan Karel of aan Margareta schreef, door den alvermogenden minister geopend werden; hij | |
[pagina 80]
| |
erkende hoe verkeerd hij gehandeld had, toen hij de landvoogdes wegzond, en hij schonk haar, doch te laat, zijn vertrouwen terug. Op 18 Januari 1516 bad hij Karel dringend, doch te vergeefs, zijne moei te raadplegen over ‘zijne gewichtigste en moeilijkste zakenGa naar voetnoot(1)’. Chièvres behield al zijn invloed op den jeugdigen vorst. Karel was toen ‘een knaap van middelmatige grootte, mager als een graat, bleek, zeer droefgeestig, met den mond gedurig open, ter wille van zijne neerhangende onderkaak, en met oogen, die de zijne niet schenen en als 't ware aan zijn gezicht aangezet warenGa naar voetnoot(2)’. Zijn zwak gestel en zijne bestendige ongesteldheid verontrustte zijne omgeving. Hij was koel, stilzwijgend ‘onbeweeglijk als een beeldGa naar voetnoot(3)’, drukte zich moeilijk uit en had, naar een ieders oordeel, een zeer middelmatig verstand. Hij had te Mechelen dezelfde opvoeding als zijn vader genoten. Evenals hij, was hij als Bourgondische prins grootgebracht en had hij in de geschiedenissen van Philips den Goede en van Karel den Stoute leeren lezenGa naar voetnoot(4). Men had hem Duitsch noch Spaansch geleerd. Daarentegen had Chièvres er voor gezorgd, hem vroeg in betrekking met zijne toekomstige Nederlandsche onderdanen te stellen. In 1507, toen de prins nog maar zeven jaar oud was, had hij hem eene kleine toespraak aan de Staten doen houdenGa naar voetnoot(5). Hij vermocht ook zijne genegenheid en zijn vertrouwen te winnen. Karel achtte en beminde hem en, na zijne troonsbestijging, volgde hij steeds zijn raad en liet hij hem zelfs, in zijne plaats, de vreemde gezanten ontvangen. In zijne door Chièvres geleide politiek, is een nieuwe terugkeer tot de nationale politiek der eerste jaren van zijns vaders | |
[pagina 81]
| |
regeering te bespeuren. Op één na, zijn al zijne raadsheeren Nederlandsche edelen, waaronder zelfs de heer van Ravestein, de oude vijand van Maximiliaan. Het ambt van grootkanselier, dat sedert den dood van Thomas van Plaines open staat, wordt voor de eerste maal toevertrouwd aan een Belg, Jan le SauvageGa naar voetnoot(1). Daarentegen worden de vertrouwden van Margareta en van den Keizer verdacht, ja vervolgd. En terzelfder tijd, nogmaals als onder Philips den Schoone, ziet men in de buitenlandsche politiek eene onmiddellijke toenadering tot Frankrijk. Karel is nauwelijks ingewijd, of hij stuurt naar Frans I eene plechtige bezending, geleid door Hendrik van Nassau, een vriend van Chièvres. Gattinara, Margareta's trouwe raadsman, die zich op bevel zijner meesteres bij de zending gevoegd heeft om de onderhandelingen na te gaan en zoo mogelijk te belemmeren, wordt als een onwelkome gast onthaald en, tot zijne groote ergernis, achteraan gesteld. Want Nassau heeft opdracht de tegen Frankrijk gerichte politiek der gewezen landvoogdes stellig te verloochenen. Hij moet den koning op het hart drukken, dat ‘zijn meester in alle zaken zijne liefde en eene goede, echte, stevige en duurzame vriendschap met hem en met zijn koninkrijk wenscht’, dat Karel alles betreurt wat, tijdens zijne minderjarigheid, Frans I in de Nederlanden mocht mishaagd hebben; verder moet hij 's konings hulp afsmeeken voor de verovering van Gelderland, hem manschap doen voor de Fransche leenen van het Bourgondisch huis, onderhandelingen aanknoopen voor het huwelijk van den aartshertog met ‘Madame Renée’Ga naar voetnoot(2), en ten slotte Frankrijk bewegen eene overeenstemming met Maximiliaan te bewerken, om Oostenrijk tot de vredelievende staatkunde der Nederlanden te winnenGa naar voetnoot(3). De zending verliet slechts Parijs na het sluiten van het verdrag van 24 Maart 1515, waarbij besloten werd dat Karel | |
[pagina 82]
| |
met Renée - die toen vier jaar oud was - trouwen zou, zoodra zij mondig ward; daarenboven werd een aanvallend en verdedigend verbond tusschen de beide vorsten aangegaan. Dat verdrag was blijkbaar naar Frankrijk's zin opgesteld. Niet alleen was daarin geen spraak van Karel's rechten op Bourgondië, behelsde het geenerlei belofte omtrent Gelderland, maar zelfs in stede van Renée, overeenkomstig de aanvraag van haar toekomstigen echtgenoot, het hertogdom Milaan en het graafschap Asti als huwelijksgoed aan te wijzen, kreeg zij slechts Berry, en dan nog onder 's konings opperleenheerschappij. Wel werd bepaald, dat zoo het huwelijk geen plaats greep door de schuld van Frans I of van Renée, Karel al de grondgebieden kreeg welke vroeger, in het noorden van Frankrijk, in het bezit van Karel den Stoute geweest waren: het graafschap Ponthieu, Péronne, Montdidier, Roye, Sint-Quintens, Corbie, Amiens, Abbeville, Montreuil, Le Crotoy, Saint-Valéry en Doullens. Doch dat was gewis eene ijdele belofte. De onderhandelaars, die zulk verdrag aannamen, gaven het dynastisch aan het nationaal belang prijs. Hendrik VIII, die heerschzuchtige inzichten tegen Frankrijk koesterde, ontzag niets om dat verbond te doen breken. Hoewel Chièvres besloten was zulks te verijdelen, kon hij anderzijds niet besluiten in onmin te komen met Engeland, wiens handel steeds gewichtiger voor de Nederlanden werd. Na langdurige besprekingen, waarbij Karel zich gedurig op zijn minister verliet, werd en, op 24 Januari 1516, het intercursus van 1506 en het in hetzelfde jaar door Philips den Schoone aangegaan verdrag voor vijf jaar vernieuwdGa naar voetnoot(1). Eene voordeeliger schikking ware zeker wenschelijk geweest, doch 't was al een mooi iets, de veiligheid en den handel der Nederlanden, tusschen hunne beide machtige, elkander vijandig gezinde naburen, te waarborgen. Was, van Oostenrijksch standpunt, Chièvres' politiek af te keuren - en dat werd zij ook, - van Belgisch standpunt, echter, was zij zoo behendig als heilzaam. | |
[pagina 83]
| |
IIISedert Karel het staatkundig schouwtooneel betreden had, gingen al de Europeesche mogendheden hem oplettend na, om hem te doorgronden. De gezondheidstoestand zijner beide grootvaders, Maximiliaan en Ferdinand, liet voorzien dat het ontzaglijk erf van het Habsburgsche en van het Spaansche huis weldra ten deel zou vallen aan dien jongen prins, die zich daarvan geen rekenschap scheen te geven, zich door Chièvres, door Sauvage, door de Staten zijner Nederlanden leiden liet, nog geen voet in Duitschland had gezet en de Spanjaards van zijn hof met koelheid, schier met vijandschap bejegende. Ferdinand stierf het eerst, en wel op 23 Januari 1516; de tijding van zijn dood was aanvang Februari te Mechelen gekend. Die dood droeg wel is waar niet dadelijk de kroon over aan den prins van Castilië, daar zijne moeder Joanna, dochter des katholieken konings, nog leefde. De raad van Castilië had gewild, dat hij zich met den titel van landvoogd des koninkrijks tevreden stelde. Doch Joanna's verstandsvermogens waren zoo zeer gekrenkt, dat zij niet regeeren kon, en zulks was voldoende voor Karel, die voor de eerste maal blijk van krachtdadigheid en stoutmoedigheid gaf, om met dien wensch geen rekening te houden. Op 14 Maart 1516 nam hij met groote staatsie, in Sinte-Goedelekerk te Brussel, den titel van koning. Het feit was voltrokken, doch nu moest goedkeuring daarvan nog aan Spanje en Europa afgedwongen worden, en dadelijk stond Karel voor de zwarigheid zulker taak. Want, als het ware om de overeenkomst tusschen de regeering van Philips den Schoone en die van zijn zoon voort te zetten, wijzigt Frankrijk plotselings zijne houding. Frans I eischt het koninkrijk Napels, laat Jan van Albret het koninkrijk Navarre overweldigen, staat in verdachte betrekkingen met Karel's broeder, aartshertog Ferdinand, die aan het Spaansch hof opgekweekt en voor zijn ouderen broeder een gevaarlijke mededinger worden kan. Om zich tegen een mogelijken aanval te beveiligen, bevestigt Karel zijne verdragen met Engeland | |
[pagina 84]
| |
(19 April 1516). Doch niettemin, steeds getrouw aan zijne vredelievende politiek tegenover Frankrijk, onderhandelt hij met hetzelve, door toedoen van Chièvres. Bij het verdrag van Noyon (13 Augustus 1516) wordt de goede verstandhouding in schijn toch hersteld door een nieuw ontwerp van huwelijk, deze maal met 's konings dochter, prinses Louisa, die nog geen vol jaar oud is. Hendrik VIII, door dien ommekeer verbitterd, tracht Maximiliaan mede te sleepen in een bondgenootschap met den paus en met Joanna van Castilië. De keizer zal naar de Nederlanden komen om Karel aan zijne raadsheeren te onttrekken en hem zijne politiek tegen Frankrijk te doen richten. Doch toen Maximiliaan het volgend jaar te Brussel aankwam, trad hij zelf tot het verdrag van Noyon toe (14 Februari 1517). Chièvres zag zijne staatkunde zegepralen en was toen de wezenlijke leider der politiek op het vastelandGa naar voetnoot(1). Nu was het hoog tijd, dat de jonge koning naar Spanje vertrok. Hij wist dat het schiereiland door felle misnoegdheid bestookt werd. Men sprak er over zijne Belgische ministers met dezelfde verachting, die de Nederlanders later jegens de Spaansche ministers van Philips II betuigen zullen. Men beschuldigde hen, de naar Brussel gezonden speciën in hun eigen voordeel of in dat der Bourgondische gewesten te verduisteren. Een oproer dreigde, en toch bleef Karel in België. Hij talmde, wachtte naar geld, was bekommerd over zijne gezondheid, scheen hervallen in zijne onverschilligheid, zonder den moed te vinden zijn geboortegrond te verlaten, om den beslissenden strijd te wagen. Eindelijk overwon hij zijn tegenzin, Hij nam afscheid van de Staten en ging scheep te Vlissingen op 8 September 1517. Hij was voortaan besloten zich als Habsburger te gedragen en al de plichten zijner waardigheid te volbrengen. Eenige dagen vóór zijn vertrek, had hij Maximiliaan kond gemaakt, dat hij de candidatuur voor het Duitsche keizerschap aannam, die hij uit vrees voor Frankrijk en uit achting voor de Nederlanden tot | |
[pagina 85]
| |
hiertoe niet had durven aanvaarden. Nadat hij juist dezelfde stadiën als Philips de Schoone doorloopen had, komt hij dus op hetzelfde punt uit: zijne Belgische politiek verandert in eene Europeesche en dynastische politiek. De vorst der Nederlanden wordt opgeslorpt door den koning van Spanje, en het oogenblik is gekomen, waarop de Bourgondische provinciën de gevolgen van het huwelijk van hertogin Maria met Maximiliaan zullen gewaarworden. Hun ‘natuurlijke vorst’, de afstammeling van het door Philips den Stoute gesticht vorstenhuis ontsnapt hun, vervreemdt zich hunner, door eene tegenovergestelde evolutie van die, welke zijne voorvaderen van moederszijde, op het einde der XIVe eeuw, van het Fransche huis losgescheurd en in de Nederlanden inheemsch gemaakt had. En toch, als hij op de rotsen der Asturische kust nabij Villaviciosa ontscheept, wordt hij door zijne nieuwe onderdanen als een vreemdeling ontvangen. Was zijne politieke richting veranderd, zijne omgeving, Bourgondische ministers en hovelingen, bleef dezelfde. Zijn eerste verblijf in Spanje gelijkt treffend op dat van zijn zoon Philips II in de Nederlanden, vijftig jaar later, en hij liet er even slechte herinneringen achter. Hier als daar, trouwens, bemerkt men bij den vorst en bij zijne dienaars dezelfde onkunde van 's lands taal, zeden, geest en smaak, hetzelfde wantrouwen tegenover de inlanders. Het prachtvertoon der Bourgondiërs steekt ten zeerste af bij de stugheid en de vrekkigheid der Spanjaards. Voor de Castilianen, waren Chièvres en de Vlaamsche en Waalsche heeren van het gevolg des konings drinkebroers en vrouwengekken, die den alouden eenvoud van het hof door kostelijke, stuitende weelde vervingen. Men beschuldigt hen, het volk te behandelen zooals men ‘Indianen’ behandelen zou, al de ambten in te palmen, de staatskas te plunderenGa naar voetnoot(1). Chièvres is in het Zuiden om zijne gewinzucht berucht gebleven, en de Spaansche geschiedschrijvers spreken over hem in dezelfde bewoordingen als de Belgische later van Armenteros zullen | |
[pagina 86]
| |
gewagen. De koning propt hem op met ongehoorde gunsten. Hij verheft hem achtereenvolgens tot hertog van Soria, tot admiraal van het koninkrijk Napels, tot generaal-bevelhebber der zeemacht, tot opperschatmeester van Spanje. Zijn neef, een achttienjarige jongeling, wordt aartsbisschop van Toledo benoemd. Een andere Bourgondiër, Carondelet, wordt aartsbisschop van Palermo en primaat van Sicilië; een andere, Adriaan van Utrecht, de latere paus Adriaan VI, krijgt het bisdom Tortosa, en een andere nog, Karel van Lannoy, zal onderkoning van Napels worden. Doch die gunsten, die de Spanjaarden verbitterden en aanleiding gaven tot den opstand der Comuneros, verzoenden de groote Nederlandsche heeren met het nieuwe stelsel. Zij traden toe tot de wereldpolitiek des vorsten, die hun eereposten verschaffen kon. In een veel ruimeren werkkring waren de Croy's, de Nassau's, de Buren's, de Lalaing's voor Karel V, wat de Hugonet's, de Humbercourt's en zooveel anderen voor Philips den Goede en Karel den Stoute geweest waren. Zij meenden heel natuurlijk, dat het geluk huns vorsten het geluk huns vaderlands uitmaakte. Tot het einde toe beschouwden zij te goeder trouw Karel als een Bourgondische vorst, en zijne zegepralen als zegepralen van het Bourgondisch huis, waarvan de luister op zijne ministers en op zijne Bourgondische onderdanen viel. Zij verkeerden in den waan, dat zij, in den persoon van hun meester, Bourgondië en geenszins Spanje of Oostenrijk dienden, zoodat vaderlandsliefde zich bij hen versmolt met eigenbelang en met die roemzucht, die de Renaissance uitstraalde, en dat zij met eene immer standvastiger verknochtheid hun vorst toegedaan waren. Het eerste gevolg van die zwenking, die zich in weinig tijds voltrok, was de verzoening van Chièvres met Margareta. Bij den dood van Jan le Sauvage (8 Juni 1518) werd Gattinara grootkanselier. Op 24 Juni daaraanvolgende kreeg Margareta volmacht, al de door de regeering der Nederlanden uitgevaardigde akten te onderteekenen en ambtenaren voor alle bedieningen aan te stellen. Al hare oude grieven zijn vergeten; zij schrijft aan Maximiliaan, dat Karel ‘zich zoo goed | |
[pagina 87]
| |
gedraagt, dat hij er alle eer en voordeel bij haaltGa naar voetnoot(1)’; zij ergert zich niet meer aan het vertrouwen, dat hij in Chièvres stelt, wat genoegzaam bewijst, dat deze tot de politiek is toegetreden, die hij vroeger zoo hardnekkig bestreed. Die toetreding komt in het volle daglicht, als Karel, na den dood van Maximiliaan, (12 Januari 1519), openlijk naar de keizerskroon staat. Chièvres, dien Hendrik VIII in 1516 beschuldigde die zaak aan het verbond met Frankrijk te offeren, staat nu zijn meester krachtdadig ter zijde. Hij vereenigt zijne pogingen met die van Margareta en, onder de leiding van de beide gewezen tegenstrevers, - thans bondgenooten geworden, - ziet men de vrienden van den een en de aanhangers van de andere met even groote toewijding eendrachtig samenwerken bij de onderhandelingen en onontbeerlijke kuiperijen: Hendrik van Nassau, Antoon van Lalaing, Geeraard van Plaines, Jan van Marnix, ja, zelfs den bisschop van Luik, Erhard van de Mark, die ook al met Frankrijk afgebroken heeft. Zij beschouwden dan ook terecht als eene persoonlijke zegepraal de verkiezing van Karel (28 Juni 1519), die den 30n Juni te Brussel gekend was, Zij werd er gevierd met dezelfde geestdrift, waarmede vroeger de vrede van Atrecht begroet werd. En nochtans was zij de vernietiging van het werk dat deze gesticht had, de verguizing van de politiek der eenstemmigheid met Frankrijk, die steeds de grootste bezorgdheid der Staten geweest was. Doch het volk deelde de vreugde en de fierheid van den adel, toen het zijn vorst tot de keizerlijke waardigheid verheven zag. Bij al de prachtige, luidruchtige feesten werd niet gedacht aan de toekomst. Eenige jaren later werd de te Antwerpen gedrukte Excellente Cronike van Vlaendere, na een lang relaas van den strijd van Gent en Brugge tegen Maximiliaan, besloten met eene triomfeerende plaat, waarop ‘graaf Karel’ voorkomt met al den luister der keizerlijke sieraden, als het roemvol eindpunt van 's lands geschiedenis. Niet vóór 1 Juni 1520 zagen de Nederlanden hun vorst | |
[pagina 88]
| |
terug; doch 't was niet voor hen dat hij naar het Noorden kwam. Hij kwam om de Duitsche keizerskroon op te zetten, zich aan de Keurvorsten voor te stellen, met zijn broeder Ferdinand de erflating van Maximiliaan te vereffenen, stelling tegenover Luther te nemen en, ten slotte, den tegen Frans I onvermijdelijk geworden oorlog voor te bereiden. Bij de ontzaglijke en veelzijdige vraagstukken, die hij moest oplossen, waren de belangen der landen ‘van herwaerts over’ weinig in tel. Overeenkomstig zijne spreuk (plus oultre), was Karel spoedig ‘verder’ gegaan, zoodat zijn Bourgondisch erf moest onderdoen voor zijne Spaansche en Oostenrijksche bezittingen. In het oneindige Rijk, dat in het Zuiden en in het Noorden van Europa tot stand gekomen was, namen de Belgische gewesten niet méér plaats in, dan tien eeuwen vroeger het koninkrijk Doornijk in het Francia van Clovis. En toch staken hun gewicht en hunne waarde ongemeen af bij hunne uitgestrektheid. Tusschen het Duitsche Rijk, Engeland en Frankrijk ingesloten, waren zij eene kostbare basis voor politieke en militaire verrichtingen. Hun buitengewone rijkdom en hun stevig krediet verhoogden nog hunne waarde, en, zonder de hulp der Antwerpsche bankiers, had Karel nooit de noodige geldmiddelen voor zijne gedurige oorlogen gevonden. Men hoeft zich niet te verwonderen zoo hij, heel zijne regeering door, belang stelde in landen, die hem zoo nuttig waren, en zoo hij zich beijverde hun bloei te bevorderen, ze goed te regeeren, hunne grenzen veilig te houden en hun grondgebied te vergrooten. Doch zóó handelde hij enkel uit eigenbaat. Verder legde hij hun zijne politiek op en sleepte hij ze mede in al de oorlogen, die hij verwekte. Het gevolg daarvan was, dat de geschiedenis der Nederlanden in de XVIe eeuw, meer dan ooit, het daarin zoo dikwijls vastgesteld karakter biedt. En dat bood zij des te meer, daar zij zich, door een waarlijk zonderling samentreffen, met de geschiedenis van Spanje verbindt, juist als Spanje de eerste mogendheid van het vasteland wordt. Want België werd wezenlijk op sleeptouw genomen door Spanje, nadat Karel, op 7 Februari 1522, al de Oostenrijksche | |
[pagina 89]
| |
domeinen der Habsburgers aan zijn broeder Ferdinand had afgestaan. Wel is waar bleven de Lotharingische grondgebieden onder de opperleenheerschappij des Duitschen Rijks, doch sedert lang was dit slechts eene zinnebeeldige onderhoorigheid, en Karel, in stede van dien lessen band aan te sluiten, spande integendeel alle pogingen in om hem nog losser te krijgen. Als keizer mocht hij natuurlijk de rechten des Rijks over de Bourgondische gewesten niet miskennen, doch verder zal men zien, op welke wijze hij ze weet te verbreken. Zijn doel was klaarblijkelijk, van de Nederlanden een vooruitgeschoven post der Spaansche macht in het Noorden van Europa te maken. Doch zijne Nederlandsche onderdanen gisten geenszins, gedurende zijn leven, de strekkingen eener politiek, wier uitwerksels zij plotselings onder zijn opvolger zouden bespeuren. Zij bemerkten niet, dat Karel meer en meer Spanjaard werd: zij bleven steeds in hem hun natuurlijken vorst en het hoofd van het Bourgondisch huis aanschouwen. Zijne terugkomst in 1520 gaf aanleiding tot allerlei uitingen van vorstentrouw. Hij zelf, overigens, verborg zijne vreugde niet, bij het wederzien van zijn geboortegrond. Hij zegde tot de te Brussel vergaderde Staten, ‘dat zijn hart steeds herwaarts was geweest’, en een weinig later, te Antwerpen, toen hij afscheid van hen nam, ‘dat hij met spijt vertrok’. De beden, die hij vroeg, werden met ongewone bereidwilligheid toegestaan; ja, de Staten bevestigden ‘dat zij veel meer zouden doen, zoo zij maar kondenGa naar voetnoot(1)’. Karel vertrok in October naar Duitschland, nadat hij zijn eerste plakkaat tegen de Lutheranen uitgevaardigd hadGa naar voetnoot(2). Zes maanden later (Maart 1521), zond de strijdlustige heer van Sedan, Robrecht van de Mark, op aanhitsing van Frans I, een veetebrief aan Margareta. De twee oorlogen, die de keizer zijn leven lang moest uithouden, èn tegen de Hervorming èn | |
[pagina 90]
| |
tegen Frankrijk, begonnen, en schier terzelfder tijd, op Nederlandschen bodem. De vijandelijkheden begonnen dadelijk in de heerlijkheid Sedan, die overweldigd werd door Bourgondische en Duitsche legerbenden, aangevoerd door den graaf van Nassau en door Franz van Sickingen. Terwijl de keizerlijke troepen, na eenige onbeduidende overwinningen, zich verzwakten bij de belegering van Mézières, dat heldhaftig door BayardGa naar voetnoot(1) verdedigd werd, richtte Karel, die in Juni van den rijksdag van Worms teruggekeerd was, zijne pogingen tegen Doornijk. Die stad, van wallen met zeven-en-zeventig torens voorzien en met ‘het schoonste geschut der wereld’ gewapend, scheen onneembaar. Frans I achtte dat hare belegering ‘tijd verloren was’, en Wolsey drong bij den Keizer aan, om hem van zulke ijdele als gevaarvolle onderneming te doen afzienGa naar voetnoot(2). Doch Karel volhardde in zijne stijfhoofdigheid, die langzamerhand een der hoofdtrekken van zijn karakter werd. En terwijl Mézières zegevierend alle verwoede aanvallen afgeslagen had, moest Doornijk, dat door Frans I onbehendig geholpen werd, buiten alle verwachting, op 3 December zijne poorten openen. De verovering dier schoone stad werd in de Nederlanden luidruchtig gevierd. Trouwens, niets kon hun voordeeliger zijn dan het bezit van de versterkte stad, die de Opper-Schelde beheerschte en de zetel was van een bisdom wiens geestelijke rechtsmacht zich over het grootste deel van Vlaanderen uitstrekte, van de tusschen Vlaanderen en Henegouw ingesloten plaats, die tot hiertoe voor de Fransche koningen een militaire voorpost geweest was, van waar zij, naar verkiezen, beide gewesten konden bedreigen. Dikwijls reeds waren pogingen aangewend om die stad te bemachtigen en een einde te stellen aan een toestand, die des te nadeeliger werd, naarmate de Belgische gewesten meer eenheid kregen. In de XIIe eeuw hadden de graven van Vlaanderen en van Henegouw te vergeefs gepoogd, haar hunne bescherming op te leggen. In de XIVe eeuw hadden Jacob van | |
[pagina 91]
| |
Artevelde en zijn bondgenoot Edward III ze even vruchteloos belegerd. De hertogen van Bourgondië hadden onzijdigheidsverbonden met haar gesloten en, dank zij hunne goede betrekkingen met den paus, er bisschoppen hunner keuze kunnen doen benoemen; doch de na den dood van Karel den Stoute uitgebroken onlusten hadden de reeds aangevangen inpalming verhinderd. Tijdens den veldtocht van Maximiliaan en Hendrik VIII tegen Lodewijk XII was Doornijk door den koning van Engeland ingenomen geworden (1513) en men had kunnen hopen, dat deze, vroeg of laat, die van zijne Staten al te zeer verwijderde en voor hem onnutte bezitting aan de Nederlanden zou afstaan. Doch hij had ze, tot groote spijt van Karel V, in 1518 aan Frankrijk teruggegeven. Door zijne beste pogingen tijdens den veldtocht van 1521 tegen Doornijk te richten, bereikte Karel eindelijk het door zijne voorgangers zoo lang beoogde doel. Van toen af bleef Doornijk vereenigd bij de Nederlanden, waartoe het door zijne ligging en zijne handelsbelangen reeds zedelijk behoorde en tot welker ontwikkeling, op het gebied der kunsten, het in de middeleeuwen zoo zeer bijgedragen had. Het werd met zijn bijvang onder de rechtsmacht van den Raad van Vlaanderen gesteld, hoewel het een bijzonder gewest bleef, met eigen Staten en met eene stem in de Staten-Generaal. Doch dit was het eenige voordeel des oorlogs niet. Reeds op 24 Juli 1521 en vervolgens op 2 Januari 1522, had Karel het rechtsgebied van het Parlement van Parijs over Vlaanderen en over Artesië opgeheven. Aldus wischte hij de laatste sporen van Frankrijk's opperleenheerschappij over die landen uit en, meteen, de grenslijn die, sedert het verdrag van Verdun, de van Frankrijk verheffende gewesten scheidde van de onder Duitschland staande gouwen. Voortaan waren de Bourgondische domeinen eene aaneengesloten massa, een afzonderlijke Staat, die met den vreemdeling niets meer te maken, en slechts met zijn eigen vorst af te rekenen had. Toch verliepen nog vijf jaar vóór de inlijving van Doornijk en de opheffing in Vlaanderen van het rechtsgebied van het Parlement door Frans I officieel erkend werden. Zoo de oorlog in het Noorden ophield, werd hij in Italië voortgezet, en eerst | |
[pagina 92]
| |
op 25 Februari 1525, toen de koning van Frankrijk, op het slagveld van Pavia aan den Belg Karel van Lannoy zijn degen afgegeven had, mocht de Keizer de vruchten van zijne in 1521 behaalde zegepralen plukken. Bij het op 14 Januari 1526 te Madrid geteekend verdrag, zag Frans af van zijne opperleenheerschappij over Vlaanderen en over Artesië, deed hij afstand van Doornijk en beloofde hij Bourgondië met zijne aanhoorigheden te zullen teruggeven. Doch, met wrok in het hart, zwoer hij, binnensmonds, weldra zijne weerwraak te zullen nemen. Bij de vredesonderteekening was Karel reeds met jaar uit de Nederlanden weg (26 Mei 1522). Hij had aan Margareta de uitgebreidste volmacht gelaten. Hare aanstelling gaf haar het recht de ridders van de orde, al de raden, de Staten-Generaal bijeen te roepen en ze over alle zaken te doen beraadslagen; zij gaf haar het oppertoezicht over het geldwezen, de justitie, de landwacht, de gouverneurs en stedehouders; zij machtigde haar, plakkaten en verordeningen uit te vaardigen ‘als wij zelf zouden doen en gebieden in eigen persoonGa naar voetnoot(1)’. De Keizer behield zich enkel de benoeming van sommige ambtenaars voor. Voor het overige, was zijne moei eene echte onderkoningin, doch zeer wijselijk drukte hij haar op het hart, steeds in overeenstemming met haren raad te regeeren en in alles het gevoelen in te winnen van den hoogen adel, wiens trouw de waarborg voor de trouw des volks was en dien men niet door absolutistische neigingen krenken mocht. Hij begreep zeer goed, dat der Nederlanden vooral eene regeering hoefde, die zij als eene nationale regeering konden beschouwen. Met uitzondering van Jan Carondelet, hoofd van den raad, maakte geen enkele vreemdeling deel van Margareta's geheimen raad. In den beginne scheen de landvoogdes er weinig op gesteld, het bewind met de Belgische edelen te deelen. Voorzeker had zij een hekel aan die raadsheeren - veldheeren en provincie-gouverneurs - die haar vrij hunne meening dorsten zeggen, ja, niet vreesden hare denkbeelden te bestrijden, en op verre na | |
[pagina 93]
| |
zoo buigzaam niet waren als de zelf uitgekozen raadsheeren, ridders van het Gulden Vlies en anderen. In 1523 kloegen de heeren bij Karel V, dat zij buiten den raad gesloten werden en dat zij ‘voor de deur moesten wachten’, als zij de landvoogdes wilden sprekenGa naar voetnoot(1). Dadelijk werd hun voldoening geschonken. Margareta kreeg bevel, voortaan over geenerlei zaak meer te beslissen, zonder er over te beraadslagen met den bisschop van Luik, den heer van Ravestein, den prins van Oranje en de graven van Buren, van Gaver, van Hoogstraten, de heeren van Beveren, van Bergen en van Roeulx. Op den duur leefde zij overigens in goede overeenkomst met die heeren, die Karel V zoo zeer toegedaan waren als zij zelve. Hoogstraten vooral kreeg op haar meer en meer invloed, en de kwade tongen verdachten haar, overigens zonder het minste bewijs, dat zij hem tot minnaar genomen hadGa naar voetnoot(2). Tot het begin van Margareta's nieuw regentschap, hadden de Nederlandsche vorsten geregeld in hunne Bourgondische gewesten gewoond. De beide reizen van Philips den Schoone naar Spanje hadden zeer weinig tijds gevergd en de eerste afwezigheid van Karel V had pas twee jaar geduurd; doch daarna ging het er heel anders aan toe. Karel had de handen vol met zijne Spaansche koninkrijken en met het Duitsche Rijk. In het lange tijdsverloop tusschen 1522 en 1555 moest hij maar vijfmaal in zijne landen ‘van herwaerts over’ meer komen, om er in 't geheel nauwelijks tien jaar te verblijven. Na hem, zal Philips II er slechts eenmaal verschijnen en, van dan af tot Jozef II, zal geen enkele Spaansche of Oostenrijksche vorst van België hier nog den voet zetten. De landvoogden, die aanvankelijk slechts gedurende 's vorsten afwezigheid met het bewind belast waren, worden bestendige ambtenaars, en de laatste stadie van Margareta's loopbaan mag beschouwd worden als de inleiding van een politiek stelsel, dat tot aan den Nieuwen Regeeringsvorm zal voortlevenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 94]
| |
Doch tusschen Margareta en hare opvolgers is nog een hemelsbreed verschil. Zij is voorwaar meer dan eene eenvoudige dienares des vorsten, die de uit Madrid gekregen bevelen maar uit te voeren heeft. Zij heeft haar neef al te groote diensten bewezen, zijne belangen al te zeer behartigd, zij bezit al te veel ervaring, doorzicht en gezag, om als eene ondergeschikte behandeld te worden. Zij regeert de Nederlanden dan ook op haar eigen houtje. Toen in 1528 de oorlog opnieuw uitbrak tusschen Karel en Frans I, welke nu Hendrik VIII tot bondgenoot had, sloot zij tot groote verontwaardiging van Mendoça en de Castiliaansche ministers, een bijzonder bestand met Engeland om den handel der Belgische gewesten te vrijwarenGa naar voetnoot(1). Niet minder onafhankelijkheid legt zij aan den dag jegens den koning van Denemarken, Christiaan II, sedert 1514 echtgenoot harer nicht Isabella, en die, door Frederik van Holstein onttroond, in 1523 de wijk zoekt in de Nederlanden, waar hij zich ter weerwraak wou toerustenGa naar voetnoot(2). Doch Margareta, enkel bedacht op het behoud van den vrede met Frederik, die aan de Hollandsche schepen vrije doorvaart door de Sont verleent, laat de door Christiaan uitgeruste kaperschepen in de Nederlandsche havens niet aanleggen. Meer nog, als Karel V in 1524 het voornemen uit, zijn schoonbroeder ter hulp te komen en de keizerlijke opperleenheerschappij over de Noordsche koninkrijken te leggen, werkt zij die politiek hardnekkig tegenen sluit zij een vredesverdrag met Frederik en met de Hanzesteden, die op dezes hand zijn. Later nog, ongeacht de na den vrede van Kamerijk door den Keizer aan Christiaan gedane beloften en na dezes baatzuchtigen terugkeer tot het katholiek geloof, volhardt zij in hare houding en weigert zij halsstarrig hem de minste hulp te verstrekken. Het is klaar, dat zij de Nederlanden wil prijsgeven noch aan de belangen van | |
[pagina 95]
| |
Spanje, noch aan de heerschzuchtige plannen van haren neef. Zij is Bourgondisch gebleven, en kan het derhalve niet over het hart krijgen, ze als eenvoudige aanhoorigheid van Spanje te beschouwen. Bekommert zij zich weinig om hunne vrijdommen, zoo waakt zij daarentegen zorgvuldig over hunne veiligheid, en haar regentschap is het laatste tijdvak onder de regeering van Karel V, gedurende hetwelk deze landen zich mochten verheugen in eene onafhankelijke, gansch met hunne behoeften overeenkomende buitenlandsche politiek. 't Is ook onder dit regentschap, dat Friesland en het vorstendom Utrecht voorgoed bij de Bourgondische gewesten gevoegd werdenGa naar voetnoot(1). Niettegenstaande al de pogingen die sedert de XIVe eeuw tegen de Friezen van den rechteroeverder Zuiderzee door hunne Nederlandsche naburen aangewend werden, konden zij, onder het nominaal leenheerschap des Rijks, volkomen zelfstandig blijven. In 1845 hadden zij den graaf van Holland, Willem IV, bij Stavoren verslagen en gedood. Later had keizer Sigmund hen openlijk onder zijne bescherming genomen, wat de verzoekingen van Philips den Goede deed vergaan. En juist toen Karel de Stoute hen wilde onderwerpen, had hij de tegen hen uitgeruste vloot noodig om zijn schoonbroeder, Edward IV van Engeland, die door Warwick van den troon gestooten was, bij te springen. Doch als Friesland, in de laatste helft der XVe eeuw, geteisterd werd door den verwoeden strijd tusschen de ‘Schieringers’ en de ‘Vetkoopers’Ga naar voetnoot(2), stonden de kansen voor vreemde tusschenkomst beter. Trouwens, terwijl de ‘Vetkoopers’ door Groningen ondersteund werden, riepen de eersten de hulp van den hertog van Bourgondië in. Maar Karel de Stoute, die het te druk had met den oorlog van Neuss, en later met zijne rampzalige veld- | |
[pagina 96]
| |
tochten in Zwitserland en in Lotharingen, kon de gunstige gelegenheid niet ten nutte maken. Zijn opvolger Maximiliaan had de handen vol en kon zich met die nieuwe zaak niet bezighouden. Hij had voor de ‘Schieringers’ enkel aanmoedigingen; in 1498 had hij, op hunne vraag, zijn trouwen luitenant Albrecht van Saksen benoemd tot landvoogd en erfelijken potestaat van Friesland. Van toen af ging het er met den burgeroorlog steeds erger aan toe. De wederstand der ‘Vetkoopers’ wordt geleid door Groningen, met de heimelijke hulp van Philips den Schoone, wiens raadsheeren aan Albrecht den toegang tot het grondgebied der Nederlanden willen ontzeggen. Na Albrecht's dood te Emden (September 1500), gelukt het zijn zoon George, niettegenstaande het voortdurend veizet van Groningen, tijdelijk de rust in het land te herstellen. Doch de onlusten breken in 1514 opnieuw uit en nu roept Groningen, dat met Edzard I van Oost-Friesland een verbond gesloten heeft, de hulp in van Karel van Gelderland. George van Saksen kan den strijd niet meer voortzetten en verkoopt, in 1515, zijne rechten aan den nieuwen vorst der Nederlanden, den jongen aartshertog Karel. Van toen af wordt er gedurig geoorloogd tusschen de Bourgondische en de Geldersche troepen. Als deze ten slotte uit hunne laatste verschansingen gedreven zijn, erkennen de ‘Gemene Staeten’ van Friesland, op 10 November 1523, Karel als hun ‘natuerliche, rechte en erflike heer’ en komt eene nieuwe provincie voor immer de gewesten van het Bourgondische huis vergrooten. Eenige jaren later kon de inlijving van Utrecht geschieden. Onder Philips den Goede was het met het Sticht gesteld als met het bisdom Luik. Een en ander waren onder de voogdij van Bourgondië gekomen en kregen tot bisschop, het eerste, David van Bourgondië, een van 's hertogen talrijke bastaards, het ander, Lodewijk van Bourbon, zijn neef. Hoe voortreffelijk David's beheer ook was, toch had de bisschop, door zijne samentrekkingspolitiek, hevige misnoegdheid verwekt. Evenals elders in de Nederlanden, was de dood van Karel den Stoute te Utrecht het sein eener gewelddadige reactie geweest. De ‘Hoekschen’ waren opgestaan en David had de mijterstad moeten ontvluchten. Na een langdurigen oorlog, en met Maximiliaan's hulp, was hij | |
[pagina 97]
| |
er eerst in 1492 kunnen terugkeeren. Toen hij in 1496 overleed, slaagde het Bourgondisch hof er in, Frederik van Baden tot bisschop te doen aanstellen, trots de pogingen van Philips van Kleef, die het verzet ondersteunde. Doch dat verzet bleef machtig en riep, eenige jaren later, evenals de Friesche ‘Vetkoopers’, de hulp in van Karel van Egmond. In 1511 opende Utrecht zijne poorten voor een Geldersch garnizoen en vluchtte de bisschop naar Wijk-bij-Duurstede. Kort vóór zijn dood had hij als opvolger aangewezen Philips, admiraal van Bourgondië, bastaard van Philips den Goede, dien de paus in 1516 erkende. De oorlog brak in 1521 opnieuw uit, tengevolge van een twist tusschen twee Overijselsche steden, Kampen, dat door den bisschop, en Zwolle, dat door Karel van Egmond ondersteund werd. Karel liet zijne troepen dadelijk Overijsel en Drente, alsmede een groot deel van Friesland bezetten, en zou, op den rechteroever der Zuiderzee, een machtigen Staat tegenover de Nederlanden stichten. Gelukkig werd dit gevaar afgeweerd door zijne nederlaag in Friesland en door de hulp, die de Bourgondische veldheeren aan den bisschop zonden. Overijsel en Drente kwamen in 1523 weder onder het gezag van Philips. Toen deze het volgend jaar overleed, zochten Bourgondië en Gelderland beide den domheeren van Utrecht een candidaat hunner keus op te dringen. Doch, in de hoop dat onzijdigheid den vrede zou stichten, verkozen de domheeren Hendrik van Beieren, die tot geen van beide partijen behoorde. Deze kwam echter onder den invloed van Floris van Egmond, hoofd van het Bourgondisch kamp in het bisdom. Weldra werd de misnoegdheid grooter dan ooit. De Utrechtsche ambachten staan in 1526 op, roepen Karel van Egmond ter hulp en brengen opnieuw dezes troepen in de stede. Karel nam des te gretiger de gelegenheid te baat, daar hij evenals vroeger op Frankrijk's ondersteuning mocht rekenen. Aangemoedigd door de houding des konings, die weigerde het verdrag van Madrid na te leven en tegen Karel V een nieuwen oorlog voorbereidde, dorst Karel van Egmond, als deze in Januari 1528 uitbrak, een aanval tegen de Bourgondische ge- | |
[pagina 98]
| |
westen beproeven. Zijn maarschalk, Maart en van Rossem, overweldigt Holland en geeft den Haag aan de plundering over. Edoch, tegelijker tijd door den graaf van Buren en door George Schenk van Toutenburg, den nieuwen potestaat van Friesland, aangevallen, verliest Karel van Egmond het Sticht en wordt hij te Arnhem ingesloten. Doch, als hij verneemt dat zijne moeder en Margareta van Oostenrijk de voorwaarden van den vrede van Kamerijk bespreken, moet hij zelf wel onderhandelen. Op 3 October 1528, doet hij afstand van Oversticht en Nedersticht, wil zeggen het land van Utrecht en Overijsel; tegen dien prijs behoudt hij het erfbezit van Gelderland en het levenslang bezit van Groningen en Drente (verdrag van Gorkum). Vroeger, op 21 Maart 1528, had Overijsel reeds Karel V als erfheer erkend, en de Staten van Utrecht deden kort na den vrede hetzelfde (21 October 1528). Voortaan was de bisschop van Utrecht nog slechts een geestelijke vorst: op zijne beurt werd het door de keizers in de Xe eeuw gegrondvest bisschoppelijk vorstendom bij den Bourgondischen Staat ingelijfd. Nu was de Bourgondisch geworden Zuiderzee bijna geheel door de Nederlanden ingesloten. Alleen Groningen, Drente en Gelderland bleven nog te onderwerpen, om de plannen van Philips den Goede en Karel den Stoute te verwezenlijken. Wel is waar had het Land van Luik zijne onafhankelijkheid heroverd. Doch Erhard van de Mark handelde daar als een trouw bondgenoot; dezerzijds was dus niets te vreezen. En de vrede van Kamerijk, door Margareta onderhandeld en ten slotte op 3 Augustus 1529 door Frankrijk aangenomen, bevestigde voorgoed al de veroveringen der laatste jaren. Liet hij het hertogdom Bourgondië aan Frankrijk, zoo moest dit laatste, en wèl voor eeuwig, zijne laatste aanspraken op de Nederlanden laten varen. Als bekrachtiging van het verdrag van Madrid, liet hij aan Karel de algeheele souvereiniteit over Vlaanderen en over Artesië, gaf hij hem Kamerijk alsook het Doornijksche en wees hij de oude aanspraken der Valois op Rijsel, Dowaai en Orchies af. Ten slotte verbond Frans I zich, geene hulp meer te zullen verstrekken aan Robrecht van de Mark noch aan Karel van Gelderland. | |
[pagina 99]
| |
Die vrede van Kamerijk, die voor altijd de banden verbrak welke de gewesten van den rechteroever der Schelde sedert zevenhonderd jaar aan Frankrijk hechtten, was niet enkel aan de politiek der hertogen van Bourgondië te danken. Als men de geschiedenis van België over het geheel beschouwt, verschijnt die vrede als de uitkomst van lange en herhaalde pogingen, door Ferrand van Portugal, door Gwijde van Dampierre, door de overwinnaars van den Sporenslag, door Jacob van Artevelde en door Lodewijk van Male aangewend, vóór Philips den Goede, Karel den Stoute en Karel V. Tot geheugenis van dien vrede werd de mooie schoorsteen van het Vrije, te Brugge, gebeeldhouwd, waarop de Keizer, voorgesteld als graaf van Vlaanderen en versierd met de eereteekenen van het Gulden Vlies, afgebeeld wordt als een vaderlandsche held, wiens roem door gansch het volk gedeeld wordt. De vrede van Kamerijk bekroonde Margareta's werk. Gelukkig, nu haar huis eindelijk zegepraalde over den erfvijand, meende zij afstand van het regentschap te doen en stil naar Brou te gaan leven, toen eene reeds oude kwaal aan haar been plotselings verergerde, zoodat zij na eene bedlegerigheid van eenige dagenGa naar voetnoot(1), in den nacht van 30 November op 1 December 1530 in haar paleis te Mechelen overleed. Vóór haar dood had zij een aangrijpenden brief vóórgezegd, de uiting van een ontgoocheld, doch minnend en verkleefd gemoed, dat sterft met het bewustzijn, dat het aan geen zijner plichten te kort is geblevenGa naar voetnoot(2). Zij sterft, schrijft zij aan haar neef, ‘zonder eenige spijt, behalve van niet in uw bijzijn de wereld te verlaten’. Zij stelt Karel tot haar eenigen erfgenaam aan, en, op het oogenblik, dat zij de Nederlanden voor eeuwig verlaat, wijst zij er met fierheid op, dat deze niet alleen ongeschonden | |
[pagina 100]
| |
bleven, doch ‘merkelijk vergroot’ werden, waarvoor zij ‘de vergelding van den Heere, de voldoening van U, Monseigneur, en de erkentelijkheid uwer onderdanen’ hoopt te verdienen. Met haar verdween de laatste vertegenwoordiger van het Bourgondisch huis, en wellicht had zij het voorgevoel, dat een nieuw, gansch Spaansch tijdperk aanbrak. Vrees voor de toekomst toch ligt in de bede, die zij tot Karel richtte, ‘nooit aan den naam van het Bourgondisch huis te verzaken, heel zijn leven lang het graafschap Bourgondië te behouden en, na zijn dood, het te geven aan dien zijner erfgenamen, dien de landen van herwaerts over ten deel zullen vallen’. |
|