Geschiedenis van België. Deel 3
(1909)–Henri Pirenne– Auteursrecht onbekendVan den dood van Karel den Stoute tot de komst van den hertog van Alva in de Nederlanden
[pagina 56]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 57]
| |
lijke schudding die het land beleefd had, onthaalde het de nieuwe regeering met de vurige hoop, dat nu een tijdvak van verzoening zou aanbreken. Philips de Schoone was de eerste volklievende vorst der Nederlanden, en zijne populariteit bevestigde den Bourgondischen Staat, die, te midden van de burgeroorlogen, zijn val nabij geweest was. Met hem wordt het Bourgondisch huis inheemsch; het wordt, voor al de gewesten die het regeert, het symbool en de waarborg hunner onafhankelijkheid. En, tegelijk met dat huis, verschijnt en verwint het monarchaal stelsel, dat van hetzelve onafscheidbaar is. Het evenwicht, dat Maximiliaan niet had kunnen brengen tusschen het hoofdbestuuren de zelfstandige gewesten of steden, omdat dit hoofdbestuur alsdan verscheen als de tolk en de uiting eener vreemde politiek, komt van zelf tot stand, door het gezag van den natuurlijken vorst. Die bevestiging van den Staat is reeds bij het begin der nieuwe regeering merkbaar. Philips de Schoone bekrachtigt geenszins de in 1477 zijner moeder afgedwongen privileges. De blijde inkomst, die hij in Brabant bezweert, is eene navolging van die van Karel den Stoute en van Philips den Goede, en houdt uitdrukkelijke intrekking van de blijde inkomst van Maria van Bourgondië en van dezer bekrachtiging door Maximiliaan bij zijn huwelijk en bij den aanvang van zijn regentschapGa naar voetnoot(1). In Vlaanderen wordt het Vrije, wezenlijk tegenwicht van de uitsluitende heerschappij der drie hoofdsteden, weder het ‘vierde lid’ van het gewest. In al de steden wordt de magistraat vernieuwd door de ‘commissarissen des vorsten’ en aldus aan den invloed der ambachten onttrokken. De hertogelijke raad wordt ingericht als hoofdorgaan der regeering, en men ontwaart daarin reeds de kiem van de latere drie ‘bestuurraden’. Bij verordening van 1495 wordt het verspild of tijdens de laatste oorlogen grootendeels verkocht domein hersteld. De ingrijpingen van de provinciale Staten in de bevoegdheid des hoofdbestuurs worden beteugeld. In 1496 schrijft Philips aan de leden van de Rekenkamer te Brussel, dat de Staten van Brabant hun | |
[pagina 58]
| |
geene bevelen te geven hebben: ‘gij staat niet onder hen, doch onder ons; zij hebben U niets te bevelenGa naar voetnoot(1)’. Ten slotte wordt het Parlement van Mechelen, dat tijdens de reactie van 1477 afgeschaft was, in 1504 als Groote-Raad opnieuw ingericht. Doch zeggen wij terstond, dat het nieuw stelsel geenszins een terugkeer tot het absolutisme van Karel den Stoute was. Maximiliaan volgde, in zijne ongelukkige pogingen tot het herstellen der monarchie, klaarblijkelijk dezes voetstappen, maar Philips handelt gansch anders. Het door zijne regeering gehuldigd politiek stelsel verschijnt als een vergelijk tusschen de rechten van den vorst, beschermer der algeheelheid van den Staat en tevens uiting des hoofdbestuurs, en de rechten, die aan de gewesten door hunne eigen regeling gewaarborgd zijn, iets als een middelweg tusschen het teugelloos particularisme van het groot privilege en de buitensporige samentrekkingspolitiek van Karel den Stoute. De vreemdelingen, gedweeë werktuigen des vorsten, verdwijnen schier teenemaal uit den hertogelijken raad. Onder de veertien leden waaruit hij in 1494 bestaat, treft men maar twee Duitschers en drie Bourgondiërs uit Bourgondië aan; al de anderen zijn ‘heeren van den bloede’ of Nederlandsche edellieden. De belasting wordt geregeld bewilligd door de provinciale Staten of de Generale Staten; en dan nog tracht men ze zoo laag mogelijk te stellen en de hofhouding door de opbrengst van het domein te bekostigen. Ten slotte moeten de Staten samen met den vorst de buitenlandsche politiek besturen, en met hem beslissen over vrede of oorlog. Talrijke privileges, door Maximiliaan of Karel den Stoute verbeurd, worden opnieuw toegestaan. In de blijde inkomst, waarbij Philips de door zijne moeder gedane bewilligingen te niet doet, verklaart hij zich echter bereid, diegene te herstellen ‘welke, als den lande wezenlijk voordeelig, in gemeen overleg door de drie Staten zullen teruggevraagd worden’. Het is niet moeilijk den geest te onderscheiden, die in dat alles doordringt. Het is onbetwistbaar de geest, die sedert lang | |
[pagina 59]
| |
onder den adel overheerschte en die zich reeds onder de regeering van Philips den Goede geuit had in een merkwaardig opstel, toegeschreven aan Hugo van LannoyGa naar voetnoot(1). Hoeft men zich daarover te verwonderen, als men ziet dat de regeering van Philips den Schoone werkeliik eene adelregeering was? Maximiliaan, die het zelf te druk had met zijne menigvuldige ontwerpen, reizen en oorlogen, had de opvoeding zijns zoons, die te Mechelen leefde, overgelaten aan Belgische heeren, die hun leerling kweekten naar hun eigen denkbeelden en alsof hij nooit over andere gewesten dan de Nederlanden regeeren moest. Zijne leermeesters hadden in hem slechts het hoofd van het Bourgondisch huis gezien, wetens en willens vergetend, dat hij ook erfgenaam van Oostenrijk was. Men had hem zorgvuldig aan den invloed van Albrecht van Saksen onttrokkenGa naar voetnoot(2), en hem zelfs geen Duitsch geleerdGa naar voetnoot(3); met opzet was men heengestapt over alle belangen, die aan zijne Nederlandsche domeinen onverschillig waren. Bij zijne mondigverklaring, is hij vreemd aan zijn vader en aan het Habsburgsche huis: hij is nog slechts een hertog van Bourgondië of, wat eender is, de nationale vorst der Nederlanden. Op die wijze verklaart zich, hoe hij, al te jeugdig om aan zijne regeering een persoonlijk karakter te geven, zich liet leiden door zijne raadgevers en hoe hij den bijnaam van ‘gelooft-den-raad’ verdiende, dien zijne tijdgenooten hem gaven. Hij was gewoonlijk omringd door ridders van het Gulden Vlies, de Croy's, de Bergen's, de Lalaing's. Onder zijn naam, bewerken zij de uitvoering van hun politiek programma: de inrichting eener monarchie, die getemperd wordt door de bestendige bemoeiing van een uit inlandsche heeren bestaanden raad en door de tusschenpoozende bemoeiing van de Generale Staten. De regeering is niet meer louter dynastisch, en, als onvermijdelijk gevolg van hare afbreuk met het absolutisme, wijzigt zij teenemaal den tot hiertoe tegenover den vreemde | |
[pagina 60]
| |
gevolgden gedragsregel. Het belang der Nederlanden alleen beslist voortaan over hare houding tegenover de naburige mogendheden. Thans, na al de door de onlusten verwekte rampen, vergt dat belang eerst en vooral het behoud van den vrede, wat die ook kosten moge. De oorlog met Frankrijk, die reeds hatelijk was in 1482 en 1487, wordt het nog meer, nu dat Frankrijk de grens niet meer bedreigt en alle moeilijkheid dezerzijds uit den weg zoekt te ruimen, om vrijer zijn gang in Italië te kunnen gaan. Al de pogingen, die Maximiliaan inspant om zijn zoon in de nieuwe bondgenootschappen te wikkelen, die hij tegen Frankrijk opwerpt, blijven dan ook vergeefsch. Philips, door zijne Belgische raadsheeren beheerscht, werkt vastberaden de Oostenrijksche politiek tegen. Terwijl hij zich verzoent met den heer van Ravestein, wien hij een jaargeld toekent, ziet Albrecht van Saksen, de trouwe vertegenwoordiger van het Habsburgsche huis in de Nederlanden, zich blootgesteld aan blijkbaren onwil; hij beschuldigt Philips' ministers, den zoon van zijn vader af te trekken. Die beschuldiging wordt maar al te zeer door feiten gestaafd. Terwijl Maximiliaan het Venetiaansch verbond tegen Frankrijk bewerkt, leeft Philips in de beste vriendschapsbetrekkingen met Karel VIII. Hij doet hem hulde voor Vlaanderen en Artesië, terwijl hij niet eens zijne Rijksleenen verheft. Zijne houding tegenover Hendrik VII van Engeland is niet minder beteekenisvol. Sedert deze laatste met Frankrijk verzoend was, had Maximiliaan hem steeds vijandig bejegend. In 1487 had hij, tegen hem, de poging van lord Lovel en, eenige jaren later, het door den gewaanden York, den Waal Perkin Warbeck, verwekt oproer begunstigd. Hendrik VII had, op die uitdagingen, zijne onderdanen verboden met de Nederlanden te koopmanschappen, en den Engelschen lakenstapel van Antwerpen naar Kales verlegd. Dat was een harde slag voor de Bourgondische gewesten, en Philips zocht dadelijk hem af te weren, zonder rekening te houden met de wenschen zijns vaders. Na lange onderhandelingen werd op 24 Februari 1496 het handelsverdrag Intercursus magnus geteekend, dat de scheep- | |
[pagina 61]
| |
vaart tusschen de beide oevers der Noordzee hersteldeGa naar voetnoot(1). Die beroemde akte is niet alleen het mildste handelsverdrag van dien tijd, zij getuigt ook, dat in de Nederlanden de buitenlandsche politiek der vorige regeering door eene nationale politiek vervangen is. Hare onmiddellijke en heilzame uitwerkselen deden het bewind in de algemeene achting stijgen en dezes nieuwe richting nog beter uitschijnen. Terwijl Philips de Schoone zich met Hendrik VII verstond, waren de sedert lang tusschen Maximiliaan en de Spaansche vorsten, Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië, begonnen huwelijksonderhandelingen weder hervat. Bij een op 5 November 1495 te Mechelen geteekend verdrag, wordt het dubbel huwelijk van Philips met Joanna van Castilië en van dezer broeder, don Juan, met Philips' zuster, Margareta, besloten. Hoewel dit huwelijk dan niet toeliet te voorzien, dat Philips eens de Spaansche koninkrijken erven zou, moest het den jongen hertog toch medesleepen in het tusschen Maximiliaan en Ferdinand gesloten bondgenootschap tegen Frankrijk. Het verscheen als eene weerwraak des keizers op de raadsheeren zijns zoons, als eene zegepraal van de Habsburgsche, op de Bourgondische politiek. De Belgische ministers voelden het maar al te wel en legden de grootste minzaamheid jegens Frankrijk aan den dag, om den argwaan te verdrijven, welken dit land jegens hen mocht koesteren. Hunne onrust en hunne misnoegdheid werden nog grooter, toen Philips in den aanvang van 1496 besloot, met Albrecht van Saksen te Innsbruck zijn vader te bezoeken. Die reisdeed blijken hoe onvereenigbaar de verschillende strekkingen waren, door dewelke hij bestookt werd, en gaf aanleiding tot heftige tooneelen tusschen Maximiliaan en Frans Busleyden, een van de voornaamste ministers des hertogs. Maximiliaan beproefde alles wat hij kon, om zijn zoon tot zijne politiek te krijgen. En zijn ontwerp, het jaar nadien, de orde van het Gulden Vlies onder Oostenrijk en Bourgondië te verdeelen, vermits ‘de beide | |
[pagina 62]
| |
huizen er voortaan slechts één enkel zullen uitmakenGa naar voetnoot(1)’, zegt genoeg welken gedragsregel hij hem wilde voorschrijven. Men begrijpt lichtelijk, dat hij er zich niet in getroosten kon, zijn erfgenaam aan de Belgische heeren over te leveren, evenals hij vroeger zelf overgeleverd was aan de macht der Gentenaars, en hem als onafhankelijk vorst te laten handelen. De rol, die hij hem aanwees, werd niet ten onrechte vergeleken met de rol, welke Napoleon I aan zijne broeders in hunne koninkrijken Holland en Westfalen aanweesGa naar voetnoot(2). Hij verstond, hem zijne houding voor te schrijven en hem als een eenvoudig stedehouder te behandelen. Philips kwam in de Nederlanden terug, om te trouwen met Joanna van Castilië, die op 21 October 1496 te Antwerpen ontscheept was. Toen hij in zijne Bourgondische omgeving teruggekeerd was, was de indruk, dien hij van Innsbruck medegebracht had, gauw verdwenen. In Maart 1497 vervangt hij den ouden kanselier Carondelet, een beschermeling van Maximiliaan, door Thomas van Plaines, en stelt hij Frans Busleyden aan als eersten rekwestenmeester. Het volgend jaar, na den dood van Karel VIII, vertoont hij aan de Staten, dat zijn vader hem wil wikkelen in den oorlog, dien hij tegen Lodewijk XII tot herovering van Bourgondië onderneemt, en, op hun wensch den vrede te behouden, sluit hij het verdrag van Parijs (2 Augustus 1498), dat het verdrag van Senlis vernieuwt. Ja, hij handeltklaarblijkelijk als Lodewijk's bondgenoot. Hij zendt hem de brieven, die hij van Maximiliaan ontvangt, en zijne raadsheeren leggen jegens Oostenrijk zulke vijandige gevoelens aan den dag, dat Lodewijk XII lachend zegt, ‘dat zij zoo Fransch zijn als wijn van OrléansGa naar voetnoot(3)’. Vreemd mag het heeten, dat Philips, om den vrede met Frankrijk te behouden, daaraan zelfs de belangen van zijn huis offert. Niet alleen ziet hij, bij het verdrag van Parijs, van zijne erfrechten op Bourgondië af, doch hij weigert zelfs, Gelderland aan Karel van Egmond te betwisten. | |
[pagina 63]
| |
Dit woelziek en krachtdadig personage was een zoon van dien hertog Adolf, die in 1477 gestorven was gedurende den rampzaligen tocht der Gentenaars tegen Doornijk. Hij was aan het Bourgondisch hof grootgebracht, had met Maximiliaan tegen de Franschen gevochten en was, in 1487, door hen gevangengenomen in den slag bij Béthune. Doch Karel VIII hield hem gevangen, tot dat hij zich van hem kon bedienen. Karel van Egmond, die in 1491 losgelaten werd en geld en troepen van den koning kreeg, moest zich slechts in Gelderland vertoonen om een algemeenen opstand tegen de Bourgondische overheersching te verwekken. Dus, juist als Philips van Kleef in Vlaanderen en de Mark's in het Land van Luik de wapens neerleggen, krijgt Frankrijk in den hertog van Gelderland een nieuwen bondgenoot, wiens vorstendom tegelijk aan Holland, het Sticht, Brabant, Limburg en Friesland paalt en die dus allerzijds de veiligheid der Nederlanden kan bedreigen. De gehechtheid der Gelderschen aan den afstammeling van hun aloud vorstenhuis maakte hem nog gevaarlijker. In hunne oogen was hij de kampioen van 's lands onafhankelijkheid tegen den vreemde. Maximiliaan had het gevaar begrepen. Was hij gedwongen geweest, Karel van Egmond in den vrede van Senlis (23 Mei 1493) op te nemen, zoo had hij, het volgend jaar, toen hij van Duitschland kwam om de inhuldiging van zijn zoon bij te wonen, tegen hem een overigens mislukten aanval gericht. Op 18 Augustus 1494 was eene overeenkomst gesloten geworden, waarbij Karel's aanspraken op het hertogdom Gelderland aan het oordeel der Duitsche keurvorsten onderworpen werd. Maximiliaan hooptewel, dat zijn zoon aldra de rechten, die hij van Karel den Stoute hield, tegen die aanspraken stellen zou. Doch, twist met Gelderland was onmin met Frankrijk. Mocht Philips, om dynastische belangen, de aan de Nederlanden zoo noodige rust in gevaar brengen? De Staten verklaarden overigens, dat de Geldersche quaestie eene buitenlandsche quaestie was, waarvoor zij geene oorlogsbelasting oplegden. Terwijl de Roomsche koning Gelderland verbeurd verklaarde en het door Albrecht van Saksen deed aanvallen, hield Philips de Schoone | |
[pagina 64]
| |
zich stipt onzijdigGa naar voetnoot(1). In 1498 verleent hij den doortocht over den Nederlandschen bodem aan de troepen, die Lodewijk XII zendt aan Karel van Egmond, welke door Maximiliaan en de hertogen van Gulik en van Kleef aangevallen wordt. Hij doet alsof de oorlog van Gelderland hem zoo onverschillig was als aan de Staten, en zoo krijgt men te zien, dat een Bourgondische vorst eerst en vooral bekommerd is over het behoud van den vrede met Frankrijk, om de Nederlanden niet te schaden, en aan het hoofd van het Habsburgsche huis de zorg overlaat, in zijne plaats, zijne erfrechten te verdedigen. Met rust gelaten door Philips den Schoone, geholpen door Lodewijk XII, kon Karel van Egmond aan zijne verbonden vijanden het hoofd bieden. Ten slotte werd de koning van Frankrijk als scheidsrechter aangewezen. Bij het verdrag van Orléans (29 December 1499), werd de vrede tijdelijk hersteld. | |
IIDoor het achtereenvolgend afsterven van haar broeder, don Juan (1497), van hare zuster Isabella (1498) en van den zoon dezer laatste, don Miguel (1500), werd Joanna, in het jaar zelf waarin Karel V ter wereld kwam, de erfgename der Spaansche koninkrijken. Haar huwelijk met Philips den Schoone gaf dezen dus onverwachts het vooruitzicht op eene felle gezagsvermeerdering in zuidelijk Europa. Het hoofd van het Bourgondisch huis, dat reeds erfgenaam der Oostenrijksche domeingoederen was, had nu ook het erf der katholieke koningen te verwachten. De gekste hersenschimmen van Karel den Stoute - de titel van Roomsch koning en een gezag, dat tot aan de Middellandsche zee strekken zou - waren op het punt, bewaarheid te worden. Het werd Philips dan ook onmogelijk in zijne houding te volharden. Hij moest zich noodzakelijk vrijmaken van de | |
[pagina 65]
| |
voogdij zijner ministers en der Staten. Nu hij geen eenvoudig Belgisch vorst meer is, maar de toekomstige bezitter van de grootste der Europeesche mogendheden, moeten de belangen der Nederlanden voortaan onderdoen voor machtiger belangen. Zijne politiek blijft niet meer nationaal, maar wordt, als die van Maximiliaan, eene dynastische politiek. De zesjarige strijdigheid tusschen vader en zoon houdt op. Hun gedragsregel, die tot hiertoe verschillend was, wordt dezelfde, en Bourgondië en Habsburg hebben nu nog slechts één en hetzelfde streven. Ja, nu worden de rollen omgekeerd, en wil Philips zijns vaders politiek leiden. Door het gezag, dat het Spaansche erf hem geeft, dringt hij Maximiliaan zijn wil op en sleept hij dezen mede. In den beginne werd men in de Nederlanden de nieuwe richting van Philips niet gewaar, want de vorst verbond zich nauwer dan ooit met Frankrijk. Hij had de vriendschap van dat land noodig, niet alleen ter wille van de veiligheid der Nederlanden gedurende zijne ontworpen reis naar Spanje, doch ook om een bondgenoot te hebben tegen zijn schoonvader, Ferdinand van Aragon, die hem niet lijden mocht. Lodewijk XII, die in Italië door de Spanjaarden bestookt wordt en, door Philips tusschenkomst, van Maximiliaan het verlei over het Milaneesche hoopt te bekomen, ontvangt bereidwillig zijne voorstellen. Maximiliaan zelf, hoewel weinig gesteld op eene toenadering met dat huis van Valois, dat hij twintig jaar lang zoo hardnekkig bestreden had, voldoet aan het verlangen zijns zoons. Hij sluit zich aan bij de overeenkomsten, getroffen te Lyon op 10 Augustus 1501, omtrent het huwelijk van den zoon van Philips den Schoone, den jeugdigen hertog Karel van Luxemburg (den lateren Karel V), anderhalf jaar oud, met de tweejarige Claude, dochter van Lodewijk XII en van Anna van Bretagne. Claude bracht als huwelijksgoed mede Bretagne, Milaan en Napels, die haar erf zouden blijven, als ze geen broertje kreeg. Philips wilde aan heel Europa klaarblijkelijk zijn bondgenootschap met Lodewijk bewijzen. Daarom besloot hij, toen | |
[pagina 66]
| |
hij in November van het volgend jaar met zijne vrouw naar Spanje reisde, door Frankrijk te trekken. Hij eischte geene gijzelaars voor zijne veiligheid, om te beduiden dat hij zich verliet op de goede trouw en op de vriendschap des konings. Te Parijs, woonde hij als eerste pair des koninkrijks eene Parlementszitting bij. In het slot te Blois werd hij door Lodewijk met evenveel prachtvertoon als vriendschapsbewijzen onthaald. Dit alles verhoogde den argwaan en den onwil van Ferdinand, die van toen af een gezworen vijand van Frankrijk werd. Zijn schoonzoon was nog in Spanje, toen bevel gegeven werd aan Gonzalvo van Cordoba, de troepen van den hertog van Nemours uit het koninkrijk Napels te verdrijven. Doch, ter wille van Joanna, was Philips door de Cortes van Aragon en van Castilië erkend geworden als, opvolger der katholieke koningen. Het doel zijner reis was bereikt en, reeds in het voorjaar 1503, verhaastte hij zich, de Pyreneën weder over te steken. Het verdrag, dat hij met Lodewijk XII te Lyon sloot en dat hem, tot het huwelijk van Claude en Karel, het bewind over het koninkrijk Napels liet, bracht hem teenemaal in onmin met Ferdinand. Doch, daar hij door de stemming der Cortes zeker was van de troonsopvolging, hechtte hij daaraan weinig belang, ja, gaf hij nog meer vriendschapsblijken aan Frankrijk. Om zijn verbond met dit land steviger te maken, had hij besloten, Maximiliaan, wiens dubbelzinnigheid Lodewijk XII verontrustte, tot hetzelve te doen toetreden. Hij ging bij hem te Innsbruck en overwon zijne laatste aarzelingen. Bij de op 22 September 1504 te Blois geteekende verdragen werd onverbreekbare vriendschap gesloten tusschen Maximiliaan, Philips en Lodewijk XII, voortaan nog slechts ‘éene ziel in drie lichamenGa naar voetnoot(1)’. Dat was de bekroning van Philips persoonlijke politiek. De uitwerkselen daarvan lieten zich dadelijk in de Nederlanden voelen. De Geldersche quaestie was nog altijd hangend, en Philips, die thans Frankrijk's tusschenkomst ten voordeele | |
[pagina 67]
| |
van Karel van Egmond niet meer te duchten had, besloot eindelijk zijne rechten te doen gelden. De Staten verleenen mopperend toelagen voor dien oorlog, met welken de vorst terugkeert tot de politiek van Karel den Stoute en van Maximiliaan. In October 1504 krijgt Karel eene uitdaging. Alleen tegenover de Bourgondische troepen, kan hij zich tegen haar niet verzetten en moet hij voor de overmacht zwichten. De dood van koningin Isabella van Castilië, op 26 November 1504, kwam onverwachts het staatkundig spel verbroddelen. Om het bewind over Castilië te behouden, bewerkt Ferdinand van Aragon dadelijk eene toenadering met Lodewijk XII, die Philips niet meer moet ontzien sedert hij van Maximiliaan het verlei over het Milaneesche ontving, en rechtsomkeert maakt. Hij geeft de hand zijner nicht Germania van Foix aan den katholieken koning, die een erfgenaam wenscht, om Aragon aan Philips te ontrukken. Hij zendt hulp aan Karel van Gelderland op het oogenblik dat de inneming van Arnhem door de Bourgondiërs dien vorst tot vertwijfeling gebracht heeft. Ten slotte, een handelsgeschil tusschen Engeland en de Nederlanden ten nutte makend, tracht hij Hendrik VII op zijne hand te krijgen. Philips begrijpt den aanleg zijner vijanden: hem in het Noorden ophouden om zelven vrij spel in Spanje en in Italië te hebben. Doch, dadelijk na Isabella's dood heeft hij den titel van koning van Castilië genomen; hij besluit naar Spanje te gaan om de kuiperijen van zijn schoonvader te verijdelen. In stede van zijn zegetocht in Gelderland te vervolgen, onderhandelt hij gauw met Karel van Egmond (28 Juli 1505). Eenige dagen later toont hij zich, te Brussel, uiterst verzoenlijk tegenover een Fransch gezantschap, dat hem met dreigende bewoordingen beschuldigt, in Vlaanderen en in Artesië het koninklijk gezag te hebben gekrenkt. Voor zijn Spaansch koninkrijk, is hij blijkbaar bereid, alles in de Nederlanden prijs te geven. Zijne houding is nu gansch anders dan vroeger. Als bewijs daarvan dienen de beide, in 1496 en in 1506, met Engeland gesloten intercursus-verdragen. Het eerste, zooals men zag, teenemaal in strijd met Maximiliaan's zienswijze, beoogt slechts de bevordering van den handel in de Nederlanden; het ander, | |
[pagina 68]
| |
daarentegen, offert dien handel aan de staatkundige berekeningen, veroorzaakt door de troonsopvolging in Spanje en de toenemende vijandschap van FrankrijkGa naar voetnoot(1). Het is de prijs waarmede Philips zijn bondgenootschap met Hendrik VII en de verloving van Karel van Luxemburg met Maria van Engeland betaalt; terecht hebben de Nederlanden dat verdrag het Malus intercursus genoemd. Was het verdrag van 1496 het werk van den vorst der Nederlanden, dat van 1504 was het werk van den koning van Castilië. Philips de Schoone vertrok op 10 Januari 1506 naar Spanje, het bewind der Nederlanden latend aan den invloedrijksten zijner raadsheeren, Willem van Croy, heer van Chièvres. Ongeacht het verdrag van 1505, herbegon Karel van Egmond reeds in het voorjaar de vijandelijkheden in Gelderland. Het afbreken met de nationale politiek der overeenstemming met Frankrijk moest dus, èn eene noodlottige handelsovereenkomst èn de storing van den tienjarigen vrede bewerken. Blijken van misnoegdheid waren allerwegen merkbaar. Chièvres schreef op 16 Augustus aan zijn meester, dat de Staten geene nieuwe toelagen zouden bewilligen en gaf hem bedektelijk den raad, terug te komen tot het verbond met Frankrijk, waarvan hij, Chièvres, een der ijverigste bewerkers geweest wasGa naar voetnoot(2). Zes weken later, op 25 September, overleed Philips onverwachts te Burgos... Met hetgeen wij vooralsnog van de geschiedenis kennen, is het moeilijk juist te bepalen, welk aandeel hem in de toenmalige gebeurtenissen toekomt. Mag men den Italiaanschen gezant Vincentius Quirini geloovenGa naar voetnoot(3), dan zouden zijne raadsheeren in zijn naam geregeerd hebben, en inderdaad niets bewijst dat hij met veel initiatif begaafd was. Doch meer nog dan aan zijne raadsheeren, was hij overgeleverd aan het toeval, dat hem tot erfgenaam der Spaansche koninkrijken maakte en hem plotselings eene nieuwe taktiek oplegde. Zijne regeering, waarbij de | |
[pagina 69]
| |
nationale politiek de plaats moest ruimen voor de buitenlandsche, laat de verdere lotsbestemmingen van België voorzien. Doch zij was ook heilzaam voor den Bourgondischen Staat, die in dat tijdvak van herstelling de noodige krachten winnen kon om zonder sneven nieuwe beproevingen te doorstaanGa naar voetnoot(1). |
|